Spelregels van waterpolo.

INHOUD

Speelveld en wedstrijdmateriaalWP 1
DoelenWP 2
De balWP 3
MutsenWP 4
Ploegen en vervangersWP 5
ScheidsrechtersWP 6
Spelduur van de wedstrijdWP 7
Het begin van het spelWP 8
Het maken van een doelpuntWP 9
Herbegin na een doelpuntWP 10
DoelworpenWP 11
HoekworpenWP 12
Neutrale inworpenWP 13
Vrije worpenWP 14
Gewone foutenWP 15
UitsluitingsfoutenWP 16
StrafworpfoutenWP 17
StrafworpenWP 18
Persoonlijke foutenWP 19
Ongeval, letsel of ziekteWP 20




WP 1 Speelveld en wedstrijdmateriaal
1.1 Elke organiserende instantie (ontvangende vereniging) is verantwoordelijk voor de juiste afmetingen en markeringen van het speelveld, en draagt zorg voor alle voorgeschreven toebehoren en wedstrijdmateriaal.
1.2 De uitrusting en markeringen van het speelveld voor een wedstrijd geleid door twee scheidsrechters moet overeenkomen met onderstaande schematische afbeelding.
Minimum diepte van het doel en terugkomvak moet 0.3 meter zijn. De diepte van het water moet in ieder geval 1.80 m zijn (bij voorkeur 2.00 m)
1.3 Bij een wedstrijd geleid door één scheidsrechter, fungeert de scheidsrechter aan dezelfde zijde van de jurytafel en nemen de grensrechters aan de overzijde plaats.
1.4 De afstand tussen de doellijnen bedraagt minimaal 20 meter en maximaal 30 meter. De breedte van het speelveld bedraagt minimaal 10 meter en maximaal 20 meter. De speelveldbegrenzing bevindt zich aan iedere zijde op 0,30 meter achter de doellijn.
(KNZB?nr. 1 : De afmetingen van het speelveld gelden eveneens voor aspiranten II? en pupillenwedstrijden.)
(KNZB?nr. 2 : Toegestane afwijkingen van de speelveldafmetingen zijn opgenomen in Reglementsartikel E 5 resp. het betreffende competitie?reglement.)
1.5 Voor wedstrijden onder auspiciën van de FINA dienen de speelveld?afmetingen, de waterdiepte, de temperatuur en de lichtintensiteit te voldoen aan het gestelde in FR 7.2 , FR 7.3, FR 7.4, FR 7.5 en FR 8.3
(FINA-FR 7.2)
Speelveld: De afstand tussen de respectievelijke doellijnen bedraagt 30,0 meter. De breedte van het speelveld bedraagt 20 meter. De diepte van het water is nergens minder dan 1,80 meter (bij voorkeur 2,00 meter)
(FINA FR 7.3)
De watertemperatuur is 26 graden Celcius, plus of min 1 graad tolerantie. (KNZB-nr. 3: De minimum- en maximumtemperatuur van het water is geregeld in het Reglementsartikel E6)
(FINA-FR 7.4)
De lichtintensiteit mag niet minder dan 600 lux bedragen.
(FINA FR 7.5)
Afwijkingen op FR 7.2 zijn toegestaan met toestemming van de bond die de wedstrijd organiseert.
1.6 Aan elk van de beide speelveldzijden moeten duidelijke merktekens zijn aangebracht om het volgende aan te duiden:
witte merktekens; de doellijnen en de middenlijn
rode merktekens; de 2 meterlijnen
gele merktekens; de 4 meterlijnen
groene merktekens; de 7 meterlijnen
1.7 Op elke speelveldbegrenzing achter de doellijn aan de zijde tegenover de jurytafel moet, om het terugkomvak aan te duiden, een rood merkteken zijn aangebracht op 2 meter gemeten vanuit de hoek van het speelveld.
(KNZB?nr. 4: Bij een speelveld met een geringere breedte dan 15 meter worden deze merktekens naar verhouding dichter bij de zijlijnen geplaatst. Het aldus ontstane vak tussen doellijn, zijlijn en speelveldbegrenzing vanaf het merkteken, wordt het "terugkomvak" genoemd. Bij een speelveld waarbij de speelveldbegrenzing wordt gevormd door een lijn met drijvers, bevindt zich het "terugkomvak" direct achter deze lijn vanaf het merkteken tot aan de zijlijn.)
1.8 Er moet voldoende ruimte zijn om het de scheidsrechters mogelijk te maken zich vrij van het ene naar het andere einde van het speelveld te verplaatsen. Tevens moet ruimte voorzien zijn in het verlengde van de doellijnen ten behoeve van de grensrechters.
1.9 De secretaris moet de beschikking hebben over een aparte rode, witte en blauwe vlag met de afmetingen van 0,35 meter X 0,20 meter.
WP 2
Doelen
2.1 De twee doelpalen en de dwarslat van een waterpolodoel, moeten stevig en haaks op elkaar gemonteerd, aan de voorkant 0,075 meter breed en wit geschilderd zijn. De doelen zijn geplaatst op de doellijnen op beide speelhelften op gelijke afstand van de zijden en op niet minder dan 0,30 meter voor de speelveldbegrenzingen.
2.2 De afstand tussen de binnenkanten van de doelpalen moet 3 meter bedragen. Als de diepte van het water 1,66 meter of meer is, moet de onderzijde van de dwarslat zich op een hoogte van 0,90 meter boven het wateroppervlak bevinden. Als het water minder dan 1,50 meter diep is, moet de onderzijde van de dwarslat zich op 2,40 meter boven de bodem van het bad bevinden.
2.3 Aan de doelpalen en dwarslat moeten loshangende netten, die de gehele doelruimte omsluiten, op een solide manier zijn bevestigd. Ze moeten zodanig aan het doel bevestigd zijn, dat zij binnen het doel, achter de doellijn, overal een vrije ruimte laten van tenminste 0,30 meter.
WP 3 De bal
WP 3 De bal 3.1 De bal moet rond zijn en voorzien van een luchtkamer met zelfsluitend ventiel. Ze moet waterdicht zijn, zonder opgelegde naden en vrij van vet of soortgelijke substantie. 3.2 Het gewicht van de bal is minimaal 400 gram en maximaal 450 gram. 3.3 Bij herenwaterpolo bedraagt de omtrek van de bal minimaal 0.68 meter en maximaal 0,71 meter. De druk in de bal bedraagt 90?97 kPa (kilo Pascal) (13?14 PSI pounds per square inch atmosferic). 3.4 Bij dameswaterpolo bedraagt de omtrek van de bal minimaal 0,65 meter en maximaal 0,67 meter. De druk in de bal bedraagt 83?90 kPa (kilo Pascal) (12?13 PSI pounds per square inch atmosferic). (KNZB?nr. 5: Bij iedere wedstrijd dienen minimaal 3 deugdelijke ballen beschikbaar te zijn. Bij aspiranten II en pupillenwedstrijden wordt met ballen overeenkomstig WP 3.4 gespeeld.) WP 4 Mutsen 4.1 De mutsen van de ploegen moeten afwijkend van kleur zijn, zij moeten anders dan egaal rood zijn en moeten verschillen van de kleur van de bal, dit ter goedkeuring door de scheidsrechters. De scheidsrechters kunnen van de ploeg die niet met de witte muts speelt verlangen dat zij blauwe mutsen draagt. De doelverdedigers dragen een rode muts. De mutsen worden met bandjes onder de kin vastgemaakt en als een speler zijn muts gedurende het spel verliest, zet hij deze weer op bij de eerstvolgende geschikte onderbreking van het spel, wanneer het team van betreffende speler balbezit heeft. De mutsen moeten gedurende de gehele duur van de wedstrijd worden gedragen. 4.2 De mutsen moeten op beide zijkanten genummerd zijn met cijfers die 0.10 meter hoog zijn. De doelverdediger draagt mutsnummer 1 en de overige mutsen zijn genummerd van 2 tot en met 13. Een vervangende doelverdediger moet de doelverdedigersmuts dragen. Het is een speler niet toegestaan om gedurende de wedstrijd van mutsnummer te wisselen behalve met toestemming van een scheidsrechter en registratie door de secretaris. (KNZB?nr. 7: Het is niet toegestaan een zelfde nummer als een medespeler te dragen.) 4.4. Bij internationale wedstrijden moeten de mutsen aan de voorzijde het internationale drie?letterig landenmonogram en mogen de mutsen de nationale vlag tonen. Het landenmonogram mag niet meer dan 4 cm hoog zijn. WP 5 Ploegen en vervangers 5.1 Elke ploeg bestaat uit zeven spelers, van wie er één de doelverdediger is die de daarbij behorende muts moet dragen en uit zes reserves, die als vervanger gebruikt mogen worden. Van een ploeg die minder dan zeven spelers heeft zal niet worden geëist dat de ploeg met een doelverdediger speelt. 5.2 Alle spelers die op enig moment niet aan het spel deelnemen, moeten samen met de (assistent) coach en begeleiders op de bank van de ploeg zitten. Behalve gedurende de rusttijden tussen speelperioden mogen de spelers en teamofficials de bank niet verlaten. Dit laatste geldt niet voor de hoofdcoach. De ploegen wisselen van speelzijden en banken na twee speelperioden en voor de eerste speelperiode van de eventuele extra tijd. De banken voor de ploegen zijn beide gesitueerd aan de zijde tegenover die van de jurytafel. (KNZB?nr. 8: Op een bank mogen maximaal 3 coaches/begeleiders en 6 reservespelers, met hun muts op, plaats nemen.) 5.3 De aanvoerders zijn spelers van hun respectievelijke ploegen en zij zijn elk verantwoordelijk voor het goede gedrag en de discipline van hun ploeg. (KNZB?nr. 9: Wanneer de aanvoerder voor de verdere duur van de wedstrijd wordt uitgesloten dient een vervanger zich als zodanig kenbaar te maken aan de scheidsrechters.) 5.4 De spelers moeten ondoorzichtige zwemkleding of zwemkleding met daaronder een afzonderlijk broekje/slip dragen, zij moeten zich, voordat zij aan het spel deelnemen, van alle voorwerpen ontdoen welke letsel zouden kunnen veroorzaken. 5.5 Spelers mogen geen vet, olie of ander vergelijkbaar product op het lichaam hebben. Indien de scheidsrechter vóór de wedstrijd constateert, dat een dergelijke substantie is gebruikt dan geeft hij opdracht dit onmiddellijk te verwijderen. Het begin van de wedstrijd wordt niet uitgesteld om de substantie te kunnen verwijderen. Als deze overtreding ontdekt wordt nadat het spel is begonnen, dan wordt de overtredende speler voor de verdere duur van de wedstrijd uitgesloten en wordt het een vervanger meteen toegestaan in het speelveld te komen via het terugkomvak het dichtst bij zijn eigen doellijn. 5.6 Op ieder willekeurig moment mag een speler worden vervangen door het speelveld te verlaten via het terugkomvak het dichtst bij zijn eigen doellijn. De vervanger mag vanuit het terugkomvak in het speelveld komen zodra de te vervangen speler in het terugkomvak zichtbaar boven water is gekomen. In geval er krachtens dit artikel een doelverdediger wordt vervangen, moet de vervanger een doelverdedigersmuts dragen. Krachtens dit artikel mag er geen vervanging plaatsvinden tussen het tijdstip van het door een scheidsrechter toekennen van een strafworp en het nemen van die worp, tenzij voor het nemen van de strafworp een time-out wordt aangevraagd. 5.7 Vanaf iedere willekeurige plaats mag een vervanger in het speelveld komen: A. tijdens de rusttijd tussen twee speelperioden, de speelperioden van verlengingen inbegrepen. B. nadat een doelpunt is gemaakt C. gedurende een time-out D. bij het vervangen van een speler, die een bloedende wond heeft of geblesseerd uitvalt. 5.8 Een vervanger moet gereed liggen om een speler zonder oponthoud te vervangen. Indien hij niet gereed ligt gaat het spel zonder hem verder en mag hij op ieder moment vanuit het terugkomvak het dichtst bij zijn eigen doellijn in het speelveld komen. 