Beste student,
Wat je nu in je
handen hebt is de leidraad bij het opleidingsonderdeel Orthopedagogisch
Handelen I.
Deze leidraad moet
je helpen bij het studeren van dit vak en zal je ook ondersteunen bij het
oplossen van het examen.
Wat kan je
verwachten van deze bundel :
-
Per hoofdstuk van de cursus en van het handboek vind
je de doelstellingen die je zou moeten bereikt hebben na het volgen van de
lessen en het studeren van de leerstof (cursus en handboek). Met andere woorden
: als je al die doelstellingen bereikt hebt, dan haal je 20/20 op het examen.
-
Op het einde van de bundel vind je een toelichting bij
de soorten examenvragen die je kan verwachten. Daarbij geef ik je tips hoe je
het best op zo’n soort vragen kan antwoorden en geef ik uitleg hoe ik punten
geef. Vervolgens geef ik je 3 voorbeeldexamenvragen, met het volledige
antwoord.
Het is niet de
bedoeling dat je de cursus letterlijk, uit je hoofd, kan “aframmelen” –
integendeel zelfs : vorig jaar riep een studente heel verontwaardigd dat het
niet kon dat zij voor mijn vak een c had, want voor al haar andere vakken had
ze een A. “Hoe kan dat nu, ik kende uw cursus rats van buiten…”
Opgelet : dit betekent niet dat het toch niet zinvol kan zijn
bepaalde zaken te memoriseren.
Bijvoorbeeld : de
functies van regels : het is toch wel belangrijk dat je ALLE functies kent en
er op het examen geen twee of drie vergeten bent. Ofwel leer je die functies
van buiten, zoals ze in de cursus staan, maar het kan ook zijn dat je de
functies kan omschrijven. Probeer dan gewoon te onthouden dat er 6 functies
zijn…
Op het examen stel
ik nooit reproductievragen – wel inzichts- en toepassingsvragen.
Inzichtsvragen gaan
na of je, wat je schrijft, ook begrepen
hebt – of anders gezegd : of je hetgeen je van buiten geleerd hebt, ook wel
begrepen hebt.
Toepassingsvragen
kan je in die zin dan ook wel inzichtsvragen noemen, want bij een toepassing
verwacht ik dat je je inzicht ook kan gebruiken.
Je krijgt op het
examen de nodige plaats om je antwoord te noteren. Deze plaats is steeds goed
berekend in functie van het antwoord dat ik verwacht. Bovendien hou ik ook
rekening met mogelijke grote handschriften.
Dit alles betekent
dat je antwoord nooit echt goed kan zijn als :
-
er veel lege ruimte overblijft : misschien denk jij
wel dat je volledig geantwoord hebt – maar ik zal daar zeker anders over
denken. Lees de vraag goed en overloop in je hoofd eerst het hoofdstuk waar die
vraag uit komt. Als je dan nog geen bijkomende inspiratie gevonden hebt,
overloop ook dan de andere hoofdstukken, want er kunnen vragen zijn waarbij je
hoofdstukoverschrijdend moet antwoorden.
-
Je heel veel bijschrijft op de achterkant van het blad
: dan ben je rond de pot aan het draaien en daar krijg je geen punten voor.
Een één na laatste
opmerking : als je goed genoteerd hebt tijdens de lessen, zijn je lesnota’s een
goede hulpbron. Ze vullen de cursus aan met voorbeelden en zullen het
inzichtelijk verwerken van de cursus vergemakkelijken.
En dan nu mijn
laatste opmerking : als er toch nog vragen en onduidelijkheden zijn, van welke
aard dan ook, denk dan even aan wat ik reeds zei in één van de lessen : er
bestaan geen domme vragen, wel domme studenten, nl. die studenten die geen
vragen durfden stellen…
Je kan me bereiken
via e-mail : tinneke.moyson@hogent.be,
of via mijn postbakje of life op school.
Ik wens jullie veel
succes toe en mezelf aangenaam verbeterwerk en geen herexamens in september!
Inleiding
-
de pedagogiek kunnen onderscheiden van de orthopedagogiek
-
de relatie tussen pedagogiek en orthopedagogiek kunnen
uitleggen
-
orthopedagogiek als wetenschap kunnen definiëren
-
de essentie van de definitie van orthopedagogiek
kunnen illustreren aan de hand van een voorbeeld/toepassing.
