De vloek van saffraan
Door zuilengallerijen waar de glinsterende sneeuw
Zich vermengde met de droevigen en gedoemden
Lokte een gebroken klaagzang nauwelijks harder dan een fluistering
Mij als een geest naar de verblijfplaatsen van de mens
Ik vond haar verleidelijk noodlot tussen haar pols en haar scheermes
Een gelijkgestemde ziel op een begraafplaats
Onder de gestalte van een killere Verlosser
Nevels hingen als dieven vervlochten in schrale wandversieringen
En bevochtigden doorheen de kille aarde haar lijzige borst
Als een uitgekomen droom onder lege glasramen
De liefde bedrijvend met de adembenemend mooie doden
Zij heeft gezondigd en de hemel opengescheurd
En in dit ordinaire aanzicht
Kronkelen twee figuren, maar één schaduw
Reikt met de vingertoppen tot aan het licht
'Gotische torens wankelden op haar hielen
Terwijl ze vluchtte van verbannen grondgebieden
Harde misdaden bedrijvend tegen zachte cellen
Waar nu het geschreeuw van iemand anders weerklinkt'
Uit het gehijg bij haar doorkomst
Drie meter onder de grond of onder een uitgerafeld kleed
Met haar handen naar middernacht wijzend
Vastgebonden in een wit bevlekte kamer
Ik sleurde haar weg van de afgrond van alweer een inzinking
Haar ziel bevrijdend van de ketens van het noodlot
Om de teugels van vreugde bot te vieren
Nu bevriezen de afnemende spiegels van de nacht in een vlaag
Bij de aanblik van magische pinnen in haar dijen
Balzalen werden gevuld met krabbende zwarte katten
Uit haat en speelse blikken
Opgehitst als een heks hunkeren haar wonden
Naar vertrouwde lippen om ze droog te likken
Terwijl de Duisternis terugklauwt, want als zij vraagt
Aan de zon om het ritueel van het opkomen af te schaffen
Is die de eerste om waar te nemen, dat de terugkeer van deze Engel
Een wraakvolle speling van het lot is
De littekens zullen zich uitstrekken tot aan de sterren
Gevangen in haar behekste stoet
Op hun plaats vallend en duidelijk makend
Dat de morgenstond geboren is uit hun verduistering
Voor onze Onmensheid
Komt er een dag waarop de zonsopkomst zal verliezen
Deinend met vuur als een vrouwentong
Ik versplinterde haar doodskist en vleide mij neer op de grond
Van een graftombe, haar tegen mijn hart drukkend, terwijl de maan de kust omhelst
Wat is dit voor een verraad dat zij niet meer ademt?
Christus jij smeerlap!
Ik wenste haar terug maar de doden aanbaden haar
Zelfs wilde winden zongen in koor voor haar
Saffraan uit mijn hart, van in het begin heb ik gezworen
Dat we opnieuw verenigd zouden worden
Zij smeedt plannen van groeiende macht en de moeite gedaan om ze te verkrijgen
Ik droom dat ik God ben maar ik beklaag het mij voortdurend
Onze vruchtbare aard vertelt ons dat Jezus weende
Kom voor de duivel op haar knieën
Om haar depressie een remedie te schenken
En om de wens van mijn verlangen
Om het aroma van de hemel te proeven
Hoe ziek en gestoord het ook mag zijn
Want haar korset geregen met vergif
Verbergt slangekronkels in haar binnenste
Terwijl haar stralenkrans van leugens om bestwil
Haar tempel voor wat God verbiedt aanreikt
©Joeri W.