5.9 Een doelverdediger die vervangen is mag, zodra hij weer aan het spel deelneemt, elke positie innemen 5.10 Indien een doelverdediger om medische redenen uitvalt, staan de scheidsrechters onmiddellijke vervanging toe, met dien verstande dat een van de spelers de muts van de doelverdediger opzet. WP 7 Scheidsrechters 7.1 De scheidsrechters hebben de algehele leiding van het spel. Hun gezag over de spelers blijft van kracht gedurende de gehele tijd dat zij en de spelers binnen het zwembad verblijven. Alle beslissingen van de scheidsrechters met betrekking tot feitelijke zaken zijn bindend en aan hun uitleg van de spelregels moet gedurende het spel gevolg worden gegeven. De scheidsrechters gaan bij elke situatie gedurende het spel niet uit van veronderstellingen maar van de feiten en interpreteren naar beste vermogen wat zij waarnemen. 7.2 De scheidsrechters fluiten voor het aanduiden van begin of herbegin van de wedstrijd en voor het toekennen van doelpunten, doelworpen en hoekworpen (al dan niet door de grensrechter aangegeven), neutrale inworpen en inbreuken op de spelregels. Een scheidsrechter mag een genomen beslissing wijzigen, mits hij zulks doet voordat de bal weer in het spel is gebracht. 7.3 De scheidsrechters zullen niet voor een fout fluiten, indien naar hun mening deze spelonderbreking een voordeel zal opleveren voor de ploeg die de overtreding begaat. De scheidsrechters zullen niet voor een gewone fout fluiten als er nog een mogelijkheid is om de bal te spelen. [Opmerking : De scheidsrechters zullen dit principe in z'n volle omvang toepassen. Ze moeten bijvoorbeeld, niet voor een fout fluiten ten gunste van de speler die in balbezit is en op weg is naar het doel van de tegenpartij, omdat dat beschouwd wordt als voordeel geven aan de ploeg die de overtreding begaat.] (KNZB?nr. 11: De scheidsrechter die een foutief teken geeft of scheidsrechters die ieder verschillende tekens geven, moeten zich de bal laten aangeven. Nadat zij, eventueel na onderling overleg, het goede teken en de plaats van overtreding hebben aangegeven, moeten zij de ploegen voldoende tijd geven om hun posities in te nemen, alvorens de bal in het speelveld te werpen en een teken te geven dat de worp, ter voortzetting van het spel, genomen kan worden.) (KNZB?nr. 12: De scheidsrechters moeten indien zij een juryfout vaststellen, resp. indien zij van mening zijn dat de jurysignalen niet duidelijk waren, de speeltijd terug zetten naar het moment in de wedstrijd waarop zich deze situatie voordeed. Alle tussentijdse voorvallen die op het wedstrijdformulier geregistreerd werden zullen daarbij vervallen met uitzondering van die fouten gemaakt tegen de regels WP 21.9, WP 21.10 en WP 21.11. De vervanging overeenkomstig WP 21.9 en WP 21.11 wordt daarbij geacht te hebben plaatsgevonden op het tijdstip van herbegin na zo'n situatie.) 7.4 De scheidsrechters hebben de bevoegdheid elke speler uit te sluiten overeenkomstig de betreffende spelregel en de wedstrijd te staken als een speler, daartoe gelast, zou weigeren het water te verlaten. 7.5 De scheidsrechters hebben de bevoegdheid om elke speler, ploegfunctionaris of toeschouwer te gelasten de zwemzaal te verlaten wiens gedrag hen verhindert hun functie op een behoorlijke en onpartijdige wijze uit te voeren. 7.6 De scheidsrechters hebben de bevoegdheid de wedstrijd op elk moment te staken indien, naar hun oordeel, het gedrag van de spelers of toeschouwers of andere omstandigheden een regelmatig verloop verhinderen. Indien de wedstrijd gestaakt moet worden, brengen de scheidsrechters aan de bevoegde instanties verslag uit. WP 11 Spelduur van de wedstrijd 11.1 De duur van de wedstrijd bestaat uit vier speelperioden, van elk zeven minuten werkelijk spel. De tijd wordt gerekend vanaf het moment dat een speler, bij het begin van elke speelperiode, de bal aanraakt. Bij elk fluitsignaal voor een spelonderbreking wordt de klok stopgezet totdat de bal in het spel is teruggebracht doordat de bal de hand verlaat van de speler die de toegewezen worp neemt, of nadat de bal is aangeraakt door een speler bij een neutrale inworp. 11.2 Tussen de speelperioden is er een rust van twee minuten. De ploegen, inclusief de spelers, coaches en begeleiders, wisselen van speelzijde voordat de derde speelperiode begint en voor de eerste speelperiode van de eventuele extra tijd. 11.3 Zou, in een wedstrijd waarvoor een beslissing vereist is, de speelstand gelijk zijn na de normale speeltijd dan moet na vijf minuten pauze een verlenging plaatsvinden. Er worden dan twee speelperioden gespeeld van elk drie minuten werkelijk spel met daar tussen één minuut rusttijd waarin de scheidsrechters van speelzijde moeten wisselen. Wanneer na de twee periodes van de extra tijd de stand nog gelijk is volgt een strafworpenserie om tot een eindresultaat te komen. [Opmerking; wanneer een strafworpenserie nodig is volgt de procedure dat ieder team beurtelings vijf strafworpen neemt op het doel van de tegenstander. Het eerste team neemt zijn eerste strafworp en daarna het andere team zijn eerste strafworp etc. Als de stand gelijk is na deze serie, zal ieder team beurtelings een strafworp nemen, totdat één team het doelpunt maakt en het andere team mist. Verschillende spelers van het team moeten de strafworpen nemen.] 11.4 Een zichtbare klok geeft de speeltijd op een aflopende wijze aan (dit is, de tijd die in een speelperiode nog gespeeld moet worden). (KNZB?nr. 16: Speeltijden zijn geregeld in reglementartikel E 23 resp. het competitiereglement.). WP 13 Het begin van het spel 13.1 Vóór het begin van het spel en in tegenwoordigheid van de scheidsrechters tossen de aanvoerders, waarbij de winnaar mag bepalen aan welke kant van het speelveld zijn ploeg zal starten. 13.2 Bij het begin van elke speelperiode stellen de spelers zich op de respectievelijke doellijnen op, ongeveer één meter uit elkaar en tenminste één meter van de doelpalen. Er mogen zich slechts twee spelers tussen de doelpalen bevinden. Geen enkel lichaamsdeel van de spelers mag zich daarbij op waterniveau over de doellijn bevinden. 13.3 Wanneer de scheidsrechters zich ervan overtuigd hebben dat de ploegen gereed zijn, geeft één scheidsrechter het fluitsignaal om te beginnen gevolgd door het vrij laten of inwerpen van de bal op de middenlijn. (KNZB?nr. 18: Inwerpen ter hoogte van de middenlijn op circa 2 meter uit de zijlijn.) (KNZB?nr. 19: De scheidsrechter aan de zijde van de jurytafel geeft het beginsignaal, zodra zijn collega aan de overzijde van het speelveld duidelijk maakt dat alle spelers gereed liggen. Deze doet dit door zijn arm gestrekt omhoog te heffen. De scheidsrechter aan de kant van de jurytafel, staat met een arm omhoog gereed. Zodra de collega zijn arm omhoog heft, gaat zijn arm naar beneden. Tegelijkertijd wordt het fluitsignaal ten teken van aanvang van de wedstrijd gegeven.) 13.4 Zou de bal met een duidelijk voordeel voor één der ploegen ingegooid of vrijgekomen zijn, dan laat de scheidsrechter zich de bal aangeven en geeft hij een neutrale inworp op de middenlijn. WP 14 Het maken van een doelpunt 14.1 Een doelpunt is gemaakt als de bal de doellijn tussen de beide doelpalen en onder de dwarslat geheel gepasseerd is. 14.2 Een doelpunt kan worden gemaakt vanaf elke plaats binnen het speelveld; het is alleen de doelverdediger niet toegestaan de middenlijn te overschrijden of de bal aan te raken over de middenlijn. 14.3 Een doelpunt mag worden gemaakt met elk lichaamsdeel, uitgezonderd de gebalde vuist. Een doelpunt mag worden gemaakt door de bal in het doel te zwemmen (dribbelen). Bij het begin van de wedstrijd of elk herbegin, moet de bal tenminste door twee spelers (van één van beide ploegen uitgezonderd de verdedigende doelverdediger) bewust gespeeld of aangeraakt worden behalve bij het nemen van: (A) een strafworp; (B) een vrije worp en de speler de bal in zijn eigen doel gooit; (C) een doelworp als direct schot; (D) een direct schot uit een buiten de 7 meter gegeven vrije worp. (Opmerking: Een doelpunt mag worden gemaakt door een speler die van buiten het 7 meter gebied direct op doel schiet, nadat aan zijn ploeg een vrije worp buiten de 7 meter is toegekend. Als de speler de bal in het spel brengt, kan er alleen maar een doelpunt worden gemaakt, wanneer de bal bewust aangeraakt wordt door een andere speler, uitgezonderd de verdedigende doelverdediger. Als bij de toekenning van een overtreding buiten de 7-meter, de bal zich dichter bij het doel van de verdedigende ploeg bevindt, mag er volgens deze spelregel een doelpunt worden gemaakt als de bal zonder oponthoud teruggelegd wordt op de plaats waar de overtreding werd begaan en er dan onmiddellijk vanuit die positie geschoten wordt. Volgens deze spelregel mag er geen doelpunt worden gemaakt direct vanaf het herbegin na: (a) een time-out; (b) een doelpunt; (c) een blessure, inclusief een bloedende wond; (d) het vervangen of vastzetten van een muts; (e) het opvragen van de bal door de scheidsrechter; (f) het door de bal verlaten van het speelveld; (g) enig ander oponthoud). 14.4 Een doelpunt is gemaakt als, na het verstrijken van de 35 seconden balbezit of op het einde van een speelperiode, de bal zich in de vlucht bevindt en in het doel gaat. [Opmerking: In de omstandigheden van deze spelregel wordt een doelpunt toegekend, als de bal in het doel belandt nadat hij een doelpaal, de doellat, de doelverdediger of een andere verdedigende speler geraakt heeft en/of opspringend(taterend) van het water. Als het eindsignaal van de speelperiode heeft geklonken en de bal wordt op weg naar het doel nog bewust gespeeld of aangeraakt door een andere speler van de aanvallende ploeg, wordt geen doelpunt toegekend. Met inachtneming van de omstandigheden als omschreven in deze spelregel kent de scheidsrechter een strafworp toe, als de bal in zijn vlucht is naar het doel en de doelverdediger of een andere speler van de verdedigende ploeg het doel omlaag trekt, of als met uitzondering van de doelverdediger een verdedigende speler binnen zijn eigen 4 meter gebied de bal met een gebalde vuist of beide handen of armen stopt om zodoende een doelpunt te voorkomen, als de bal naar zijn mening de doellijn bereikt zou hebben als de overtreding niet gemaakt zou zijn. In de omstandigheden omschreven in deze spelregel mag de scheidsrechter, als de bal in de vlucht is en op het water landt en vervolgens geheel over de doelijn drijft, alleen dán een doelpunt toekennen, als de bal onmiddellijk als gevolg van de schietbeweging over de doellijn is gedreven. WP 15 Herbegin na een doelpunt 15.1 Nadat een doelpunt is gemaakt stellen de spelers zich ergens op hun respectievelijke speelhelften op. Geen enkel lichaamsdeel van de spelers dat zich daarbij boven het wateroppervlak bevindt mag de middenlijn overschrijden. Een scheidsrechter geeft door een fluitsignaal het herbegin aan. Het werkelijke spel neemt een aanvang als de bal de hand verlaat van een speler van de ploeg die het doelpunt niet heeft gemaakt. Een herbegin, dat niet overeenkomstig deze spelregel plaatsvindt wordt overgenomen. WP 16 Doelworpen 16.1 Een doelworp wordt toegekend: (A) als de bal, die het laatst is gespeeld of aangeraakt door een speler van de aanvallende ploeg, de doellijn helemaal overschrijdt, met uitzondering van het gedeelte tussen de doelpalen en onder de dwarslat (B) als de bal de doellijn tussen de doelpalen en onder de dwarslat volledig overschrijdt, of de doelpalen, de dwarslat of de verdedigende doelverdediger rechtstreeks raakt uit: (i) een vrije worp, gegeven binnen de 7-meterlijn; (ii) een vrije worp, gegeven buiten de 7-meter en niet onmiddellijk genomen; (iii) een doelworp, niet onmiddellijk genomen; (iv) een hoekworp. 