AMNESTY INTERNATIONAL MEETJESLAND
Toen de
Spaanse conquistador (veroveraar) Francisco Pizarro in 1527 in Perú landde,
trof hij daar een van de hoogst ontwikkelde staten van Latijns Amerika aan, het
Inka-rijk. Dit rijk had zich vanuit Cuzco in de loop van de 15e eeuw uitgebreid
over het huidige Peru, West-Bolivia, Ecuador, de noordelijke helft van Chili en
Noordwest-Argentinië, door onderwerping van naburige Indiaanse rijken. Het
Inkarijk was sterk hiërarchisch georganiseerd, met aan de top de koning,
bijgestaan door de hoge geestelijkheid en de adel. De tweede expeditie van
Pizarro (1532) betekende het einde van het Inkarijk. De Spanjaarden vernietigden
de heersende klasse en dwongen de bevolking tot dwangarbeid. In 1535 stichtte
Pizarro de huidige hoofdstad Lima, dat uitgroeide tot de hoofdstad van het
Spaanse koloniale rijk.
De
aanvoerders van de Peruaanse onafhankelijkheidsstrijd waren de revolutionaire
Argentijn José de San Martín en de Venezolaan Simón Bolívar. In 1824 werd
Perú door Simón Bolívar ingelijfd in Groot-Colombia, waarvan het land zich in
1827 losmaakte.
De eerste
jaren van de jonge republiek werden gekenmerkt door strijd tussen concurrerende
generaals en door een stagnerende economie, o.a. als een gevolg van de
eenzijdige nadruk op goud- en zilverwinning tijdens de koloniale periode en een
onderontwikkelde landbouwsector.
Vanaf de
tweede helft van de 19e eeuw kreeg de economie een impuls door de export van
guano en nitraat. Over de vindplaatsen van deze meststoffen ontstonden
conflicten met Spanje (1863-1869), eindigend met de Spaanse erkenning van de
Peruaanse onafhankelijkheid, en met Chili (1879-1883). Deze zogenaamde
Salpeteroorlog liep uit op een nederlaag voor Peru, dat de nitraatmijnen in de
provincie Tarapaca verloor en Chili voor tien jaar het toezicht gaf op de
provincies Tacna en Arica met de gelijknamige havenstad Arica. Na de oorlog was
het land vrijwel geruïneerd en kwam het onder het gezag van verschillende
junta's.
De groei
van de op de export georiënteerde productie van katoen, suiker, metalen (vooral
koper), vismeel en koffie zorgde voor een opleving van de economie, maar niet
voor een betere verdeling van de inkomsten. De productie was in handen van een
klein aantal families (de oligarchie) en buitenlandse ondernemingen. De
buitenlandse ondernemingen waren o.a. binnengehaald voor hun expertise en
contacten op de internationale afzetmarkt. Voor de ondersteuning van de economie
begon Perú buitenlandse geldschieters te zoeken om een infrastructuur aan te
leggen. Tijdens de regeerperiode van Leguía (1919-1930) vertienvoudigde de
buitenlandse schuld.
Uit onvrede
met het economische beleid van de junta, die zich enkel richtte op de
ondersteuning van de oligarchie, was in 1924 de Alianza Popular Revolucionario
Americana (APRA) opgericht, een niet-communistische linkse partij, o.l.v. Víctor
Raúl Haya de la Torre, die steunde op de radicale middenklasse. De APRA zette
zich in voor de verbetering van de levensomstandigheden van het Peruaanse volk
en voor de nationalisatie van buitenlandse ondernemingen. Ondanks het verbod op
de partij tijdens de eerste jaren zou zij later tot een van de meest
invloedrijke partijen uitgroeien.
In 1945
kwam een links-liberale coalitie aan het bewind waarin ook de APRA zitting had.
President José Luis Bustamante begon een hervormingsbeleid. De macht van de
president werd meer aan banden gelegd en er was meer aandacht voor mensenrechten
en persvrijheid. In 1948 pleegde het leger een staatsgreep onder leiding van
Manual A. Odría. Het einde van WO II had de internationale vraag naar
grondstoffen en producten doen toenemen, hetgeen het beleid van Odría, dat
gericht was op de belangen van de stedelijke elite, ondersteunde. Daarnaast
versterkte hij het leger. Er kwam een handelsverdrag met Brazilië tot stand en,
ondanks protest van Noordamerikaanse vissers, werden in samenwerking met Chili
en Ecuador de territoriale wateren in de Grote Oceaan uitgebreid tot 200 mijl.