Deel 1 :
orthopedagogiek als methodisch handelen
Hoofdstuk 1 :
residentiële orthopedagogiek
1.0 Inleiding
-
residentiële orthopedagogiek kunnen omschrijven
-
de typische kenmerken van residentiële opvang kunnen
uitleggen en illustreren
-
de voor- en nadelen van residentiële opvang kritisch
kunnen beschrijven
-
de rol en het belang van de leefgroep in residentiële
opvang kunnen uitleggen
-
een orthopedagogische vergelijking kunnen maken tussen
een gezin en een leefgroep
1.1
Taken en functies van een groep en dus ook van een leefgroep
-
de doelen van een groep kunnen uitleggen en
illustreren
-
de taak- en de groepsfuncties kunnen uitleggen en
illustreren
-
de verschillende soorten taakfuncties begrijpen en
kunnen toepassen op een willekeurige groep
-
de verschillende soorten groepsfuncties begrijpen en
kunnen toepassen op een willekeurige groep
-
het belang van de taak- en groepsfuncties inzien
-
de verhouding tussen taak- en groepsfuncties inzien
-
inzien dat ook een leefgroep een groep is
-
de doelen van een leefgroep kunnen omschrijven
-
voorbeelden van taakfuncties van een leefgroep kunnen
geven
-
voorbeelden van groepsfuncties van een leefgroep
kunnen geven
-
de problematiek van de taak- en groepsfuncties in een
leefgroep kunnen uitleggen
-
inzien op welke manier je als opvoeder het bereiken
van de groepsdoelen kan bevorderen
1.2
De onzichtbare basis van methodisch handelen
Doelstellingen:
- het belang en de noodzaak van de onzichtbare basis inzien en kunnen uitleggen en illustreren
-
de verschillende aspecten van de onzichtbare basis
inzien en kunnen uitleggen
-
het belang van een visie op je handelen als opvoeder
kunnen verwoorden
-
kunnen uitleggen waarom een democratische organisatie
tot de onzichtbare basis behoort
-
concrete implicaties van een democratische organisatie
kunnen geven
-
een kritische reflectie kunnen geven op de
samenstelling van een leefgroep
-
inzien welke betekenis de plaats van de opvoeder kan
hebben voor het methodisch handelen
1.3
De relatie met het gezin
Doelstellingen :
-
het toenemend belang van gezinsgericht werken kunnen
uitleggen
-
de interactiemogelijkheden tussen ouders en opvoeders
kritisch kunnen bespreken
-
het gevaar van ouders als tegenstanders kunnen
uitleggen
-
kunnen uitleggen waarom wij kiezen voor een model met
ouders als medestanders
-
de drempels en moeilijkheden voor een model met ouders
als medestanders inzien, kunnen uitleggen en kunnen illustreren
-
probleemsituaties met ouders kunnen kaderen en een
orthopedagogisch antwoord kunnen formuleren en uitleggen
-
verschillende strategieën voor een beter contact
tussen ouders en opvoeders kunnen uitleggen
1.4
Tot slot
Doelstellingen :
-
kunnen uitleggen wat bedoeld wordt met methodisch
handelen
-
kunnen uitleggen waarom methodisch handelen al dan
niet wenselijk is en kunnen illustreren met een voorbeeld
-
kunnen uitleggen waarom methodisch handelen al dan
niet haalbaar is en kunnen illustreren met een voorbeeld
Hoofdstuk 2:
Ambulante orthopedagogiek
1.0
Inleiding
Doelstellingen :
- het groeiende belang van ambulante orthopedagogiek kunnen kaderen binnen de historisch-maatschappelijke context van de orthopedagogiek
1.1
De 3 basiskenmerken
Doelstellingen :
-
ambulante orthopedagogiek kunnen omschrijven
-
de 3 kenmerken van ambulante orthopedagogiek kunnen
uitleggen, illustreren en vergelijken met residentiële orthopedagogiek
1.2
Het straathoekwerk
Doelstellingen :
-
kunnen uitleggen waarom het straathoekwerk een
bijzondere vorm is van ambulante orthopedagogiek
-
de principes en de doelstellingen van het
straathoekwerk kritisch kunnen bespreken
-
het straathoekwerk als specifieke werkvorm kunnen
situeren binnen de hele hulpverleningswerkelijkheid
-
de doelgroepen van het straathoekwerk kunnen typeren
-
inzien dat het straathoekwerk een unieke plaats
inneemt en een typische methodiek hanteert
Deel 2 :
Orthopedagogiek als planmatig handelen