16.2 De doelworp wordt genomen door de doelverdediger van de verdedigende ploeg, vanaf een willekeurig punt binnen zijn 2?meter gebied. Als de doelverdediger het water heeft verlaten wordt de doelworp genomen door een andere speler van de verdedigende ploeg. Een doelworp die niet volgens deze spelregel plaatsvindt, wordt overgenomen. [Opmerking: Er mag geen onnodig oponthoud zijn bij het nemen van een vrije worp, doelworp of hoekworp. De worp moet zodanig worden genomen dat de andere spelers in staat zijn waar te nemen dat de bal de hand van de nemer verlaat. Spelers begaan vaak de fout van overdreven tijdgebruik bij het nemen van de worp omdat ze de bepaling als gesteld in WP 19.4 over het hoofd zien, die toelaat dat de nemer met de bal opzwemt (dribbelt) alvorens deze naar een andere speler te plaatsen. De worp kan dus onmiddellijk genomen worden, zelfs al kan de nemer op dat moment geen speler vinden naar wie hij de bal zou kunnen plaatsen. In zo'n situatie, is het hem toegestaan de worp te nemen door de bal van zijn geheven hand op het water te laten vallen (fig. 1) of door deze omhoog te werpen (fig. 2) en kan hij daarna opzwemmen of dribbelen met de bal. In elk geval moet de worp zo worden genomen dat de andere spelers in staat zijn dat waar te nemen.] WP 17 Hoekworpen 17.1 Een hoekworp wordt toegekend als de bal de doellijn helemaal heeft gepasseerd met uitzondering van het gedeelte tussen de doelpalen en de dwarslat en het laatst is aangeraakt door een speler van de verdedigende ploeg. 17.2 De hoekworp wordt genomen door een speler van de aanvallende ploeg vanaf het 2?meter teken aan de kant waar de bal over de doellijn is gegaan. De worp hoeft niet door de dichtstbijzijnde speler te worden genomen maar wel zonder onnodig oponthoud. [Opmerking: Voor de manier van nemen van de worp, zie de opmerking bij WP 16.2] 17.3 Bij het nemen van een hoekworp mag geen speler van de aanvallende ploeg zich binnen het 2?metergebied bevinden. 17.4 Een hoekworp genomen vanaf een verkeerde plaats of voordat de spelers van de aanvallende ploeg het 2?metergebied hebben verlaten wordt overgenomen. WP 18 Neutrale inworpen 18.1 Een neutrale inworp wordt toegekend: (a) als bij het begin van een speelperiode een scheidsrechter van mening is dat de bal zodanig terecht gekomen is, dat dit duidelijk in het voordeel van één ploeg is; (b) als één of meer spelers van beide ploegen tegelijkertijd een fout begaan, waarbij het voor de scheidsrechters onmogelijk is te onderscheiden wie de eerste overtreding maakte; (c) als beide scheidsrechters op hetzelfde moment een fluitsignaal geven voor gewone fouten van verschillende ploegen; (d) als spelers van beide ploegen tegelijkertijd een uitsluitingsfout begaan, hetzij gedurende werkelijk spel dan wel in dode tijd. De neutrale inworp vindt plaats na de uitsluiting van de overtredende spelers; (e) als de bal een voorwerp boven het speelveld raakt. 18.2 Bij een neutrale inworp, werpt een scheidsrechter de bal in het speelveld ongeveer ter hoogte van de plaats waar het voorval zich voordeed en op een zodanige wijze dat de spelers van beide ploegen een gelijke kans hebben de bal te bemachtigen. Een neutrale inworp toegekend binnen het twee?metergebied wordt genomen op de twee?meterlijn 18.3 Als de scheidsrechter bij een neutrale inworp van mening is dat de bal zodanig terecht gekomen is dat dit duidelijk in het voordeel is van een der ploegen, laat hij zich de bal aangeven en neemt hij de neutrale inworp opnieuw. WP 19 Vrije worpen 19.1 Een vrije worp wordt genomen op de plaats waar de overtreding is begaan, behalve: (a) als de bal verder verwijderd is van het doel van de verdedigende ploeg, dan wordt de vrije worp genomen vanaf de plaats waar de bal zich bevindt; (b) als de overtreding gemaakt wordt door een verdedigende speler binnen zijn twee-metergebied, wordt de vrije worp genomen op de twee-meterlijn tegenover de plaats waar de overtreding werd begaan, of, als de bal zich buiten het twee-metergebied bevindt, dan vanaf de plaats waar de bal zich bevindt; (c) waar op een andere manier in de spelregels is voorzien. Een vrije worp, genomen vanaf een verkeerde plaats wordt overgenomen. 19.2 De tijd toegestaan aan een speler voor het nemen van een vrije worp is overgelaten aan het oordeel van de scheidsrechters; deze is redelijk en zonder onnodig oponthoud maar betekent niet onmiddellijk. De speler die duidelijk in de meest gerede positie ligt om een vrije worp te nemen en dit niet doet, begaat een overtreding. 19.3 De verantwoordelijkheid voor het werpen van de bal naar de speler die de vrije worp gaat nemen berust bij de ploeg aan wie de vrije worp is toegekend. 19.4 Een vrije worp wordt genomen op een manier, die de andere spelers in staat stelt waar te nemen wanneer de bal de hand verlaat van de speler die de vrije worp neemt. Het is de nemer van de vrije worp dan toegestaan de bal mee te voeren of op te zwemmen (dribbelen) voordat hij de bal plaatst naar een andere speler. De bal is onmiddellijk in het spel zodra hij de hand verlaat van de speler die de vrije worp neemt. [Opmerking: Voor de wijze van het nemen van de vrije worp, zie opmerking bij WP 16.2.] WP 20 Gewone fouten 20.1 Het is een gewone fout om een van de navolgende overtredingen te begaan (WP 20.2 t/m WP 20.18). Een gewone fout wordt bestraft met een vrije worp voor de tegenpartij. [Opmerking: De scheidsrechters fluiten overeenkomstig de spelregels voor gewone fouten om de aanvallende ploeg zo een voordeelsituatie te laten verwerven. Echter, de scheidsrechters moeten daarbij letten op de bijzondere omstandigheden als genoemd in WP 7.3 (voordeel).] 20.2 Het te vroeg uitzwemmen bij het begin of herbegin van een speelperiode, voordat de scheidsrechter het beginsignaal heeft gegeven. De vrije worp wordt genomen vanaf de plaats waar de bal zich bevindt of, als de bal niet in het veld gebracht is, vanaf de middenlijn. 20.3 Het helpen van een speler bij het begin, een herbegin of op elk ander moment gedurende het spel. 20.4 Het zich vasthouden aan of zich afzetten van de doelpalen of hun bevestigingen. Het, behalve bij het begin van een speelperiode, steunen op, zich vasthouden aan of zich afzetten van de zijkanten of uiteinden van het zwembad tijdens werkelijk spel. 20.5 Het actief deelnemen aan het spel staande op de bodem van het bad, lopen als het spel aan de gang is of springen van de bodem van het bad om de bal te spelen of een tegenstander aan te vallen. Deze spelregel is niet van toepassing op de doelverdediger binnen zijn 4?metergebied. 20.6 Het volledig onder water duwen of houden van de bal wanneer men aangevallen wordt. [Opmerking: Het is een gewone fout de bal onder water te duwen of te houden als men aangevallen wordt, zelfs als de hand van de speler die de bal vasthoudt met de bal onder water wordt geduwd bij een aanval van de tegenstander (fig.3). Het maakt daarbij geen verschil of de bal onder water verdwijnt tegen zijn wil. Wat van belang is, is dat de fout wordt toegekend tegen die speler die de bal houdt op het moment dat de bal onder water geduwd werd. Het is belangrijk eraan te denken dat de overtreding alleen dan optreedt als de speler de bal onder water duwt als hij wordt aangevallen. Dus, indien de doelverdediger hoog uit het water komt om een schot te stoppen en dan, al terugzakkend, de bal voor een ogenblik onder water duwt, begaat hij geen overtreding; maar indien hij, aangevallen door een tegenstander, de bal onder water blijft houden dan pleegt hij wel inbreuk op deze spelregel en als zijn handelingen een vermoedelijk doelpunt voorkomen, moet een strafworp worden toegekend overeenkomstig WP 22.2.] 20.7 Het stompen van de bal met gebalde vuist. Deze spelregel is niet van toepassing op de doelverdediger binnen zijn eigen 4?metergebied. 20.8 Het met twee handen tegelijkertijd spelen of aanraken van de bal. Deze spelregel is niet van toepassing op de doelverdediger binnen zijn eigen 4?metergebied. 20.9 Het hinderen of op een andere manier de bewegingsvrijheid van een tegenstander die de bal niet houdt belemmeren, daarbij inbegrepen het zwemmen op de schouders, rug of benen van een tegenstander. "Houden" betekent het opnemen, vasthouden of aanraken van de bal, maar het opzwemmen (dribbelen) met de bal wordt niet als houden beschouwd. [Opmerking: De eerste afweging die de scheidsrechter moet maken is of de tegenstander de bal houdt. Als dat het geval is, kan de speler die aanvalt niet bestraft worden voor "hinderen". Het is duidelijk dat de speler de bal "houdt" als hij deze boven water uittilt. (fig. 4) De speler houdt ook de bal als hij opzwemt met de bal in zijn hand of de op het wateroppervlak drijvende bal aanraakt (fig. 5). Met de bal opzwemmen (dribbelen), als getoond in fig. 6 wordt niet als "de bal houden" beschouwd. Een gebruikelijke manier van hinderen is het kruiselings over de benen van een tegenstander zwemmen (fig.7), om zodoende het bewegingstempo te verminderen en een normale beenactie te bemoeilijken. Een andere vorm is om op de schouders van de tegenstander te zwemmen. Er moet op gelet worden dat de fout "hinderen" ook kan worden begaan door een speler die in balbezit is. Fig. 8 toont bijvoorbeeld een speler, die een hand op de bal houdt terwijl hij tracht zijn tegenstander van zich af te duwen om daardoor meer ruimte voor zichzelf te scheppen. Fig. 9 toont een speler die in balbezit is terwijl hij zijn tegenstander hindert door hem weg te duwen met zijn hoofd. Oplettendheid wordt gevraagd bij situaties als afgebeeld in fig. 8 en fig. 9 omdat elke heftige beweging door een speler die in balbezit is kan uitmonden in slaan of zelfs grof optreden. De afgebeelde figuren zijn bedoeld ter illustratie van het hinderen zonder enige heftige beweging. Een speler kan zelfs de overtreding "hinderen" begaan als hij de bal niet houdt of aanraakt. Fig. 10 toont een speler die met zijn lichaam en zijn armen wijd gespreid bewust zijn tegenstander blokkeert, om zodoende het bereiken van de bal onmogelijk te maken. Deze overtreding wordt vaak begaan bij de speelveldbegrenzingen.] 