F.A.W. Miquel, M.D., 1836

Noord-Nederlandsche vergiftige gewassen
Nederlandaj venenaj kreskajhoj


uit/el: De Noord-Nederlandsche vergiftige gewassen. - Beschreven door F.A.W. Miquel, M.D. - botan. lector te Rotterdam. - Met gekleurde Platen. - Amsterdam, bij C.G. Sulpke. - 1836.


[Nederlandsch] - [Esperanto]

I. Het geslacht AGARICUS. L.

      Kenmerken. Regelmatige, hoedvormige, meestal vleeschachtige, gesteelde zwammen. De hoed is van onderen met bladachtige plaatjes voorzien, waarop de zaadjes zitten (hymenium lamellatum). De zaadjes zitten in eigene zaadhulsels.
      Tot de gevaarlijkste soorten behoort:

1. A. MUSCARIUS L. De Vliegenzwam, vliegdoodende kampernoelje.

(Fr.: l'amanite mouchetée. Eng.: the bug agaric. Duitsch: der Fliegenschwam. Rus.: muchamor.)

      Uit de aarde komende, is zij eivormig en met een wit vlies overtrokken, dat spoedig berst, waardoor de zwam vrij te voorschijn komt. Volwassen heeft zij een hoed, die van boven schoon scharlaken-rood en met geelwitte schubben bezet is; van onderen draagt zij witte zaaddragende plaatjes. Zij rust op eenen 4-6 duim langen steel, die in het midden eenen witten, vliezigen ring draagt, en beneden knodsvormig in de aarde eindigt.

      Afbeelding Plaat I.

1. De jonge zwam, kort nadat het witte omhulsel verbroken is.
2. De volwassen zwam.
3. Dezelve in de lengte doorgesneden, ten einde de kiemdragende plaatjes aan de onderzijde te doen zien bij 3.
4. Een stuk van een kiemdragend plaatje vergroot, waarop de zaad-hulsels met de zaadjes gezien worden.

      Deze schoone zwam groeit in den herfst niet zelden op zandgronden en in bosschen, vooral onder dennen en berken. In Gelderland, Noord-Braband, Drenthe enz., zag ik haar niet zelden.
      Eigenschappen. Smaak scherp; reuk onaangenaam, walgelijk. Bevat, volgens LETELLIER, eene scherpe vluchtige stof, die door koken en droogen ontleed wordt; verder een narcotisch beginsel (Amanitine), hetwelk in water en wijngeest oplosbaar, in ether onoplosbaar is, en met zuren zouten vormt. Het wordt noch door koken, noch door uitdroogen in kracht verminderd, en uit de oplossing noch door loogzouten, noch door zuren nedergeplofd; ook niet door loodsuiker of galnotentinctuur (1). Daardoor wordt het ook verklaarbaar, dat de gedroogde zwam nog meer vergiftig is dan de versche. — Gesneden en met melk overgoten, dient zij tot het dooden der vliegen, en de fijn gewrevene jonge plant zoude, volgens LINNAEUS, de weegluizen verdrijven, indien men daarmede de reten van het hout bestrijkt.
      Bij den mensch verwekt haar gebruik bevindingen, razernij, krankzinnigheid, en in grootere giften den dood (2).
      In Rusland schijnt zij deze vergiftige eigenschappen niet, of maar in geringe mate, te bezitten, of door de toebereiding te verliezen, dewijl zij daar als een aangenaam voedsel gebruikt wordt. De bewoners van Kamschatka gebruiken de jonge plantjes raauw, of een uit hun bereide brandewijn. Men zegt, dat deze zoo sterk is, dat de urine na gebruik van denzelve, tot vier keer toe, deze dronkenmakende eigenschap behoudt. Door het gebruik van dien drank wordt eene aangename opwinding van geest, losbandige vrolijkheid, soms groote droefgeestigheid, verwekt, die 12-16 uren duurt, en groote vermoeijenis en slaap ten gevolge heeft. Men zegt, dat de gezondheid hierdoor geene nadeelen ondervindt, behalve dat de liefhebbers van dien drank in hun' ouderdom zeer stomp van zinnen worden. Dit misbruik wordt bij vele volkeren in het hooge Noorden aangetroffen, en MURRAY gelooft, dat het reeds in de oudste tijden in gebruik geweest zij. Ook de rendieren eten deze zwam, en worden daarna zoo verdoofd, dat ze nedervallen: overigens is zij, naar men verhaalt, voor hun niet nadeelig. Het vleesch echter van de in dezen toestand gedoode dieren, heeft nog verdoovende eigenschappen. Vele dieren, bepaaldelijk schapen, eekhoorntjes, muizen enz., schijnen geen nadeel van deze zwam te ondervinden.
      Behalve de Vliegenzwam, bevat het talrijke geslacht Agaricus nog vele zeer vergiftige soorten, waarvan wij bepaaldelijk noemen alle diegenen, welke van eenen zeer korten duur zijn en spoedig in eene zwarte vloeibare stof opgelost worden: onder hen wachte men zich vooral voor de Inktzwam, (Agaricus atramentarius), Agaric encrier in het fransch genaamd, die bij ons niet zeldzaam is; insgelijks voor de Tranenzwam, (A. lacrymabundus, A. larmoyant). Ook de Knoldragende bladzwam, (A. phalloïdes) is zeer vergiftig, en door hare groote overeenkomst met den Champignon (A. campester), zeer gevaarlijk; zij is daarvan alleen door de witte zaadplaatjes, die bij den Champignon rood zijn, onderscheiden.
___

