Er was eens een zondagsvlieg die zei, "Ik vlieg perfect, ik lieg niet." Hij, Was zeer overtuigd van zijn kunde aan, De knuppel, hij vloog niet zomaar aan. Van hier naar daar en daar naar hier, Hij was de beste, nimmerfalend, hij was de beste vliegenier. Tot op een dag, het was wat duister, Toen hoorde hij een wat gefluister. Het was de wind, de wind die zei, Ga toch eens weg ga toch opzij. De vliegenier, 't verwende kind Sloeg die woorden in de wind. Toen kwam er storm en werd het zwart, Toen had hij spijt en bitt're smart. Tot op deze windrijke dagen, Kan men hem nog horen klagen. Zijn vloeken, schreeuwen en een zucht, Kan men nog horen in de lucht. En ben jij nu een jong piloot, En waan je jezelf heel erg groot. Dan wordt jou 't verhaal verteld, Van onze grote zondagsheld. Hij was fantastisch, hij was heel moedig, Dom dat was, meer dan koelbloedig. Hij vloog eens naar een driehoekstrand, En is sindsdien nooit meer geland. D. '98 |