20.10 Het wegduwen van of zich afzetten van een tegenstander die de bal niet vasthoudt. [Opmerking: Wegduwen kan op diverse manieren gebeuren, inbegrepen die met de hand (fig. 11) of met de voet (fig. 12). In de gevallen als afgebeeld bestaat de straf uit een vrije worp voor een gewone fout. Niettemin moeten scheidsrechters oplettend zijn om goed verschil te maken tussen het wegduwen met de voet en het trappen waarvoor dan een uitsluitingsfout geldt of zelfs grof optreden. Als de voet al contact maakt met de tegenstander als de actie begint, zal dat meestal wegduwen zijn, maar als de actie begint voordat er een dergelijk contact is dan moet dit in het algemeen worden beoordeeld als trappen.] 20.11 Het door een speler van de ploeg die in balbezit is, begaan van een overtreding als genoemd in WP 20.9 (een tegenstander hinderen/belemmeren) of WP 20.10 (wegduwen of zich afzetten van een tegenstander) voordat een vrije worp, doelworp of hoekworp is genomen. 20.12 Het zich ophouden in het twee?metergebied van de tegenpartij, tenzij achter de ballijn. Het is geen overtreding indien de speler de bal in het twee?metergebied brengt en dan plaatst naar een andere speler die zich achter de ballijn bevindt en deze onmiddellijk op doel schiet, voordat de eerste speler in staat is het twee?metergebied te verlaten. [Opmerking: Als de speler die wordt aangespeeld niet op doel schiet, moet de speler die de bal plaatste onmiddellijk het twee?metergebied verlaten om te voorkomen dat hij overeenkomstig deze regel wordt bestraft.] 20.13 Het nemen van een strafworp anders dan op de voorgeschreven manier. [Opmerking: Voor de manier waarop een strafworp genomen moet worden, zie WP 23.4] 20.14 Het onnodig tijd verspillen bij het nemen van een vrije worp, doelworp of hoekworp. [Opmerking: Zie de opmerking bij WP 16.2] 20.15 Het zich over de middenlijn begeven of de bal daar aanraken door de doelverdediger. 20.16 Het over de zijlijn gooien van de bal, waaronder tevens begrepen het gooien van de bal die terugstuit van de zijkanten van het bad boven de waterspiegel. 20.17 Het door een ploeg gedurende meer dan 35 seconden werkelijk spel balbezit houden, zonder op het doel van de tegenpartij te schieten. De tijdopnemer die de tijdsduur van het balbezit bijhoudt zet de tijd terug: (a) als de bal de hand heeft verlaten van de speler die op doel schiet. Indien de bal terugspringt van de doelpaal, dwarslat of de doelverdediger, begint de tijdsduur van het balbezit niet voordat een van de ploegen weer in balbezit komt; (b) als de tegenpartij in balbezit komt. "Balbezit" betekent niet het door een tegenstander louter in de vlucht aanraken van de bal; (c) als de bal in het spel gebracht is als vervolg op het geven van een uitsluitingsfout, strafworpfout, doelworp, hoekworp of neutrale inworp. Zichtbare klokken geven op aflopende wijze de tijd aan (de tijd van bal bezit die nog rest). (KNZB?nr. 20: Bij een terugspringende bal als bedoeld in WP 20.17 (a) zet de tijdopnemer de klok terug op het moment van terugspringen en daarna opnieuw zodra een speler de bal bewust aanraakt.) (KNZB?nr. 21: Zichtbare klokken zijn alleen verplicht in klassen genoemd in E 9. Overigens wordt geadviseerd deze klokken indien mogelijk ook bij andere wedstrijden toe te passen.) [Opmerking: De tijdopnemer en de scheidsrechters moeten vaststellen of het een schot op doel betrof of niet, maar de eindbeslissing berust bij de scheidsrechters.] 20.18 Het verspillen van tijd. [Opmerking: Het is de scheidsrechter toegestaan een gewone fout onder deze regel toe te kennen, voordat de 35 seconden van balbezit is verstreken. Als de doelverdediger de enige speler van zijn ploeg is op zijn eigen speelhelft, verspilt hij tijd als hij de bal krijgt aangespeeld door een medespeler van zijn ploeg die zich op de andere helft van het speelveld bevindt. Tijdens de laatste minuut moeten de scheidsrechters ervan overtuigd zijn dat er bewust tijd verspild wordt, alvorens deze spelregel toe te passen.] WP 21 Uitsluitingsfouten 21.1 Het is een uitsluitingsfout om een van de navolgende overtredingen te begaan (WP 21.4 t/m WP 21.17). Dit wordt bestraft (behalve als in de spelregels anders is voorzien) met het toekennen van een vrije worp aan de tegenpartij en uitsluiting van de speler die de overtreding beging. 21.2 De uitgesloten speler begeeft zich naar het terugkomvak bij zijn eigen doellijn zonder het water te verlaten. Een uitgesloten speler die het water verlaat (anders dan aansluitend op het in het speelveld komen van een vervanger) maakt zich schuldig aan een overtreding overeenkomstig WP 21.11 (gebrek aan eerbied). [Opmerkingen: een uitgesloten speler (met inbegrip van elke speler die volgens de spelregels voor de verdere duur van de wedstrijd is uitgesloten) blijft in het water en begeeft zich (hetgeen ook het zwemmen onder water mag inhouden) naar het terugkomvak bij zijn eigen doellijn zonder zich met het spel te bemoeien. Hij mag vanuit het speelveld naar elk punt op de doellijn zwemmen en mag achter het doel langs naar het terugkomvak zwemmen bij zijn eigen doellijn onder het voorbehoud dat hij daarbij niet de opstelling van het doel verandert. Bij het bereiken van het terugkomvak, moet de uitgesloten speler zichtbaar boven water komen voordat hij (of een vervanger) toestemming krijgt om weer in het speelveld te komen overeenkomstig de spelregels. Het is echter niet noodzakelijk dat de uitgesloten speler in het terugkomvak blijft afwachten tot de beoogde vervanger is gearriveerd. 21.3 Het is de uitgesloten speler of vervanger toegestaan om weer in het speelveld te komen, zodra zich het eerste van de volgende voorvallen voordoet: (a) als er 20 seconden werkelijk spel verstreken is, op welk moment de secretaris de betreffende vlag opsteekt mits de uitgesloten speler overeenkomstig de spelregels zijn terugkomvak heeft bereikt; (b) als er een doelpunt is gemaakt; (c) als de ploeg van de uitgesloten speler gedurende werkelijk spel balbezit herkrijgt (hetgeen betekent controle hebben over de bal), op welk moment de scheidsrechter die de verdedigende situatie beoordeelt het weer in het speelveld mogen komen zal aangeven door met de hand het terugkomteken te geven; (d) als het team van de uitgesloten speler een vrije worp of doelworp wordt toegekend, is het teken bij de toekenning van de worp te beschouwen als het terugkomsignaal, mits de uitgesloten speler het terugkomvak overeenkomstig de regels heeft bereikt. Het is de uitgesloten speler of vervanger toegestaan om weer in het speelveld te komen vanuit het terugkomvak het dichtst bij zijn eigen doellijn, onder het voorbehoud dat: (a) hij een teken heeft gekregen van de secretaris of een scheidsrechter; (b) hij niet springt van of zich afzet tegen de kant van het zwembad of het speelveld; (c) hij de opstelling van het doel niet verandert; (d) het een vervanger niet is toegestaan in het speelveld te komen in de plaats van een uitgesloten speler totdat deze speler het terugkomvak bij zijn eigen doellijn bereikt heeft. Nadat een doelpunt is gemaakt mag een uitgesloten speler of een vervanger vanaf elke willekeurige plaats weer in het speelveld komen. Deze bepalingen zijn ook van toepassing bij het in het speelveld komen van een vervanger wanneer de uitgesloten speler zijn derde persoonlijke fout heeft gekregen of volgens de spelregels op een andere manier voor de verdere duur van de wedstrijd is uitgesloten. [Opmerkingen: een vervanger krijgt geen terugkomteken van de scheidsrechter, noch een vlagsignaal van de secretaris voor het verstrijken van de 20 seconden uitsluitingsperiode totdat de uitgesloten speler het terugkomvak het dichtst bij zijn eigen doellijn bereikt heeft. Dit is ook van toepassing voor een vervanger die in de plaats komt van een speler die voor de verdere duur van de wedstrijd is uitgesloten. Indien de uitgesloten speler verzuimt om naar zijn terugkomvak te gaan, is het een vervanger niet toegestaan in het speelveld te komen, tenzij er een doelpunt wordt gemaakt of bij het einde van een speelperiode. De hoofdverantwoordelijke voor het geven van het terugkomteken voor het weer in het speelveld mogen komen van een uitgesloten speler of van een vervanger is de scheidsrechter die de verdedigende situatie beoordeelt. Niettemin mag de scheidsrechter die de aanvalssituatie beoordeelt hierbij ook behulpzaam zijn. Zowel het teken van de ene als de andere scheidsrechter is geldig. Als een scheidsrechter een onjuist in het speelveld komen vermoedt of de grensrechter een teken geeft voor een dergelijk onjuist in het speelveld komen, dan moet hij zich eerst zelf ervan vergewissen of de andere scheidsrechter niet een terugkomteken gegeven heeft. Voordat hij het terugkomteken geeft voor het weer in het speelveld mogen komen van een uitgesloten speler of een vervanger, moet de scheidsrechter die de verdedigende situatie beoordeelt een moment wachten voor het geval dat de scheidsrechter die de aanvallende situatie beoordeelt fluit om het balbezit terug te geven aan de tegenpartij. Een wisseling van balbezit ontstaat niet louter vanwege het einde van een speelperiode, maar de uitgesloten speler of vervanger is gerechtigd weer in het speelveld te komen als zijn ploeg de bal verovert bij het uitzwemmen bij het herbegin van de volgende speelperiode. Als een speler wordt uitgesloten op het moment dat het einde van een speelperiode wordt aangegeven, moeten de scheidsrechters en de secretaris zich ervan vergewissen dat de ploegen het juiste aantal spelers hebben, voordat er een teken voor het herbegin wordt gegeven.] 21.4 Het door een speler verlaten van het water, of zitten of staan op de treden of de rand van het zwembad gedurende het spel, uitgezonderd in het geval van ongeval, letsel, ziekte of met toestemming van de scheidsrechter. 21.5 Het (ver)hinderen van de uitvoering van een vrije worp, doelworp of hoekworp, daarbij inbegrepen: (a) het opzettelijk wegwerpen van de bal of het niet loslaten van de bal waardoor de normale voortgang van de wedstrijd wordt verhinderd; (b) elke poging om de bal te spelen, voordat deze de hand van de nemer heeft verlaten. [Opmerking: Een speler wordt niet bestraft voor deze spelregel als hij het fluitsignaal niet kan horen omdat hij zich onder water bevindt. De scheidsrechters moeten vaststellen of de speler al dan niet met opzet handelde. Het hinderen bij het nemen van een worp is ook indirect mogelijk als voor de speler die de vrije worp gaat nemen het bereiken van de bal wordt bemoeilijkt, vertraagd of belemmerd, of doet zich voor als het uitvoeren van de worp wordt belet door het versperren van de werprichting door een tegenstander (fig. 13) of de eigenlijke beweging bij het nemen wordt verstoord (fig. 14). Voor het hinderen bij een strafworp, zie ook WP 21.16.] 