0 Handelingsplanning : ter inleiding
Doelstellingen :
-
inzien dat de orthopedagogiek in essentie een
handelingswetenschap is
-
het ontstaan van handelingsplanning als concept
begrijpen en kunnen uitleggen
-
inzien dat de relatie met de cliënt het begin- en
eindpunt is van het orthopedagogisch handelen
1
De plaats van het handelingsplan binnen het hele
hulpverleningsproces
Doelstellingen :
-
inzicht hebben in de verschillende fasen van het
hulpverleningsproces
-
het belang van een degelijke probleemanalyse inzien
-
de plaats van het handelingsplan binnen het
hulpverleningsproces inzien
2
Definitie van handelingsplanning
Doelstellingen:
-
het verschil tussen handelingsplanning als proces en
als produkt inzien
-
de definitie van handelingsplanning ten gronde
begrijpen en kunnen uitleggen
-
inzien dat handelingsplanning een dynamisch proces is
-
de verschillende stappen van handelingsplanning kunnen
omschrijven
3
Handelingsplanning als proces
Doelstellingen :
-
een handelingsplan kunnen opstellen voor een cliënt
-
het belang van een goede beeldvorming inzien
-
aan de hand van een casus een zo volledig mogelijke
beeldvorming van een cliënt kunnen opstellen
-
het belang van de sterkte- zwakte analyse inzien
-
vertrekkende vanuit de sterkte-zwakte analyse lange
termijndoelstellingen (LTD) kunnen selecteren
-
op een correcte manier LTD kunnen formuleren
-
voor elke LTD korte termijndoelstellingen (KTD) kunnen
formuleren
-
op een correcte manier KTD kunnen formuleren
-
voor elke KTD een actieplan kunnen opstellen
4
Cliënt- en ouderbetrokkenheid bij het proces van
handelingsplanning
Doelstellingen :
-
het belang en de moeilijkheden van cliënt- en
ouderbetrokkenheid bij handelingsplanning inzien
5
Voordelen en gevaren van handelingsplanning
Doelstellingen :
-
handelingsplanning als concept kritisch kunnen
bespreken
6
Handelingsplanning en competentiemodel
Doelstellingen :
-
het model van handelingsplan kunnen linken aan het
competentiemodel : de overeenkomsten herkennen – de verschillen herkennen en
het model uit het boek kritisch kunnen bespreken
1. Kinderen
en jongeren in tehuizen
Doelstellingen :
Het is belangrijk
dat je dit hoofdstuk naast het eerste hoofdstuk van de cursus legt en de 2
inhouden met elkaar integreert. Daarnaast is het ook erg belangrijk dat je dit
hoofdstuk begrijpt als inleiding op het competentiemodel.
2. Competentievergroting
Doelstellingen :
-
inzicht hebben in het competentiemodel
-
competenties en vaardigheden van elkaar kunnen
onderscheiden
-
vanuit een ontwikkelingstaak subtaken en vaardigheden
kunnen noteren
-
inzien wat de invloed van stressoren en pathologie op
competentie kan zijn en voorbeelden kunnen geven
-
inzien wat de invloed van protectieve factoren op
competentie kan zijn en voorbeelden kunnen geven
-
relatie tussen competentie en probleemgedrag inzien en
voorbeelden kunnen geven
3. De
dagelijkse routine
Doelstellingen :
Het is erg belangrijk dat je na dit hoofdstuk zeer goed begrepen en ingezien hebt dat werken volgens het competentiemodel helemaal geen nieuwe hulpmiddelen en technieken vraagt. Integendeel zelfs : na dit hoofdstuk moet je ingezien hebben dat het alledaagse opvoedingsklimaat, en meer bepaald de dagelijkse routine, heel wat kansen tot competentievergroting biedt.
5. Informatie,
analyse en doelen
Doelstellingen :
In de cursus wordt
het concept handelingsplanning algemeen, theoretisch uitgelegd – dit hoofdstuk
uit het handboek behandelt eveneens handelingsplanning, maar dan wel bekeken
vanuit het competentiemodel. Ik verwacht dat je dit hoofdstuk kan integreren
met het hoofdstuk uit de cursus. Wat zijn de overeenkomsten, wat zijn de
verschillen (en die zijn heel erg miniem) ? Je moet ook inzien op welke manier
een theoretisch concept als handelingsplanning een bruikbaar concept kan worden
binnen een bepaalde visie, hier meer bepaald de visie van het competentiemodel.