      (1) VAUQUELIN vondt er nog eene eigene vetstof in, welke hij voor het vergiftige beginsel houdt.
      (2) De Ostiaken, een Siberisch volk, bereiden, naar de getuigenis van POIRET, uit deze zwam een vergif, dat binnen 10 uren den dood veroorzaakt.



[Esperanto] - [Nederlandsch]

I. La genro AGARICUS. L.

      Karakterizaĵoj. Regulaj, ĉapelformaj, plej ofte karnecaj, trunkohavaj fungoj. La ĉapelo estas sube provizita per foliecaj lamenoj, sur kiuj sidas la semoj (hymenium lamellatum). La semoj sidas en propraj semingoj.
      Al la plej danĝeraj specioj apartenas:

1. A. MUSCARIUS L. La muŝfungo, muŝmortiga agariko.

(Fr.: l'amanite mouchetée. Ang.: the bug agaric. Germ.: der Fliegenschwam. Ruse: muĥamor.)

      Venante el la tero, ĝi estas ovoforma kaj tegita per blanka himeno, kiu rapide krevas, pro kio la fungo libere aperas. Plenkreska, ĝi havas ĉapelon, kiu supre estas bele skarlato-ruĝa kaj kovrita per flaveblankaj skvamoj; sube ĝi portas blankajn semoportajn lamenojn. Ĝi staras je 4-6 colojn alta trunko, kiu en mezo portas blankan, himenecan ringon, kaj malsupre finiĝas klaboforme en la tero.

      Bildo Plato I.

1. La juna fungo, mallonge post kiam rompiĝis la blanka tegaĵo.
2. La plenkreska fungo.
3. Tiu sama, tratranĉita laŭlonge, por povi vidi la ĝermoportajn lamenojn je la subo ĉe 3.
4. Peco de ĝermoporta lameno pligrandigita, sur kiu vidiĝas la semingoj kun la semoj.