21.6 Het opzettelijk water spatten in het gezicht van een tegenstander. [Opmerking: Water spatten wordt vaak toegepast als een onsportieve tactiek maar wordt meestal alleen maar bestraft in de duidelijke situatie wanneer de spelers van aangezicht tot aangezicht liggen (zie fig. 15). Het gebeurt echter vaak minder opvallend doordat een speler met zijn arm een watergordijn produceert, daarbij de schijn wekkend alsof dit onopzettelijk gebeurt, in een poging het uitzicht te belemmeren van de tegenstander die op het punt staat op doel te schieten of om de bal te plaatsen. De straf voor het opzettelijk water spatten in het gezicht van een tegenstander is uitsluiting volgens WP 21.6 of een strafworp volgens WP 22.2 als de tegenstander zich binnen het 4?metergebied bevindt en tracht op doel te schieten. Bij het toekennen van een strafworp of een uitsluiting zijn slechts de positie en de acties van de aanvallende speler maatgevend. Het zich wel of niet binnen het 4?metergebied bevinden van de overtredende speler is geen bepalende factor.] 21.7 Het vasthouden, onderduwen of het naar zich toetrekken van een tegenstander, terwijl deze de bal niet houdt. "Houden" is het optillen, dragen of aanraken van de bal maar betekent niet het opzwemmen (dribbelen) met de bal. [Opmerking: De correcte toepassing van deze spelregel is uitermate belangrijk zowel voor de presentatie van de wedstrijd als zodanig, als om daarmee een zuiver en eerlijk resultaat te bereiken. De omschrijving van de spelregel is duidelijk en stellig en kan slechts op één manier geïnterpreteerd worden: Het vasthouden (fig. 16), onderduwen (fig. 17) of naar zich toe trekken (fig. 18) van een tegenstander die de bal niet houdt, is een uitsluitingsfout. Het is essentieel dat de scheidsrechters deze spelregel op een correcte wijze toepassen, en daarbij persoonlijke arbitraire interpretaties vermijden, omdat deze geldt als afbakening voor ruw spel waarbij de duidelijke limieten niet overschreden mogen worden. Aanvullend geldt, dat scheidsrechters er nota van moeten nemen dat het inbreuk maken op WP 21.7 binnen het 4?metergebied, waardoor vermoedelijk een doelpunt wordt voorkomen, bestraft moet worden met het toekennen van een strafworp] 21.8 Het opzettelijk trappen of slaan van een tegenstander of dreigende bewegingen maken welke deze bedoeling verraden. [Opmerkingen: De overtreding trappen of slaan kan zich in een aantal verschillende vormen voordoen, waarbij inbegrepen het begaan hiervan door een speler die in balbezit is of door een tegenoverliggende speler. Balbezit hebben is niet de bepalende factor. Wat belangrijk is, is de actie van de foutieve speler daarbij inbegrepen het feit of hij de dreigende bewegingen maakt met de bedoeling om te trappen of te slaan ook al slaagt hij er niet in de tegenstander te raken. Een van de meest ernstige vormen van slaan is een achterwaartse elleboogstoot (fig. 19), die ernstig letsel voor de tegenstander tot gevolg kan hebben. Eenzelfde ernstig letsel kan ontstaan als een speler opzettelijk met zijn hoofd achteruit slaat in het aangezicht van een tegenstander die vlak achter hem ligt. In dit soort omstandigheden, zal de scheidsrechter de overtreding op een rechtvaardiger manier bestraffen door toepassing van WP 21.10 (grof optreden) dan door toepassing van WP 21.8] 21.9 Het zich aan wangedrag schuldig maken, daarbij inbegrepen het gebruik van onbehoorlijke taal, gewelddadig of aanhoudend foutief spel enz. De overtreder wordt voor de verdere duur van de wedstrijd uitgesloten, met vervanging zodra zich een van de voorvallen voordoet waarnaar in WP 21.3 verwezen wordt. [Opmerking: Aanhoudend foutief spel betekent spel dat niet acceptabel is in de geest van de spelregels en dat de wedstrijd waarschijnlijk in diskrediet brengt. Aanhoudend foutief spel is niet verwant aan en betekent iets wezenlijk anders dan "herhaling van gewone fouten".] 21.10 Het zich schuldig maken aan grof optreden (inbegrepen opzettelijk trappen of slaan met de bedoeling letsel toe te brengen dan wel een poging daartoe) jegens een tegenstander of official (functionaris), al dan niet tijdens het spel of in de pauze tussen de speelperioden of time-outs. De overtreder wordt voor de verdere duur van de wedstrijd uitgesloten en mag niet worden vervangen. [Opmerking: In de laatste minuut van de wedstrijd mag de scheidsrechter het fluiten voor "grof optreden" uitstellen tot de eerstvolgende wisseling van balbezit. Deze spelregel is eveneens van toepassing indien een geval van grof optreden zich voordoet in de pauze tussen twee speelperioden, met dien verstande dat dan de vrije worp niet wordt toegekend. De overtreder wordt uitgesloten voor de verdere duur van de wedstrijd zonder vervanging en zijn ploeg zal de wedstrijd in de volgende speelperiode voortzetten met een speler minder. Deze bepalingen gelden echter nog niet voordat de wedstrijd daadwerkelijk is begonnen. In het geval van grof optreden, op welk moment dan ook, door een vervanger, die zich gedurende het spel niet in het water bevindt wordt de overtreder voor de verdere duur van de wedstrijd uitgesloten. De aanvoerder van de ploeg wordt opgedragen naar zijn keuze een van de spelers uit het water te halen en de ploeg zet de wedstrijd met één speler minder voort. De speler die uit het water is gehaald, kan overigens gedurende de rest van de wedstrijd gebruikt worden als vervanger van één van de overblijvende spelers van zijn ploeg in het water en er wordt geen persoonlijke fout voor hem genoteerd, vanwege het feit dat hij uit het water werd gehaald.] 21.11 Het weigeren van gehoorzaamheid aan of het blijk geven van gebrek aan eerbied ten opzichte van een scheidsrechter of official (functionaris). De overtreder wordt voor de verdere duur van de wedstrijd uitgesloten, met vervanging zodra zich een van de voorvallen voordoet waarnaar in WP 21.3 verwezen wordt. [Opmerking: Indien een lid van een ploeg zich schuldig maakt aan een geval van gebrek aan eerbied voorafgaand aan het herbegin van het spel nadat de tegenpartij een doelpunt gemaakt heeft, gedurende de pauze tussen twee speelperioden en gedurende de time-out, wordt hij uitgesloten voor de rest van de wedstrijd maar wordt het die ploeg toegestaan de wedstrijd te vervolgen met 7 spelers.] 21.12 Het door een speler van de ploeg die niet in balbezit is, begaan van een van de onderstaande overtredingen voordat er een vrije worp, hoekworp, doelworp, neutrale inworp of strafworp is genomen, of het door een speler van welke ploeg dan ook, begaan van een van de onderstaande overtredingen voordat er een neutrale inworp is genomen: WP 20.9 ? een tegenstander hinderen WP 20.10 ? wegduwen of zich afzetten van een tegenstander WP 21.4 t/m 21.11? begaan van een uitsluitingsfout De oorspronkelijk te nemen worp (inclusief een neutrale inworp) blijft van kracht. De speler wordt uitgesloten voor de verdere duur van de wedstrijd waar de spelregels dit bepalen. 21.13 Het, door spelers van beide ploegen, gelijktijdig begaan van een van onderstaande overtredingen voordat er een vrije worp, doelworp, hoekworp, strafworp of neutrale inworp is genomen: WP 20.9 ? een tegenstander hinderen WP 20.10 ? wegduwen of zich afzetten van een tegenstander WP 21.4 t/m 21.11? begaan van een uitsluitingsfout Beide spelers worden uitgesloten en er wordt een neutrale inworp gegeven, met dien verstande dat in het geval dat de beide overtredingen gelijktijdig plaatsvinden voorafgaand aan het nemen van een strafworp, de strafworp gehandhaafd blijft. De spelers worden uitgesloten voor de verdere duur van de wedstrijd waar de spelregels dit bepalen. [Opmerkingen: Bij de omstandigheden die zich bij het toepassen van deze spelregel voordoen wordt wisseling van balbezit geacht niet te hebben plaatsgevonden louter doordat een ploeg het balbezit verkrijgt vanuit het nemen van de neutrale inworp. Het is de spelers die als gevolg van deze spelregel uitgesloten zijn niet toegestaan weer in het speelveld te komen, totdat zich, na de neutrale inworp, één van de voorvallen voordoet waarnaar in WP 21.3 verwezen wordt. Dit is echter alleen van toepassing op de beide spelers die gelijktijdig werden uitgesloten. Alle andere spelers die al uitgesloten waren is het toegestaan weer in het speelveld te komen als het nemen van de neutrale inworp uitmondt in wisseling van balbezit. Indien de twee spelers die ingevolge deze spelregel uitgesloten werden weer mogen terugkomen, voordat zij hun respectievelijke terugkomvakken bereikt hebben, dan mag de scheidsrechter die de verdedigende situatie beoordeelt iedere speler, die klaar ligt om weer in het speelveld te komen, afzonderlijk het teken hiertoe geven. De scheidsrechter hoeft niet te wachten totdat allebei de spelers gereed zijn om terug te keren.] 21.14 Het door een speler van de ploeg die in balbezit is, begaan van een overtreding volgens WP 21.4 tot en met WP 21.11 (uitsluitingsfouten) voordat er een vrije worp, doelworp, hoekworp, of strafworp is uitgevoerd; met dien verstande dat: (a) de speler wordt uitgesloten voor de verdere duur van de wedstrijd waar de spelregels dit voorschrijven; (b) als de overtreding wordt begaan bij het nemen van een strafworp, de strafworp gehandhaafd blijft. 21.15 Het op onjuiste wijze in het speelveld terugkomen door een uitgesloten speler of het op onjuiste wijze terugkomen door een vervanger, daarbij inbegrepen: (a) zonder een teken te hebben gekregen van de secretaris of een scheidsrechter; (b) vanaf elke andere plaats dan zijn eigen terugkomvak, behalve waar de spelregels onmiddellijke vervanging toestaan; (c) door te springen of zich af te zetten van de kant of wand van het bad of van het speelveld; (d) door de opstelling van het doel te beïnvloeden Wanneer deze overtreding gebeurt in de laatste minuut van de wedstrijd of inde laatste minuut van de tweede periode van de verlenging wordt de overtredende speler voor de verdere duur van de wedstrijd uitgesloten met vervanging, zodra een van de voorvallen zich voordoet waarnaar in WP 21.3 wordt verwezen en een strafworp wordt toegekend aan de tegenpartij. [ Opmerking: Het wordt als onjuist in het speelveld komen beschouwd wanneer een uitgesloten speler of een vervanger in het speelveld komt, zonder het terugkomteken van een scheidsrechter te hebben gekregen, zelfs al zou de scheidsrechter het teken om terug te komen eerder hebben moeten geven.] 21.16 Het storen bij het nemen van een strafworp. De overtredende speler wordt voor de verdere duur van de wedstrijd uitgesloten met vervanging, zodra een van de voorvallen zich voordoet waarnaar in WP 21.3 verwezen wordt en de strafworp wordt gehandhaafd of overgenomen als dat nodig is. [Opmerking: De meest gebruikelijke manier van storen bij het nemen van een strafworp vindt plaats doordat de tegenstander de nemer een trap geeft, net op het moment dat de worp wordt genomen. Het is voor de scheidsrechters essentieel om zich ervan te verzekeren dat alle spelers op minstens twee meter afstand van de nemer liggen, om daarmee te voorkomen dat een dergelijk storen kan optreden. De scheidsrechter staat dan ook toe dat de verdedigende ploeg het eerst de gelegenheid krijgt om positie te kiezen

