De kennis van de genezende werking van kruiden en planten was in de oudheid vaak bij vrouwen te vinden, de kennis ging over van moeder op dochter. Het verzamelen en gebruiken van de kruiden waren vaak gebonden aan oude gebruiken. Zo konden sommige alleen bij volle maan geplukt worden, andere juist op maanloze nachten. Daarvoor hadden ze dus veel kennis nodig van de natuur als zodanig, de betekenis van seizoenen, kennis van de invloed van de zon en maan op alle wezens op aarde ecc. De genezeressen probeerden hun kennis geheim te houden, zo konden ze macht en invloed behouden. Ze namen in ieder dorp een speciale plaats in.
In de vroege middeleeuwen, rond 600, was de bevolking van een dorp bij ziekte afhankelijk van de kruidenkennis van deze vrouw. Maar de gebruikte hoeveelheid maakte het verschil tussen leven en dood. Teveel van de geneeskrachtige kruiden is ook niet goed, daar wordt je ziek van. Daarom werden de kruidenzoeksters niet alleen gezien als genezeressen, maar ook als gifmengsters. Ze werden toen ook al heksen genoemd.
![]() |
Met de komst van het Christendom braken er zware tijden aan voor de heksen. De kerk
beschuldigde hen van zwarte magie en satanisme, hoewel dit nooit deel uitmaakte van
de "oude religie".
In de 16e en 17e eeuw ontstond na de verspreiding van de
pauselijke bul "Sumnis desiderantes"(1484 Paus Innocent)
en het boek "Malleus maleficarum"( Heksenhamer 1487) een
periode van heksenwaan.
Vooral in Duitsland kwam soms de helft van een dorpsbevolking
op de brandstapel terecht. Omdat de wereldlijke rechtbanken
niet zonder bewijs mochten veroordelen, werden de vermeende
heksen door heftige folteringen tot een bekentenis gedwongen.
Andere vormen van bewijsvoering waren de waterproef en de
weegproef.
Wicca