Petrobrussianen:
Deze volgelingen van Peter van Bruys ontstonden in ongeveer 1110 n.C. in
Frankrijk. Alhoewel hij een RoomsKatholieke priester was, verliet hij de
afvallige Kerk vanwege de onheiligheid van de Kerk en voegde hij zich bij
de Albigenzen. Hij maakte lange reizen en “trok menigten van het bijgeloof
waarmee ze waren grootgebracht en bracht hun terug naar de leer van de
Bijbel.” (Hoad). Peter de Bruys werd in 1126
op de brandstapel gedood.
“De Petrobrussianen praktizeerden een ascentische (onthouden van
genoegens en weelde) manier van leven, ze verwier-pen al de plechtigheden
en de ceremonies van de Kerk van Rome en ze vernietigden vele altaren en
kerkgebouwen.” (Hoad).
Henricianen: “Dit waren volgelingen van Henri van Lausanne en ze leefden in Frankrijk. Hij was een monnik, wiens opvallende verschijning, krachtige stem en grote gave van welsprekendheid aandacht opeisten. Zijn overtuigende uitlegging van de Schriften, tesamen met zijn bezieling en zijn toeweiding, wendde velen tot bekering en geloof. Peter en Henri, en hun volgelingen, waren zo populair dat de reguliere Katholieke Kerk leegliep. Uiteindelijk werd Henri door de geestelijkheid gearresteerd en gevangen genomen. Hij is in de gevangenis gestorven of hij is in ongeveer 1140 n.C. in het geheim ter dood gebracht om volksoproeren te voorkomen.” (Hoad).
Arnautisten: Een Italiaan, Arnout van Brescia, leefde ruwweg ongeveer gelijkertijd met Peter en Henri. Gewijd als priester, bezat hij een uitgebreide spreekvaardigheid en een opmerkelijke, sobere manier van doen. In zijn leven beoefende hij zich in heiligheid en in armoede en hij spoorde de geestelijken aan om van de idealen in de wereld afstand te doen. Zijn volgelingen verwierpen de kinderdoop en geloofden dat de geestelijken afstand moesten nemen van al hun wereldse bezittingen. Hoewel Arnout in 1148 n.C. als een martelaar stierf door opgehangen, verbrand en in de vorm van as in een Tibetaanse rivier gestrooid te worden, bleven zijn volgelingen tot in de dertiende eeuw voortbestaan.
Waldensen: Ook
wel de Vaudios genoemd. Ze werden genoemd naar de valleien van Frankrijk
waar zij woonden en naar hun leider, Peter Waldo. “Hun ledenaantal was
groter dan de hiervoor besproken groepen en ze zorgden voor een echte,
bestendige gemeente waar de grote vergaderingen gemeenschap konden hebben.”
(Hoad).
Er werd/wordt geleerd dat hun wortels teruggaan tot de apostelen. Dit beweerden
ze zelf ook door te zeggen dat ze “van de dagen van de apostelen altijd
het geloof zijn blijven eerbiedigen.” Dit werd ook door hun vijanden toegegeven
en het is bevestigd door historici.
“Ze bleven in het oosten en het westen gescheiden van de afvalligheid
van de Griekse Orthodoxe en de RoomsKatholieke Kerk. Voortdurend vervolgd,
vonden ze weinig schuilplaatsen, behalve in de hoge valleien van de Alpen
en de andere gebergten. Ze deden geen moeite om de afvallige Kerk te veranderen,
maar om verlichting te krijgen van hun verdrukking zochten ze aansluiting
bij de Gereformeerden en om beter bij de nieuwe beweging te passen, matigden
ze hun opvattingen. Ze geloofden heel sterk in een heilig leven en ze erkenden
twee soorten klassen; de volmaakten, die al hun aardse bezittingen opgaven
en de onvolmaakten, die minder sober waren, hoewel zij zich van alle schijn
van luxe en pracht en praal onthielden. De Waldensen zijn blijven voortbestaan
tot de dag van vandaag, maar dan als Protestanten. Misschien zijn er nog
twintigduizend, met een grote groep van volgelingen in Zuid-Amerika.” (Hoad).
Peter Waldo was een rijke koopman in Lyon, Frankrijk. Hij bekeerde
zich in 1176 n.C. “In gehoorzaamheid aan de woorden van Jezus verkocht
hij al zijn bezittingen, zorgde hij voor zijn familie en gaf hij de rest
aan de armen. Hij voorzag in zijn levensonderhoud door het bedelen van
brood en hij predikte het Evangelie in de stad en op het platteland. Hij
trok vele predikende volgelingen aan die 'de arme mensen van Lyon' werden
genoemd. Dezen brachten veel van de Schriften in herinnering en de beweging
verspreidde zich over Spanje, Italië, Duitsland, de Bohemen en door
heel Frankrijk. Ze leerden dat alleen Christus het Hoofd van de gemeente
is, dat de mis zonder een bijbelse ondersteuning gehouden werd en dat alle
gelovigen ten alle tijde op alle plaatsen toegang hebben tot God en niet
alleen in de gemeente.” (Hoad).
De Nobele Lessen van de Waldensen stelde:
Er zijn altijd mensen geweest, die getrouw zijn geweest in het bewandelen
van de paden der gerechtigheid. Hun aantal is soms klein geweest, maar
ze zijn nooit helemaal verdwenen. Wij geloven dat dit het geval is geweest
van de dagen van Jezus Christus tot nu en dat dit tot het einde der tijden
zo zal zijn. Wij geloven niet dat de gemeente van God van de waarheid zal
afwijken, maar dat een deel afgeworpen zal worden, dat de meerderheid zal
weggetrokken worden door het kwade en dat het andere deel getrouw blijft
aan de waarheid zoals zij die ontvangen hebben.
Praktijken van de Waldensen: Christelijke vrijheid. Afschuw van het priesterschap. Mannen & vrouwen mogen leren. Geen afleggen van eden. Drieëenheid. Ondergedompelde gelovigen. Verwerping van de kinderdoop. Onderrichting voor de doop. Gelijkheid van al de leden. Leiders werken voor het levensonderhoud. Bijbel is de enige autoriteit voor geloof en werken. Twee inzettingen: de Doop en het Heilig Avondmaal, beide symbolisch. Heilig leven. Verlorenen krijgen de doodstraf. Gebed voor ter dood veroordeelde mensen. Zij alleen zijn de gemeenten van Christus en de discipelen van Christus. |
“... van de tijd van de apostelen tot deze huidige tijd hebben de ideeën van de Baptisten en het uitvoeren van de doop een voortdurende keten van voorstanders gehad en de publieke monumenten van hun bestaan komen in elke eeuw terug.” Alexander Campbell (Church of Christ) |
"EEN KERKGENOOTSCHAP VAN BLOED.
Christus & Zijn Gemeenten door de eeuwen heen."
Hoofdstuk 17
Petrobrussianen, Henricianen,
Arnautisten, Waldensen
Geschreven door: G. Albert Darst
Copyright ©
Vertaald door: Mischa F. A. Bosters
Geplaatst op het net door T.
I. Lopez