21.17 Het door de verdedigende doelverdediger weigeren de juiste plaats op de doellijn in te nemen bij het nemen van een strafworp, na één maal door de scheidsrechter verzocht te zijn dit te doen. Een andere speler van de verdedigende ploeg mag de plaats van de doelverdediger innemen doch zonder diens voorrechten en beperkingen.

21.18 Als een speler van iedere ploeg tegelijkertijd een uitsluitingsfout of een strafworpfout begaat tijdens werkelijk spel, worden de beide spelers uitgesloten en wordt een neutrale inworp toegekend. (opmerking: Zie ook de opmerkingen bij WP 21.13)

21.19 Als een speler wordt uitgesloten begint de uitsluitingsperiode direct nadat de bal de hand van de speler die de vrije worp neemt heeft verlaten of, bij een neutrale inworp, zodra de bal wordt aangeraakt.

21.20 Als een uitgesloten speler zich, opzettelijk, bemoeit met het spel, daarbij inbegrepen het veranderen van de opstelling van het doel, wordt een strafworp toegekend aan de tegenpartij en een aanvullende persoonlijke fout genoteerd tegen de uitgesloten speler. Als een uitgesloten speler geen aanstalten maakt om het speelveld nagenoeg onmiddellijk te verlaten, kan de scheidsrechter dit beoordelen als opzettelijk bemoeien met het spel volgens deze spelregel.