      Tiu ĉi bela fungo kreskas en la aŭtuno ne malofte sur sablejoj kaj en arbaroj, precipe sub abioj kaj betuloj. En Gelrio, Nord-Brabanto, Drento ktp., mi ne malofte vidis ĝin.
      Propraĵoj. Gusto akra; odoro malagrabla, vomiga. Enhavas, laŭ LETELLIER, akran volatilan substancon, kiu per kuirado kaj sekigado malkombiniĝas; krome narkotan elementon (Amanitino), kiu estas solvebla en akvo kaj alkoholo, sed nesolvebla en etero, kaj kun acidoj formas salojn. Ĝin ne malpliigas kuirado, nek sekigado, kaj el la solvaĵo nek per bazaj saloj, nek per acidoj ĝi precipitiĝas; ankaŭ ne per plumba sukero aŭ galnuksa tinkturo (1). Per tio estas klarigeble, ke la sekigita fungo estas eĉ pli venena ol la freŝa. — Tranĉita kaj priverŝita per lakto, ĝi servas por mortigado de muŝoj, kaj la fajne pistita juna planto, laŭ LINEO, forpelus la vandolaŭsojn, se oni ŝmirus per tio la fendojn en la ligno.
      Ĉe la homo ĝia uzo kaŭzas halucinaciojn, furiozecon, frenezecon, kaj en pli grandaj dozoj la morton (2).
      En Ruslando tiujn venenajn propraĵojn ĝi ŝajne posedas malpli, aŭ perdas per la preparado, ĉar tie ĝi estas uzata kiel agrabla nutraĵo. La loĝantoj de Kamĉatko uzas la junajn plantetojn nekuiritajn, aŭ brandon preparitan el ili. Oni diras, ke tiu estas tiel forta, ke la urino post ĝia uzo, ĝis kvarfoje, konservas tiun ebriigan propraĵon. La uzo de tiu trinkaĵo vekas agrablan emocion de la spirito, nekontrolatan gajecon, foje grandan melankolion, kiu daŭras 12-16 horojn, kaj kaŭzas grandan lacecon kaj dormon. Oni diras, ke la sano ne spertas pro tio malavantaĝojn, escepte ke la amantoj de tiu trinkaĵo kiel aĝuloj fariĝas tre stultaj. Tiun misuzon oni renkontas ĉe multaj popoloj en la ekstrema Nordo, kaj MURRAY kredas, ke ĝi estas uzata jam en plej antikvaj tempoj. Ankaŭ la boacoj manĝas ĉi tiun fungon, kaj sekve tiel narkotiĝas, ke ili falas sur teron: cetere ĝi estas, laŭ la rakontoj, por ili ne malutila. La viando tamen de la bestoj mortigitaj en tia stato, ankoraŭ havas narkotajn propraĵojn. Multaj bestoj, precipe ŝafoj, sciuroj, musoj ktp., ŝajne ne spertas malavantaĝojn de ĉi tiu fungo.
      Krom la Muŝfungo, en la multnombra genro Agaricus troviĝas ankoraŭ multaj venenaj specioj, de kiuj ni precipe nomas ĉiujn tiujn, kiuj tre mallonge daŭras kaj baldaŭ solviĝas en nigra fluidaĵo: inter tiuj oni atentu ĉefe pri la Inkofungo, (Agaricus atramentarius), nomata Agaric encrier en la franca, kiu ĉe ni estas ne malofta; same pri la Larmofungo, (A. lacrymabundus, A. larmoyant). Ankaŭ la Tuberohava foliofungo, (A. phalloïdes) estas tre venena, kaj pro ĝia granda simileco kun la Ŝampinjono (A. campester), estas tre danĝera; ĝi de tiu estas distingebla nur per la blankaj semolamenoj, kiuj ĉe la Ŝampinjono estas ruĝaj.
___

      (1) VAUQUELIN en ĝi trovis ankoraŭ specialan grason, kiun li supozas esti la venena elemento.
      (2) La Ostjakoj, Siberia popolo, preparas, laŭ atesto de POIRET, el ĉi tiu fungo iun venenon, kiu kaŭzas la morton en malpli ol 10 horoj.


index/indekso
F.A.W. Miquel