Bij de
verkiezingen van 1956 werd Manuel Prado weer tot president gekozen. Hij voerde
liberale hervormingen door en kreeg in toenemende mate te maken met stakingen en
opstanden vanwege de economische instabiliteit en de stijgende inflatie. In 1959
poogde de regering een einde te maken aan de kapitaalvlucht en stimuleerde men
importsubstitie en de import van kapitaalgoederen. Begin jaren zestig leefde de
economie op en kreeg de regering steun voor de nationalisatie van de Peruaanse
olieproductie. Bij de verkiezingen van 1963 kwam Fernando Belaúnde Terry aan
het bewind. Zijn regering besteedde veel aandacht aan de ontwikkeling van de
economische infrastructuur. De inflatie nam echter toe en de oppositie groeide.
In 1967 ging de regering over tot de devaluatie van de nationale munt. In 1968
kwam er, tot ontevredenheid van de Peruanen, een overeenkomst tussen de
Peruaanse regering en de Noordamerikaanse multinationals, International Oil
Company en Standard Oil, over de exploitatie van de olievelden La Brea y Pariñas.
De overeenkomst leidde tot het aftreden van de regering en de installatie van
een junta o.l.v. generaal Juan Velasco Alvarado. De junta ging over tot de
nationalisatie van de Noordamerikaanse aardoliebelangen. De junta onteigende
land dat in buitenlandse handen was en voerde landhervormingen door. Daarnaast
kwam er een controle op de prijzen van basisgoederen en diensten.
In 1973
werd de visserij, nadat deze een gevoelige klap had geleden door de verandering
van de zeestroom in 1972, genationaliseerd. De kosten die verbonden waren aan
het economische herstructureringsprogramma werden voorgeschoten door de
Wereldbank en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank. De economische
hervormingen gingen gepaard met politieke onderdrukking van oppositionele
geluiden. In 1975 vond weer een staatsgreep plaats: Velasco werd vervangen door
generaal Francisco Morales Bermudez. Hij beloofde de terugkeer naar een
burgerbewind in 1980 en draaide een groot deel van de hervormingen terug.
Daarnaast voerde hij een stringent bezuinigingsbeleid. Ook deze regering
onderdrukte alle oppositie tegen het beleid. De verkiezingen voor een
Grondwetgevende Vergadering werden gewonnen door APRA. Voor de
presidentsverkiezingen van 1980 steunde de junta Haya de la Torre, de kandidaat
van de APRA. Deze stierf echter in 1979, waardoor de voormalige president Belaúnde
met zijn partij Acción Popular gekozen werd. Hij zette het liberale beleid van
de junta voort. Tijdens zijn regeerperiode daalde het inkomen per hoofd van de
bevolking, steeg de buitenlandse schuld, ontstonden de maoïstische
terreurbeweging Sendero Luminoso (Lichtend Pad) en andere anti-regeringsgezinde
bewegingen en viel er een toename te bespeuren van de illegale cocaïnehandel,
de uitkomst voor arme boeren. Belaúnde probeerde met behulp van het leger de
interne oppositie te beheersen.
De stad
Ayacucho, in het zuiden van de Andes, was het logistieke centrum van Sendero
Luminoso. De groep keerde zich tegen de gehele gevestigde orde, niet alleen
tegen rechts maar ook tegen linkse politieke bewegingen. In 1984 waren het leger
en Sendero Luminoso in een spiraal van geweld terechtgekomen. De mensenrechten
werden door beide partijen op grote schaal geschonden; vele burgers raakten
vermist of vonden een gewelddadige dood.
In 1985
werd Alan García Pérez, de kandidaat van de APRA, president. Het lukte García
niet om de economische recessie tot staan te brengen. De inflatie bleef stijgen,
evenals de buitenlandse schuld. De vakbonden organiseerden verscheidene
stakingen tegen het regeringsbeleid. García wilde overgaan tot de
nationalisering van de banken en particuliere verzekeringsinstellingen. Daarop
ontstond onder leiding van Mario Vargas Llosa de oppositionele politieke partij
Libertad, die kon rekenen op steun van de financiële wereld. Sendero Luminoso
rukte gestaag op richting Lima; in het noordoosten had de marxistische
guerrillabeweging, Movimiento Revolucionario Tupac Amaru (MRTA), de wapens
opgepakt. Delen van het leger kwamen in opspraak wegens vermeende contacten met
de rechtse para-militaire 'doodseskaders', het Comando Rodrigo Franco, die
vooral actief waren in Lima. In 1988 en 1989 werden de twee leiders van de
Sendero Luminoso en de MRTA opgepakt. Sendero Luminoso verhoogde de
terroristische activiteiten en breidde de acties uit naar de steden. Eind
oktober werd de noodtoestand van kracht in Lima en Callao.