21.21 In het geval dat een wedstrijd wordt voortgezet met een verlenging, wordt de uitsluitingsperiode van een uitgesloten speler meegenomen naar de verlenging. Toegekende persoonlijke fouten gedurende de normale speelperioden worden ook meegenomen naar de verlenging en een speler die voor de verdere duur van de wedstrijd is uitgesloten wordt het niet toegestaan om in enige speelperiode van de verlenging mee te spelen.

WP 22 Strafworpfouten 22.1 Het is een strafworpfout om een van de navolgende overtredingen te begaan (WP 22.2 t/m WP 22.9). Deze worden bestraft met het toekennen van een strafworp aan de tegenpartij.

22.2 Het door een verdedigende speler begaan van een fout binnen het 4? metergebied waardoor vermoedelijk een doelpunt wordt voorkomen.
[Opmerkingen: In aanvulling op de andere overtredingen waarbij een vermoedelijk doelpunt wordt voorkomen, is een overtreding volgens deze spelregel: (a) het door een doelverdediger of andere verdedigende speler naar beneden halen of het op een andere manier verplaatsen van het doel (fig. 20);
(b) het door een verdedigende speler spelen van de bal met beide handen (fig. 21);
(c) het door een verdedigende speler spelen van de bal met gebalde vuist (fig. 22);
(d) het door een doelverdediger of een andere verdedigende speler onder water duwen van de bal als men wordt aangevallen.

Het is belangrijk om er nota van te nemen dat, terwijl de fouten als hierboven beschreven en andere fouten zoals vasthouden, terugtrekken, hinderen enz. onder normale omstandigheden bestraft zouden worden met een vrije worp (en met uitsluiting indien van toepassing), dit strafworpfouten worden zodra deze door een verdedigende speler binnen het 4 metergebied worden begaan, als anders vermoedelijk een doelpunt gemaakt zou zijn.

