Babalon A.D.

Ik bloedde op een folter-rek
En vertoonde als een perfecte Christus
Pijnlijk ingeboorde stigmata

En terwijl ik verandere in Job, dreef ik
Mijzelf tot onzalig martelaarschap
Om te zien of ik medelijden kon opwekken
Of mooie treurzangen van de Heer

Zo werd het verhaal almaar gestoorder
Met elke dag die voorbijging
Twee millennia liepen vol
Van het bloed dat ik sproeide
En hoewel ze rood zagen
Liet ik een vuile witte vlek achter
Een versplinterde knoop in het graan
Van Eden's oorlogsrantsoen

Zo verrukt over de krankzinnigheid

Ik wandelde naakt op de kantelen naar de maan
In Sodom en Babylon
En langs rijke hoeren en zuilengalerijen
In het Vaticaan
Nam ik een doortrapte Borgia bij de hand

Ik las uit de Urilia tekst
Zodat de sterfelijken kronkelden
Als aas voor de doden

En terwijl ik de hoop radbraakte, verstikte ik
Nog maar een paus met manna schillen
Dicterend aan De Sade
In de duistere kerkers van de Bastille
En terwijl hij schreef, velde ik
Een vernietigende slag aan de hoofden van Frankrijk
En in de glans van guillotines
Zag ik andere gevallenen dansen

Ik was een ongeneesbare
Oude dwaze dodenbezweerder
Ik was een zweer die kwijlend
Door de geschiedenis kroop
Een dolle wolf met een hoofddoek
Het scherp van de snede met als vaste wet
Dat de sterren uiteindelijk
Nooit voorbestemd waren voor het eeuwige leven

Zo verrukt over de krankzinnigheid

Ik droome verhitte dromen, een dichter, vijand van de nachtrust
Preken verkopend met de stank
Op de vingers van heksenjagers
Waar slechte herinneringen brandend
Rondspookten, zoals toen Dante
Ontketend was om de hel in kaart te brengen

Ik verwekte snode plannen en een manier
Om de spleten en de kuren ertussenin
Te zien...

En temidden van de lippen en lokken
Van deze kutwereld
Zou ik een glimp opvangen
Van een nimf met voor mij bestemde ogen

Vurige ogen die alles wat leeft in vuur en vlam zetten
Lichtschijnsels die de aanblik van kunst
Zo overtroffen, dat geen enkel intens foltertuig
Hun geheimen uit mijn hart zou kunnen wrikken

Ik kende haar naam niet
Maar haar kus was voldoende
Zonder een zucht van schaamte
Noch één van deugd, noch één van zonde
En tegen haar borst aangedrukt
Voelde ik mijn lotsbestemming zwenken
Van een zekere ondergang
Tot een permanente grijns...

Zo verrukt over de krankzinnigheid


©Joeri W.