Desert Storm

‘Prachtig,’ adoreerde de blanke vrouw, ‘zo gevarieerd en kleurrijk, hier zou ik mijn hele leven wel willen blijven’ Ze doorbrak met haar tot kom gevormde handen de kraakheldere waterspiegel en bracht het zo opgeschepte water naar haar welgevormde mond. Ze geleek een nimf zoals ze daar zat aan de rand van één van de twee poelen die de weelderige oase rijk was. Ze keek verliefd om zich heen met haar vochtige blauwe ogen. De tere schoonheid van haar ronde gezicht met de waterrijke huid viel des te meer op in contrast met het weerbarstige gelaat van haar nomadengids, wiens leerachtige huid de botten strak omspanden. Ze wist zijn naam niet maar hij had Skepsis kunnen heten; bij elke lovende opmerking over de omgeving die zij maakte haalde hij kort en bijna onopvallend zijn neus op en antwoordde met een emotieloze stem ‘Jazeker mevrouw, erg mooi’ Zijn ogen verrieden echter dat hij er anders over dacht, net alsof hij iets wist dat zij niet wist, hoewel ze niet kon bedenken wat dat kon zijn. Misschien had hij de woestijn ook al wel te vaak gezien om hem nog mooi te vinden alhoewel hij, toen zij er naar vroeg, antwoordde dat hij ondanks dat hij hem al jaren kende op zijn manier nog steeds van de woestijn hield. Toen zij even later aan de rand van de oase, die op zijn beurt vrij dicht bij de rand van de naamloze woestijn lag, stond en verlangend over de zich tot de horizon uitstrekkende vlakte uitkeek, voelde ze dat hij naar haar keek. Toen ze zich omdraaide en in zijn ogen keek zag ze daarin iets wat haar verontrustte. Een fractie van een seconde was het er maar en toen was er plots weer die nietszeggende leegheid in zijn ogen en ze wist niet precies wat ze gezien had in zijn normaal ondoordringbare maar toch heldere bruine ogen. Hij zelf had eigelijk wel iets weg van de woestijn wanneer hij zo keek. Weids, verlaten en tegelijkertijd toch ondoordringbaar. Misschien gingen mensen wel lijken op de omgeving waarin ze leefden, wat overigens niet te hopen was voor haar daar ze uit New York kwam en dat nu niet direct een stad is die een schoonheidsprijs verdient met zijn kille wolkenkrabbers en zijn nooit aflatende verkeersstroom, die de lucht vervuild met roet en koolstofmonooxide. Soms, op warme dagen tijdens de ochtendspits reduceert de smog het uitzicht tot minder dan 200 meter. Niet dat iemand dat opmerkt overigens, want er zijn in New York weinig plekken te vinden waar je eventueel 200 meter ver zou kunnen kijken ook al is het een kraakheldere dag. Altijd wel wordt het zicht beperkt door een muur. Vaak een muur van steen, maar vaker nog een muur van bussen en auto’s. Het vaakst echter kijk je aan tegen een bont gekleurde muur van mensen. Van het Penthouse van het hoogste naar de rijkeluishemel reikende hotel tot de diepste, goorste Subway: Overal zie je mensen in New York, waar je ook kijkt.

 

Toen ze zich uit haar gedachten losrukte en haar mond opendeed om de vreemde stilte te doorbreken, draaide de gids zich om en ging bij het vuur zitten. Die nacht besefte ze, liggend in haar slaapzak in de tent, hoe kwetsbaar ze hier was, een vreemde alleen met haar gids in de verlatenheid van de woestijn. Toch vertrouwde ze de gids, hoewel er wel bij gezegd moet worden dat vertrouwen voor een New Yorkse een relatief begrip is. Ondanks alles voelde ze zich niet bedreigd, niet door de gids in elk geval. Ze had geen lust of iets kwaardaardigs in zijn blik gelezen. Het was eigenlijk eerder of zij het object van de blik in zijn ogen was in plaats van het subject. Het had meer iets van ............bezorgdheid. Ja dat was het wat zijn blik toonde : bezorgdheid. Misschien dat hij dacht dat zij van binnen net zo teer was als van buiten. Maar schijn bedriegt, zoals zij maar al te goed wist. Ze kwam tenslotte uit de jungle, de urban jungle weliswaar maar toch uit de jungle. Nee, ze had nu al ruim 20 jaar het rattenhol, zoals de stad ‘liefkozend’ in haarzelf noemde, overleeft en ze zou de woestijn ook wel overleven. Dacht ze. Bij het denken aan de woestijn kwam er meteen een glimlach op haar gezicht en met die verheerlijkte glimlach sliep ze in als was die door de extreme nachtelijke woestijnkou bevroren op haar nog bleke gezicht.