22.3 Het door een verdedigende speler, binnen het 4 metergebied trappen of slaan van een tegenstander of een handeling van grof optreden begaan. In het geval van grof optreden, wordt de overtreder tevens uitgesloten voor de verdere duur van de wedstrijd zonder vervanging, aanvullend op het toekennen van een strafworp.

22.4 Het door een uitgesloten speler, zich opzettelijk bemoeien met het spel, daarbij inbegrepen het veranderen van de opstelling van het doel.

22.5 Het door een doelverdediger of andere verdedigende speler, helemaal naar beneden halen van het doel met het oogmerk een vermoedelijk doelpunt te voorkomen. De overtreder wordt tevens voor de verdere duur van de wedstrijd uitgesloten, met vervanging zodra zich een van de voorvallen voordoet waarnaar in WP 21.3 verwezen wordt.

22.6 Het door een uitgesloten speler of vervanger, op een onjuiste manier in het speelveld komen voorafgaand aan of op het moment van het verstrijken van een uitsluitingsperiode met het oogmerk een doelpunt te voorkomen. De overtreder gaat tevens uit het speelveld om zijn oorspronkelijke uitsluitingsperiode vol te maken, als dat van toepassing is.
[Opmerking : In de omstandigheden van deze spelregel, wanneer de aanvallende ploeg de mogelijkheid heeft om op doel te schieten, wacht de scheidsrechter om te zien of er een doelpunt wordt gemaakt voordat hij het spel stil legt. Als er een doelpunt wordt gemaakt, wordt er geen strafworp toegekend maar wordt er een persoonlijke fout genoteerd voor de overtreder. Als er geen doelpunt wordt gemaakt, dan kent de scheidsrechter onmiddellijk een strafworp toe in overeenstemming met deze spelregel.]

22.7 Het door een uitgesloten speler op onjuiste wijze terugkomen of het door een vervanger op onjuiste wijze in het speelveld komen in de laatste minuut van de wedstrijd, of in de laatste minuut van de tweede periode van de verlenging. De overtreder wordt tevens uitgesloten voor de verder duur van de wedstrijd, met vervanging zodra zich een van de voorvallen voordoet waarnaar in WP21.3 wordt verwezen.

22.8 Het door een speler of vervanger die krachtens de spelregels op dat moment geen recht tot deelnemen heeft, in het speelveld komen. De overtreder wordt tevens voor de verdere duur van de wedstrijd uitgesloten met vervanging, indien van toepassing, zodra zich een van de voorvallen voordoet waarnaar in WP 21.3 verwezen wordt. Deze spelregel is niet van toepassing op een uitgesloten speler die terugkomt of een vervanger die in het speelveld komt voorafgaand aan een van de voorvallen waarnaar in WP 21.3 verwezen wordt.
[Opmerking : Als een uitgesloten speler en een vervanger beide in het speelveld komen na één van de voorvallen waarnaar in WP 21.3 verwezen wordt, wordt de speler die het laatst in het speelveld is gekomen volgens deze spelregel bestraft. Als beide spelers tegelijkertijd in het speelveld komen, is het de vervanger die wordt bestraft.]

22.9 Het door de coach van de ploeg, die niet in balbezit is, aanvragen van een time-out; of een teamofficial die door een ongeoorloofde actie hiermee een mogelijk doelpunt probeert te voorkomen, met dien verstande dat er geen persoonlijke fout wordt genoteerd voor deze overtreding.

WP 23 Strafworpen 23.1 Een strafworp wordt genomen door een willekeurige speler van de ploeg aan wie de strafworp is toegekend, met uitzondering van de doelverdediger, vanaf een willekeurig punt van de 4?meterlijn van de tegenpartij.

23.2 Alle spelers verlaten het vier?metergebied en bevinden zich op tenminste twee meter afstand van de speler die de strafworp neemt. Aan iedere kant van de speler die de strafworp neemt, zal het eerst een speler van de verdedigende ploeg de gelegenheid krijgen positie te kiezen. De verdedigende doelverdediger stelt zich op tussen de doelpalen met geen enkel lichaamsdeel dat zich boven water bevindt over de doellijn. Zou de doelverdediger uit het water zijn, dan mag een andere speler van zijn ploeg de plaats van de doelverdediger innemen maar zonder diens voorrechten en beperkingen.

23.3 Als de scheidsrechter, die de strafworp laat nemen, zich ervan heeft overtuigd dat de spelers zich op een correcte plaats bevinden, geeft hij met een fluitsignaal en het gelijktijdig omlaag bewegen van zijn arm van een verticale naar een horizontale stand aan, dat de worp genomen kan worden.

[Opmerking: Het gelijktijdig naar beneden bewegen van de arm met het geven van het fluitsignaal maakt het onder alle omstandigheden mogelijk, zelfs te midden van het lawaai van de toeschouwers om de worp uit te voeren overeenkomstig de spelregels. Wanneer de arm wordt geheven zal de speler die de worp neemt zich concentreren, omdat hij weet dat het fluitsignaal onmiddellijk daarop zal volgen.]

23.4 De speler die de strafworp gaat nemen moet in balbezit zijn en gooit ogenblikkelijk in een ononderbroken beweging rechtstreeks naar het doel. De speler kan het nemen van de worp beginnen met het uit het water tillen van de bal (fig. 23) of door de bal in de geheven hand te houden (fig.24). De bal mag naar achteren bewogen worden als voorbereiding op een voorwaartse worp echter onder de voorwaarde dat de doorgaande beweging niet onderbroken mag worden alvorens de bal de hand van de nemer verlaat.

[Opmerking : Er staat niets in de spelregels dat de speler belet om de strafworp met zijn rug naar het doel te nemen en zich daarbij te bedienen van een halve of hele draai.]

23.5 Als de bal van de doelpalen, dwarslat of de doelverdediger terugspringt, blijft hij in het spel en is het niet nodig dat een andere speler de bal nog speelt of aanraakt voordat er een doelpunt kan worden gemaakt.

23.6 Als precies op hetzelfde moment dat de scheidsrechter een strafworp toekent de tijdopnemer fluit voor einde van de speelperiode, dan moeten alle spelers behalve de speler die de strafworp neemt en de verdedigende doelverdediger het water verlaten voordat de strafworp genomen wordt. In dit geval is het spel onmiddellijk beëindigd indien de bal terugstuit van de doelpalen, doellat of de doelverdediger.

WP 24 Persoonlijke fouten 24.1 Er wordt een persoonlijke fout genoteerd tegen een speler, die een uitsluitings? of strafworpfout begaat. De scheidsrechter geeft het mutsnummer van de overtreder door aan de secretaris.

24.2 Bij het ontvangen van een derde persoonlijke fout, wordt de speler voor de verdere duur van de wedstrijd uitgesloten met vervanging zodra zich een van de voorvallen voordoet waarnaar in WP 21.3 verwezen wordt. Als de derde persoonlijke fout een strafworp is, moet de vervanger voor de uitgesloten speler onmiddellijk in het speelveld komen.

WP 25 Ongeval, letsel of ziekte 25.1 Het is een speler gedurende het spel slechts toegestaan het water te verlaten of te zitten of staan op de treden of de zijkanten van het zwembad in het geval van een ongeval, letsel of ziekte of met toestemming van de scheidsrechter. Een speler die legitiem het water heeft verlaten, mag bij een onderbreking van het spel, met toestemming van een scheidsrechter, terugkeren via het terugkomvak het dichtst bij zijn eigen doellijn.

25.2 In het geval dat een speler tijdens de wedstrijd een bloedende wond oploopt, gelast de scheidsrechter onmiddellijk de speler het water te verlaten, met directe vervanging door een invaller en de wedstrijd zal zonder onderbreking worden voortgezet. Zodra het bloeden bij de gewonde speler geheel gestelpt is, is hij weer gerechtigd om als vervanger aan de wedstrijd deel te nemen.

(KNZB?nr.22: In dit geval zijn er twee situaties te onderscheiden: a. de situatie zoals beschreven in WP 25.2 b. mocht deze situatie zich tijdens een duel voordoen, moet het spel wel onmiddellijk worden stilgelegd en komt de vervanger zo spoedig mogelijk in het speelveld.)

25.3 In het geval van ongeval, letsel of ziekte kan de scheidsrechter, naar zijn goeddunken, het spel gedurende maximaal 3 minuten onderbreken. In dat geval deelt hij de tijdopnemer mee wanneer de onderbrekingsperiode ingaat.

25.4 Mocht het spel stilgelegd worden vanwege een ongeluk, ziekte, een bloedende wond of een andere onvoorziene reden, dan brengt de ploeg, die op het moment van de onderbreking in balbezit was, de bal in het spel op de plaats waar de bal zich bevond voor de onderbreking.

25.5 Behalve onder de omstandigheden als omschreven in WP 25.2 (bloeden) zal het de speler niet zijn toegestaan verder aan het spel deel te nemen als een vervanger in het veld is gekomen. Meer Regels FINA