Dankzij de
steun van APRA won de tot dan toe vrij onbekende kandidaat van de Cambio 90,
Alberto Fujimori, de presidentsverkiezingen van juli 1991. Bij zijn aantreden
beloofde hij Ëen onvoorwaardelijk respect voor en bevordering van de
mensenrechten zal tot de vaste beleidslijnen van mijn regering behoren”.
Maar zijn
hoofddoelen waren liberalisering van de economie, beteugeling van de inflatie
(in 1989 2700%), het aanpakken van de corruptie, strijd tegen de drugshandel en
de verschillende guerrillabewegingen (zoals de marcxistische verzetsbeweging Het
lichtend pad). De hieruit voortvloeiende bezuinigingen deden lonen dalen en
prijzen stijgen en wekte veel verzet onder de bevolking.
In 1991
herstructureerde Fujimori met verschillende schuldeisers de buitenlandse schuld
(IMF, VS), beteugelde de inflatie en onderhandelde over Noordamerikaanse
inmenging in de bestrijding van de drugshandel. Sendero Luminoso had haar
activiteiten inmiddels uitgebreid naar de krottenwijken van Lima, waar zij elke
vorm van hulp aan de verpauperde bevolking saboteerde. In de ogen van Sendero
Luminoso werkten de hulpprogramma's het ontstaan van een proletarische revolutie
tegen omdat de ergste nood gelenigd werd. De mensen in de krottenwijken werden
gedwongen om Sendero te ondersteunen.
In 1992
riep Fujimori de noodtoestand uit en ontbond de regering, waardoor hij alle
bevoegdheden naar zich toe trok. Tevens schreef hij verkiezingen uit voor een
grondwetgevende vergadering. In dat jaar werden de ideologische grondlegger van
Sendero Luminoso, Abimael Guzman, en andere kopstukken gearresteerd en
vervolgens door een anonieme rechtbank veroordeeld. De guerrilla-activiteiten
gingen, zij het in mindere mate, door. In 1993 maakten vele strijders van het
MRTA gebruik van de amnestiewet, waardoor deze organisatie grotendeels
ontmanteld werd. Er werd een nieuwe grondwet aangenomen en de Grondwetgevende
Vergadering ging over in het parlement. De grondwet maakte het onder meer
mogelijk dat een zittende president een volgende periode herkozen kon worden. In
1994 werden verschillende militaire kopstukken veroordeeld wegens het schenden
van de mensenrechten in de strijd tegen de verschillende guerrillabewegingen
en/of veroordeeld wegens betrokkenheid bij de drugshandel. De
guerrilla-activiteiten waren vrijwel voorbij. De inflatie was inmiddels flink
gedaald, de kredietwaardigheid van het land was dusdanig gestegen dat er
internationale leningen konden worden afgesloten en de steun onder de bevolking
voor het economische beleid van Fujimori was gegroeid. In 1995 begon Fujimori
aan een tweede ambtstermijn. Vanuit binnen- en buitenland kwam steeds meer
kritiek op zijn sociale beleid en zijn autocratische regeerstijl. In 1998 kwam
het land na een gewapend conflict tot een akkoord met Ecuador over de afbakening
van de grens tussen beide landen in het Amazonegebied.
Eind 1996
bezetten enkele overgebleven MRTA-leden de ambtswoning van de Japanse
ambassadeur en gijzelden zij de aanwezigen. De gijzeling duurde enkele maanden
en werd begin 1997 door commando's beëindigd, waarbij alle guerrillastrijders
werden gedood.
Op 29 mei
2000 werd Fujimori herkozen als president. De eerlijkheid van de verkiezingen
werd door velen in twijfel getrokken. De Verenigde Staten noemden Fujimori's
herverkiezing illegaal. Na zijn aftreden is Fujimori vertrokken naar Japan.
Amnesty dringt er bij de Japanse regering op aan Fujimori uit te leveren aan
Peru, zodat Fujimori een eerlijk proces kan krijgen voor de vele misdaden onder
zijn bewind. Nog steeds zijn er duizenden gevangenen zonder proces opgesloten.
Sommige gedetineerden zitten langdurige straffen uit in de Chalapalua gevangenis
hoog (+4500 m) in het Andesgebergte. Vele lijden zwaar onder het strenge rigime
en het geringe zuurstofpercentage. Amnesty International eist dan ook dat deze
gevangenis alleen dient voor tijdelijke voorarresten (waarvoor deze gevangenis
in 1997 voor gebouwd is). Verder dringt Amnesty er op aan dat de vele
anti-terroristenwetten opgeheven worden en de rechtspraak volgens de
internationale regels plaatsvinden. Duizenden jongeren en studenten hebben in
Lima en overal in de wereld betoogd voor officiële Peruaanse gebouwen tegen de
systematische marteling door de politie, waaronder kinderen.
Gegevens spectrum enceclopedie 2001