9. Regels
in de leefgroep
Doelstellingen :
-
inzien dat regelhantering altijd een functionele
regelhantering moet zijn
-
inzien op welke manier de voorgestelde functionele
regelhantering kadert binnen het competentiemodel
-
inzien dat regelhantering 1 aspect is van het zichtbaar
methodisch werken
-
een kritische bespreking kunnen maken over het nut van
regels
-
regels voor een bepaalde leefgroep kunnen opstellen,
rekening houdend met de vooropgestelde functies en criteria van het
competentiemodel
-
een bestaande regelgeving kritisch kunnen bespreken
aan de hand van het competentiemodel.
-
Regels kunnen onderscheiden van afspraken, rechten,
vrijheden, verplichtingen, verboden en aanwijzingen
-
Inzicht hebben in wat de opvoeder kan doen indien
regels niet opgevolgd worden
-
De gevaren en beperkingen van sancties inzien
Voorbeelden van examenvragen :
1. Toelichting bij de soorten vragen
Mogelijke inzichtsvragen :
1. Bespreek
volgende stellingen/uitspraken :
Tips voor het antwoorden op stellingen :
Er is een theorie
die stelt dat een stelling pas goed geformuleerd is indien je zowel akkoord als
niet akkoord kan gaan met die stelling. Met andere woorden : je kan
gedeeltelijk ja zeggen en gedeeltelijk nee.
Dit is ook het
geval met de stellingen die ik jullie op het examen geef.
Het is dan aan jou
om te ontdekken welk stuk van de stelling juist is en dal gej je uit, MAAR je
moet ook uitleggen welk stuk niet juist is.
Puntenverdeling :
De motivatie voor
het juiste deel staat op 1 punt – de motivatie voor het foute deel staat op 1
punt.
Tips voor het antwoorden op uitspraken :
Een uitspraak is
ofwel juist ofwel fout.
Ofwel vraag ik je
om enkel aan te duiden of de uitspraak juist is of niet (door een kruisje in
het juiste kolommetje te zetten)
Hier is de puntenverdeling
eenvoudig : de volledige punten indien je kruisje in het juiste kolommetje
staat.
Het kan ook zijn
dat ik je vraag om te motiveren of de uitspraak juist is of niet : dan schrijf
je niet alleen juist of fout, maar leg je je antwoord ook uit.
Puntenverdeling : zo’n
uitleg staat in principe op 2 punten – afhankelijk van de volledigheid en
juistheid van je antwoord kan je scoren van 0.25 tot zelfs 3 op 2.
Toepassingsvragen :
Ik hanteer een brede waaier van toepassingsvragen. Enkele voorbeelden zijn :
* ik vraag je om
voor een bepaalde leefgroep de regels op te stellen, vertrekkende vanuit het
competentiemodel. Uiteraard moet je dan niet alle regels opstellen, maar vraag
ik je om er 10 uit te schrijven.
Wat is dan
belangrijk in je antwoord :
-
dat je volledig bent : dus 10 verschillende regels
uitschrijven
-
dat je rekening houdt met de gekende criteria om
regels neer te schrijven
-
dat je regels voldoen aan de criteria van een
functionele regelhantering
* ik geef je echte
regels van een bepaalde leefgroep/instelling en vraag je om die regels kritisch
te bespreken
Wat is dan
belangrijk in je antwoord :
-
dat je de gegeven regels bespreekt m.b.t. de
formulering
-
dat je de gegeven regels bespreekt m.b.t. de functies
* ik geef je een
handelingsplanning en vraag je om dat plan kritisch te bespreken
Wat is dan
belangrijk in je antwoord :
-
dat je het gegeven plan vergelijkt met wat in je
cursus staat over handelingsplanning : de inhoud, de formulering, de
volledigheid,…
* ik laat je een
video zien en vraag je om voor de cliënt uit de video een handelingsplanning op
te stellen
Wat is dan
belangrijk in je antwoord :
-
dat je de beeldvorming volledig en juist kan
neerschrijven
-
dat je op een correcte manier LTD kan uitschrijven
-
dat je op een correcte manier KTD en actieplannen kan
uitschrijven
* ik geef je een
tekst (stukje artikel, stukje reflectie/stageverslag,…) en vraag om dat stuk
tekst te bespreken aan de hand van de cursus
Wat is dan
belangrijk in je antwoord :
-
dat je ALLE hoofdstukken overloopt en nagaat of het
stukje tekst er op betrokken kan worden. Bij zo’n tekst zullen er altijd meer
dan 1 hoofdstukken kunnen gerelateerd worden.
