|
Hij schrijft. Hij doorwintert mijn leven. Gehuld in vier muren doodt hij de tijd. Ik ben zijn vrouw. Ik kan mij niet geven, ik ben tot cipier van zijn ontucht herleid.
Ik zwijg. Ik sta stil in zijn woorden. Hij is het mes in mijn vruchteloos lijf. Ik ben zijn vrouw. Hij kan mij niet dromen, hij legt mij bloot als een doodgewoon feit.
Ik wacht. Hij ligt wakker naast mij, de smaak van zichzelf in de vingers, een doodgewoon feit tot illusie verstijfd. Hij wacht tot ik slaap. Ik hinder. |
|