Squadron 301

Het 301 Squadron dook voor het eerst op in 1955 bij de samenstelling van de voormalige Groep Lichte Vliegtuigen (GPLV). Naast het reeds bestaande 298, werden vier nieuwe squadrons bij deze groep ondergebracht: 299, 300, 301 en 302. Voor 301 (en 302) gold een onduidelijke status tot 1965, toen het Squadron een mobilisabel werd.

Dit betekende nog wel dat de eenheid alleen op papier bestond en pas geactiveerd zou worden als een oorlogsituatie dreigde, dan zou het Squadron worden gevuld met reservepersoneel. Om de mobilisabele status van het squadron te rechtvaardigen werd wel personeel, waaronder ook actief dienende militairen, aangewezen dat als mobilisatiebestemming het 301 Squadron kreeg.

Het reservepersoneel moest in al die jaren zijn vaardigheid onderhouden bij de zogenaamde maandvlucht, die afwisselend was ondergebracht bij een van de drie andere GPLV squadrons. Dat personeel moest enkele dagen per maand, meestal gebeurde dat in het weekeinde, terug naar de eenheid om er te oefenen. Zij vlogen daarbij met de Piper Super Cub, die in Gilze-Rijen in opslag werd gehouden om tijdens noodgevallen te kunnen dienen als materieel voor beide mobilisabele squadrons (301 en 302). Bij de invoering van helikopters was het de bedoeling om het systeem van 'maandvliegen' voort te zetten, maar bij gebrek aan belangstelling kwam dat niet van de grond.

Het 301 Squadron heeft nog korte tijd een 'nationale taak' gehad. Daarvoor waren drie Alouette-III helikopters in een extra vlucht toegevoegd aan het 300 Squadron.

Op 1 januari 1993 werd, als voortzetting van de GPLV, de nieuwe Groep Helikopters (GPH) opgericht, in 1995 omgedoopt in de Tactische Helikopter Groep Koninklijke Luchtmacht (THG/KLu). Daarin werd het 301 Squadron aangewezen als één van de twee nieuw op te richten squadrons voor de gevechtshelikopter.

In 1993 begon tevens de selectie-procedure voor het type helikopter waarmee het Squadron zou moeten worden uitgerust. In maart 1994 waren er vier finalisten uit deze strijd gekomen: de AH 1W Super Cobra, de AH64D Apache, de Italiaanse A-129 Mangusta en de Frans-Duitse Tigre.

De ministerraad besloot op 7 april 1995 uiteindelijk tot de aanschaf van dertig AH64D Apache helikopters van de firma McDonnell Douglas. De Tweede Kamer ging op 23 mei akkoord met dit besluit. Op 24 mei 1995 werd op de vliegbasis Gilze-Rijen het contract ondertekend door de staatssecretaris van Defensie, drs. J.C. Gmelich Meijling en de ambassadeur van de Verenigde Staten in Nederland de heer Terry Dornbusch.

Dit contract, met een waarde van plm. 1,3 miljard gulden, omvatte o.a.:

30 AH64D helikopters, af te leveren tussen 1998 en 2002;

12 AH64A helikopters, te gebruiken op lease-basis van de US Army tot medio 2000;

Opleiding en training voor vliegend en technisch personeel;

Opleiding en training voor diverse Staf-elementen.

Voor het Squadron betekende dit dat het bijna voltallige personeel in 1996 het gehele jaar in de Verenigde Staten is geweest voor zowel individuele opleidingen als collectieve (tactische) training.

De 12 'lease'-AH64A helikopters arriveerden in november 1996 op Gilze-Rijen.

In januari 1997 is het 301 Squadron begonnen zich op te werken tot de z.g.n. LIOC-status (Limited Initial Oparational Capability), welke status op 1 september 1997 is behaald. Voor het Squadron betekent dit dat het zijn opgedragen taken kan uitvoeren, zij het met een beperking in personeel en middelen. Eind september zijn 6 van de 12 geleaste AH-64A Apaches in geleverd bij de USARMY. In maart 2001 zijn de laatste 6 ingeleverd. Eind april 2001 is de derde D opgeleide vlucht terug uit de USA gekomen en is op het 301 sq met de nieuwe Apache gaan vliegen. Medio 2003 dient de hele Tactische Helicopter Groep Operationeel gereed te zijn.