-
Dat je niet rond de pot draait, maar wel de essentie
van een hoofdstuk linkt met het stukje tekst.
De puntenverdeling
van de toepassingsvragen is afhankelijk van de grootte van de vraag, maar
schommelt meestal tussen de 5 en de 10 punten.
Let wel : in eerste
zittijd staat mijn examen in principe op 40 punten, zodat ik de eindscore deel
door 2. Dit betekent dat je heel wat vragen krijgt (veel moet schrijven soms),
maar dat je dan ook meer kansen krijgt om te tonen wat je begrepen hebt. Een
vraag volledig missen, is dan ook niet altijd zo’n ramp.
In tweede zittijd
is dit niet het geval, dan staat het examen op 20 punten, en stel ik dus minder
vragen… maar ik reken er op dat ook jij geen tweede zittijd hebt en deze uitleg
dus niet nodig hebt!
2. Voorbeelden van examenvragen
1. Bespreek
volgende stellingen :
1.1 Het verschil
tussen een gezin en een leefgroep is dat in een gezin enkel de groepsfuncties
belangrijk zijn en in een leefgroep enkel de taakfuncties.
1.2 Eén van de
voordelen van ambulant werken is dat je als begeleider in je eentje werkt.
2. Is volgende
uitspraak juist of fout ? Zet een kruisje in de juiste kolom
|
juist |
fout |
Bij
hulpverlening is het uiterst belangrijk om na de formulering van de hulpvraag
een grondige analyse te maken van het probleem dat door de cliënt wordt
aangebracht. |
|
|
3. Bespreek
volgende uitspraak :
Bij hulpverlening
is het uiterst belangrijk om na de formulering van de hulpvraag een grondige
analyse te maken van het probleem dat door de cliënt wordt aangebracht.
3.
Antwoorden
op de examenvragen
Stelling 1.1
Deze stelling is niet helemaal juist: een gezin en een leefgroep zijn beiden groepen en dat betekent dat in beiden zowel de taak- als de groepsfuncties belangrijk zijn.
Wat wel juist is,
is dat in een gezin de groepsfuncties als vanzelfsprekend ervaren worden, omdat
je de affectieve band met je gezinsleden hebt – bovendien wordt er in een gezin
niet zo systematisch aandacht gegeven aan de taakfuncties van een gezin : je
ouders voeden je wel op, maar dat gebeurt(gelukkig) niet altijd zo bewust.
In een leefgroep
staan de taakfuncties veel meer op de voorgrond : de doelstelling is immers om
de cliënt hulpverlening te bieden en een juist klimaat te creëren en dan moet
je wel heel bewust bezig zijn met de taakfuncties (zie bijvoorbeeld het
handelingsplan). De groepsfuncties daarentegen zijn niet zo vanzelfsprekend in
een leefgroep, wegens niet gekozen relaties, geen bloedband, vaak wisselende
relaties enz.
Het is wel juist
dat het in je eentje werken een typisch kenmerk
is van ambulant werken, naast de twee andere kenmerken : thuiswedstrijd en de
samenwerking met anderen – maar dit alleen werken is niet alleen een voordeel,
zeker ook een nadeel : het contact met collega’s, het in team werken is niet zo
vanzelfsprekend, je staat er ook altijd alleen voor, je moet zelf kunnen
reflecteren over je handelen,…
Anderzijds biedt
het wel als voordeel dat je “je eigen baas bent”, je eigen tijd kan indelen, je
je eigen manier van werken kan volgen.
3. De
uitspraak is FOUT
Bij de bespreking
verwacht ik het volgende :
Er zijn
verschillende fasen in het hulpverleningsproces. De hulpvraag wordt pas
geformuleerd NADAT een cliënt een probleem aangebracht heeft en er een
volledige analyse van het probleem gemaakt werd. Het aangebrachte probleem is
immers niet altijd het werkelijke probleem en het is wel belangrijk dat we
kunnen doordringen tot het werkelijke probleem, om daar dan uit het juiste
hulpaanbod te kunnen bieden. Dit kan pas als we de juiste hulpvraag of
hulpvragen hebben geformuleerd. De hulpvraag wordt dus na de probleemanalyse
geformuleerd.
In de fase van het
hulpaanbod maken we ook de indicatiestelling, zoeken we een passend hulpaanbod
en volgt de intake, waarna het handelingsplan wordt opgesteld. In de 4de
en 5de fase voeren we het HP uit en evalueren we.