 

De volgende dag maakte ze haar gids duidelijk dat ze de woestijn wilde verkennen. Hij weigerde. Toen ze bleef aandringen zei hij kortaf met zijn gebarsten stem: ‘De woestijn kun je niet zomaar even verkennen en dan weer weggaan, dat pikt hij niet.’ en ‘Je moet de woestijn beleven.’ Verwonderd over deze uitspraken vroeg ze niet verder alhoewel ze vastbesloten was toch de woestijn in te gaan. Met of zonder gids. Bij het middagmaal begon de gids voor het eerst uit zichzelf te praten. ‘Anderen probeerden het. Dachten dat ze er klaar voor waren. Ze trokken de woestijn in, zonder gids uiteraard, want dat is verboden. Je kunt de woestijn alleen zonder gezelschap beleven, alleen dan zal hij waarlijk tot je spreken.’ Ze zij niets, dat scheen hij ook niet te verwachten want hij at rustig verder en keek uit over de woestijn. Ze begon nu te twijfelen. Die bijgelovige autochtoon had haar nog bang weten te maken ook met zijn gepraat over een of andere zandvlakte alsof het god was. Maar als het gewoon één of andere zandvlakte was waarom wilde ze hem dan koste wat kost leren kennen? O, damn, nu begon ze zelf ook al te praten of de woestijn een of andere god was; het is gewoon een buitengewoon mooie woestijn dat is alles, verder niks bijzonders waarschijnlijk maar voor een stadsmens al heel wat en ze was hier nu en ze zou niet weggaan tot ze de woestijn verkend had. Dat zij ze ook tegen de gids en die keek in haar ogen en zag ook wel dat de vrouw niet tegen te houden was dan met geweld en daar hij een vreedzame oude man was en de vrouw oud genoeg om haar eigen verantwoordelijkheid te nemen stemde hij er uiteindelijk mee in. Hij gaf haar een wit toga-achtig gewaad dat zij aantrok en een soort grote waterbuidel, gemaakt van kamelenhuid, die ze zelf vulde met water uit de bron. Voordat ze vertrok keek ze naar haar eigen spiegelbeeld in het licht rimpelende water; het leek wel of ze ging trouwen met het witte gewaad aan, dat alleen haar ogen vrij hield, maar ja niemand die haar hier kon zien dus ze liet het maar zo. De gids, die geen gids was, kwam naast haar staan en overhandigde haar de tas met voedsel. Hij zei: ‘Vele vrouwen voor jou hebben het ook geprobeerd, weet je, sommigen kwamen terug als waanzinnigen, sommigen alleen terneergeslagen en boos weer anderen woedend, in hun trots gekrenkt, sommigen tenslotte kwamen niet terug maar zijn opgeslokt door de woestijn, hun lichamen voor eeuwig als herinneringen begraven in het zand. De man zag dat ze niet luisterde en hij knikte. Hij liep met haar mee naar de rand van de oase. ‘Je moet niet vechten tegen het lot, weet je,’ zei hij, ‘het heeft geen zin. ‘Readiness is all.’ : bereid zijn is alles’.

Dan : ‘Tot ziens’

- ‘Vaarwel’

- ‘Positieveling’

- ‘Ik zal zeven dagen op je wachten!’

Ze hoorde het al niet meer. Ze was alleen nu, alleen met de woestijn.

 

Het viel niet mee, alleen zijn met de woestijn, daar was ze nu inmiddels wel achter. Ze had nu al een paar uur gelopen, tenminste dat dacht ze; -Haar horloge had ze thuis gelaten, in New York. Op vakantie wilde ze geen rekening houden met de tijd, anders kon ze net zo goed thuis blijven.- En tijd is een relatief begrip als je een woestijn doorkruist. Je kunt uren lopen door het licht golvend landschap zonder dat de horizon veranderd maar je kunt ook, na een duin overgeklommen te zijn, ineens over een oase ‘struikelen’ die vanaf de vorige duin niet te zien was. Vreemd zo’n woestijn, maar wel mooi. Mooi door zijn vreemdheid.

Ze sjokte verder door de oneindigheid, bijna als..bijna als....een nietige fantasie in de grootse geest van god vulde de wind haar gedachten aan. Hoe kon de wind haar gedachten weten? Vroeg ze zich verstrooid af. Hoe kon de wind verdomme eigenlijk praten. Dacht ze er meteen achteraan. Ze vreesde dat ze langzaam gek begon te worden, maar ze zou er niet aan toe geven. Ze zou er tegen vechten. Eventuele raad van onschatbare waarde van een wijze oude man was ze allang vergeten. Zo gaat dat in de woestijn, hij doet je al het andere vergeten.

