Je bent net een vlinder en ik hoef je niet te vangen
In een net van woorden die je hoorde en begreep voordat ik sprak.
Je bent net een vlinder en ik durf je niet te binden
Met een afsprak van tervoren waarvan ‘t horen zou doen denken dat er meer achter stak.
Dan wat praten en wat drinken en een zoen.
Dan wat we van elkaar verwachten en doen.
Dan een gesprek onder vier ogen,
Onder vier lippen, onder vier armen,
Over je ogen, over je lippen
Over je wangen, over je charme.
En morgenvroeg alleen naar een ochtendblad dat braakt
Wacht ik een hoop ik,
Wacht ik een hoop ik,
Wacht ik en hoop ik
Tot je binnen vliegt.
Je bent net een vlinder en zonder iets te zeggen
Kan ik rustig met je praten want we laten alle phrases aan de burgerlijke stand.
Je bent net een vlinder en ik kan je rustig minnen
Zonder overdreven zorgen want morgen in de vroegte komt de ochtendkrant.
Met zijn koppen vol met opgeperst gemeen,
Altijd klaar voor het werpen van de eerste steen
Voor zijn eigen landgenoten,
Voor verdrukten, voor refugiés,
Naar zijn eigen landgenoten,
Naar zijn eigen abonnees.
Daar kan hij mijn dag meemaken en breken
Behalve mijn avond
Behalve mijn avond
Behalve mijn avond
Dat je binnen vliegt.
|