galactose (v.) [Frans, van Grieks gala (melk)], 1 hersensuiker [de stof komt voor in de hersenen en werd daarom vroeger wel cerebrose genoemd].
galerie (v.; -s of -ën) [<Frans galerie <Italiaans galleria], 1 kunsthal.
gallium (o.), zie het onderwerpblad scheikunde.
garage (v.; -s) [Frans, uit het Frankisch], 1 wagenschuur.
gareel (o.; garelen) [<Frans goherel], 1 halsgordel, halsjuk, haam [het laatste woord is reeds bestaand; onzijdig, meervoud ‘hamen’].
gate (m.; -s) [Engels], 1 poort, door (o.) [het laatste woord is het Middelnederlandse woord voor poort, vergelijk Hoogduits Tor].
gekko (m.; -'s), 1 kwekhagedis.
Gemini, zie het onderwerpblad sterrenkunde.
gen (o.; -en) [verkort uit het oudere pangen, in 1898 door Hugo de Vries gevormd van Grieks pan (al) + genos (schepping)], 1 erfdrager.
genealogie (v.; -ën) [<Frans généalogie <Latijn genealogia <Grieks genealogia], 1 wetenschap van het stamboomonderzoek, van de ontwikkeling en verwantschap tussen geslachten » stamboomkunde, maagschapskunde [maagschap = familie]; 2 stamboom, geslachtslijst.
genetica (v.) [gebaseerd op Griekse woorden als genesis (oorsprong) en genetès (verwekker)], 1 erfkunde, erfelijkheidsleer.
geneticus (m.; genetici), 1 erfkundige.
genetisch (bn.), 1 erfkundig, erfmatig.
genetische manipulatie (v.), 1 erfwending.
genitief (m.; genitieven) [<Latijn casus genitivus], 1 tweede naamval, bezitsnaamval.
genocide (v.) [gevormd van Grieks genos (geslacht) + Latijn caedere (doden)], 1 volkenmoord.
genoom (o.; genomen) [gevormd van gen + chromosoom], 1 erfdom (o.) [gevormd met het verzamelnamenvormende achtervoegsel -dom, dus 'het geheel dat men erft'].
gentiaan (v.; gentianen) [<Latijn herba gentiana], 1 kruiswortel, maldegeer [het eerste is een verouderde benaming].
geocentrisch (bn.) [gevormd van Grieks gè (aarde) + centrum], 1 aardmiddelpuntig.
geodesie (v.) [<Grieks geoodaisia], 1 (theoretisch) aardmeetkunde, landmeetkunde; (toegepast) aardmeetkunst, landmeetkunst.
geograaf (m.; geografen), 1 aardrijkskundige.
geografie (v.) [<Frans géographie <Latijn geographia, van Grieks geoographein (de aarde beschrijven)], 1 aardrijkskunde.
geografisch (bn.), 1 aardrijkskundig.
geologie (v.) [<Frans géologie <Italiaans geologia, gevormd van Grieks gè (aarde) + -logia (verhandeling)], 1 aardkunde.
geologisch (bn.), 1 aardkundig.
geoloog (m.; geologen), 1 aardkundige.
geoniem (o.; -en) [gevormd van Grieks gè (aarde) + numos (naam)], 1 woord dat genoemd is naar een plaatsnaam » oordwoord.
geostationair (bn.), 1 aardvast, aardvolgend.
geothermisch (bn.), 1 aardwarmte-.
geranium (v.; -s) [Latijn (letterlijk ooievaarsbek)], 1 uiverbek [uiver = ooievaar; ooievaarsbek en reigerbek duiden al andere planten aan].
gerbil (m.; -s) [<Frans gerbille], 1 woestijnrat.
germanium (o.), zie het onderwerpblad scheikunde.
giraf (v.; -s of -fen) [<Frans giraffe <Italiaans giraffa <Arabisch zarafa], 1 reikhals.
glazuren (overgankelijk werkwoord), 1 verglazen.
glazuur (o.) [<Frans glaçure, van glacer], 1 verglaassel.
glucose (v.) [gevormd van Grieks gleukos (most), beïnvloed door glukus (zoet)], 1 druivesuiker.
glycerine (v.) [gevormd van Grieks glukeros (zoet)], zie glycerol.
glycerol (v.) [gevormd van Grieks glukeros (zoet)], 1 oliezoet.
glycogeen (o.) [gevormd van Grieks glukus (zoet) + -geen], 1 spiersuiker.
gordijn (o. & v.; -en) [<Oudfrans curtine], 1 voorhang.
granaat (v.; granaten) [<Latijn pomum granatum (granaatappel, bepaalde appel)], 1 springappel [van ‘springen’ = ontploffen].
granaatappel (m.) [zie granaat], 1 korrelappel.
grapefruit (m.; -s) [<Engels grape-fuit], 1 pompelmoes, sleeuwappel [‘sleeuw’ = zuur, wrang].
grens (v.; grenzen) [uit een Slavische taal], 1 mark (v.; -en) [verouderd woord voor ‘grens’ of ‘grensstreek’, zie ook limiet].
Grus, zie het onderwerpblad sterrenkunde.
guano (m.) [Spaans <Quechua], 1 bepaalde meststof uit vogelpoep » smaltmest [van ‘smalt’, een gewestelijk woord voor ‘vogelpoep’].
gutturaal (v.; gutturalen), 1 keelklank.
gynaecologie (v.) [gevormd van Grieks gunè (vrouw) + -logia (verhandeling)], 1 vrouwenziektenkunde.
gynaecologisch (bn.), 1 vrouwenziektenkundig.
gynaecoloog (m.; gynaecologen), 1 vrouwenarts.
gyroscoop (m.; gyroscopen) [van Grieks guros (rond) + skopein (kijken)], 1 schijftol.