Het was drie dagen geleden nu dat ze was vertrokken bij de oase (de oase met al die heerlijke groene planten en dat goddelijke water) en ze kon zich moeilijk voorstellen dat er nog zoiets bestond als een wereld buiten deze woestijn. Nee buiten de woestijn was er niets, de zandduinen golfden eeuwig door en als ze lang genoeg doorliep zou ze weer bij haar vertrekpunt aankomen alleen was de oase dan verdwenen en zou alleen het begin van haar voetspoor erop duiden dat daar decennia geleden een geestelijk gezonde jonge vrouw aan de vernietiging van haar eigen persoon begonnen was. Maar zelfs die voetsporen zouden er niet meer zijn want de woestijn heeft ze met haar verleden in stukjes gebroken en de resten doen verdampen onder de wrede zon. Wreed en onrechtvaardig. De stralen beschimpten haar als de bijtende opmerkingen uit de mond van een verbitterde oude man. Niets bleef voor die stralen verborgen en alles wat zij onthulden bekritiseerden zij ongenadig en deden het als een toevallig grapje voorkomen door niet alleen haar maar alles te martelen met hun priemende hittegolven. Maar ze wist dat die stralen er alleen waren om haar in het ongenadige zonnetje te zetten, dat de zon zelfs geboren was voor haar alleen. Maar wist de zon dat ook en de woestijn waar stond die in het geheel. Wist hij dat hij de reden voor ook zijn bestaan langzaam doodmartelde? Ze wist het niet, het kon haar niet schelen. Niets kon haar nog langer schelen, Ze had er geen moeite meer mee de woestijn als een bewuste kracht zelfs een levend wezen te zien en ook twijfelde ze er niet meer aan dat hij zo nu en dan via de wind tot haar sprak. Hij zei dan dingen als Wat doe je hier in mij? Ga weg. maar soms ook Kom ja kom o schoonheid, vlij je in mijn weke armen neer, kus me, begraaf je in het zand van mijn geheugen tot je stikt in mijn verleden. Blijf zo eeuwig bij me. Verlang niet meer. Ik verlang niet meer...... Ze liet het allemaal gelaten over haar heen komen. De zon werd minder fel, de lucht in het oosten vertroebelde, een zandstorm; ze wist niet hoe ze het wist maar ze wist het. Nu is het dus afgelopen. Dacht ze. Persoonlijkheid vernietigd. Mission Completed. Het kan me niks meer schelen, schreeuwde ze tegen onverschillige woestijn, Readiness is all! De lucht zinderde maar de woestijnstorm naderde onverdroten, zelfs vlijtiger als ooit te voren leek het. Zij ging met haar rug op de grond liggen en sloot haar ogen en liet de storm komen, nodigde hem zelfs uit door uitdagend haar benen te spreiden. Ze schaamde zich nergens meer voor, ze leefde onderhand op vertrouwde voet met de woestijn, dacht ze zo. Overal om haar heen stoof zand op en de storm rukte aan haar maagdelijke gewaad maar ze werd niet onder het zand bedolven zoals ze had verwacht. Integendeel : ze werd teder door de fluwelen wind opgetild als een bruid die door haar bruidegom over de drempel van hun nieuwe huis wordt gedragen en in vervoering dreef ze op de eeuwige wind. Ze zweefde nog toen alles zwart werd.

 

Ze werd wakker door het zachte tjirpen van een koor van krekels en de geur van groen gras en kleurige bloemen. Was ze in de hemel? Nee, je bent niet in de hemel zei een stem die ze vaag meende te herkennen in haar hoofd, je bent in het hart van de woestijn waaruit net als uit de hemel geen terugkeer mogelijk is. Mijn stem komt je bekend voor omdat je hem al enkele malen gehoord hebt, eerst uit de mond van een oude man en daarna via de wind uit de mond van mij, de woestijn. Je bent veilig nu. Ik ben degene waarvoor je je leven op het spel gezet hebt, ik hoop dat ik je niet teleurstel.

Nee. Nee, helemaal niet zei de vrouw terwijl ze de man voor haar in ogenschouw nam. Zijn ogen veranderden van woestijnhemelblauw tot ondoordringbaar helder bruin en weer terug naar blauw. Zijn gezicht was lichtgebronst, gehavend en toch hemeltergend mooi. Op slag hield ze van deze man, waar ze haar hele leven al naar op zoek was. Met een gevoel thuis gekomen te zijn vlijde ze zich in het zijdezachte gras en ze bedacht zich, niet eens meer verwonderd, dat er inderdaad niet zo iets bestaat als een wereld buiten deze woestijn en zijn hart van goud.