Van boeddha's, bosnegers en lieve konijntjes.

 

DAG 1 Woensdagmorgen, 21 oktober 1992. Het is even na 8 uur 's morgens als we Jan oppikken en koers zetten naar Zaventem. Als we Groot-Bijgaarden naderen, spijt het ons meteen al niet dat we wat vroeg vertrokken zijn : jawel, file.

Maar we hebben een ruime marge en niet lang na tien uur zijn we ingecheckt met zoals we gehoopt hadden een window-seat. We moeten met een busje tot bij ons eerste vliegtuig, een Fokker Cityhopper en krijgen op die manier een kijk op de reusachtige uitbreidingswerken die van onze nationale luchthaven de draaischijf van het Europees luchtverkeer moeten maken. Na nog wat oponthoud door wat late passagiers gaat het dan toch richting Schiphol, waar we na een vluchtje van ongeveer 25 minuten landen; je krijgt nauwelijks de tijd om een soort mini-snack binnen te krijgen. Overigens zit die snack wel heel mooi verpakt in een kartonnen Hollands huisje.

 

Op de moderne en zeer praktisch ingedeelde luchthaven drinken we een paar 'kelderbiertjes' ( waar halen ze het ?) in afwachting dat we vanaf pier G 22 mogen inschepen in een nog nieuw ogende Boeing 747-300 Classic. Even na twee uur vijftien is het dan zover en majestatisch verheft ons vliegtuig zich richting Karachi, Pakistan. De vliegtijd bedraagt iets minder dan 7 uur. Het eten onderweg is best doenbaar, we

krijgen drankjes a volonté, zelfs een Courvoisier bij de koffie.

 

In het vliegtuig is op tv-schermen de vlucht quasi de hele tijd te volgen : men heeft een kaart met één van de boordcomputers verbonden en zo zie je in detail waar je precies boven vliegt. Verder worden nog een aantal gegevens getoond zoals de snelheid, de af te leggen afstand, de hoogte, de buitentemperatuur, de lokale tijd en de resterende vliegtijd. Als je, zoals ik, die schermen heel dikwijls in het oog houdt, werkt vooral dat laatste nogal frustrerend, want al reis je dan zo'n slordige 900 km per uur, toch zou je nog heel wat vlugger willen gaan.

Het is even na één uur in de morgen als we op Karachi landen. Een aantal passagiers stapt hier uit, de kuisploeg komt toiletten en pantries in orde brengen, we krijgen zelfs een andere bemanning, maar wij moeten op het toestel blijven. Dat is eigenlijk niet zo erg, want wat heeft een mens hier in Pakistan verloren? Na een uurtje oponthoud zijn we alweer op weg en rond vijf uur dertig zie ik in het oosten het eerste ochtendgloren.

 

 

Dag 2 Er is een nieuwe dag aangebroken als we op Katanuayake International Airport landen...Als de deuren opengaan, overvalt de warmte je meteen ; het zal nog even duren voor je daaraan went. Na wat een eindeloos getreuzel aan de immigratiebalies lijkt, kunnen we tenslotte onze koffers van de band halen. Nog in het luchthavengebouw zie ik meteen een kaalhoofdig, maar goedaardig lijkend negertype met een pancarte met onze namen erop staan. De eerste keer begrijp ik zijn naam niet zo goed, maar als Rik het nog eens heeft gevraagd blijkt het Wicky of Vicky of zoiets te zijn.

 

Behulpzaam helpt hij me bij het eerste uitwisselen van wat traveller cheques en even later zijn we buiten op weg naar de auto. Het eerste dat ik me nog levendig herinner, is het geluid van de kraaien, het toeteren van wat wel honderd wagens lijkt, het door elkaar krioelen van donkere mensen op blote voeten, de eerste saris en sarongs, de drukkende warmte. Het is een dik uur rijden naar Colombo en die hele tijd weet ik nauwelijks waar eerst te kijken. De duizenden mensen op weg naar het werk, zowel te voet als in eivolle bussen en busjes; de armoedige huisjes langs de weg; duidelijk overversierde katholieke beelden; de eerste boeddhatempels en dagobas; een ouderwetse overvolle trein zonder ramen of deuren; schoolgebouwtjes in egaal oker, ook al zonder ramen... Een quasi onzeglijke caleidoscoop van geuren, geluiden en beelden overvalt ons en lijkt ons mee te zuigen in deze nieuwe, voor ons vreemde en iets beangstigende maar terzelfdertijd intrigerende oosterse wereld.

 

Ondertussen heb ik met stijgende verbazing kennis genomen van het wonderbare Engels van onze gids, maar ik maak me sterk dat ik straks wel meer van dit eigenaardige idioom zal begrijpen. Wicky vraagt honderuitwat we willen zien en ik slaag er warempel in hem wijs te maken dat we eigenlijk in alles geïnteresseerd zijn. Later zal vele malen blijken dat dit niet in dovemansoren gevallen is.

 

Even na 8 uur bereiken we onze eerste stopplaats, het moderne Lanka Oberoi hotel langs de drukke Galle Road. Alle kamers geven uit op een monumentale luchtgekoelde lobby waar vier reusachtige batiks hangen. Wicky zegt dat we de rest van de dag kunnen rusten en acclimatiseren, en al gauw kruipen we op kamer 515 tussen de lakens, want met de airco op volle toeren lijkt het ons wat te fris om te slapen. Even na halfvier staan we op en besluiten onze eerste wandeling naar het strand toe te maken. Het doet onwennig aan : al die mensen, het verkeer en getoeter, de eerste bedelaars...

 

Even voorbij het hotel ligt Galle Face Green. Het is een kale ruimte tussen de drukke Galle Road en de oceaan. De Engelsen hielden er vroeger hun paarderennen, nu is het wat ze het publieke strand van Colombo noemen : al de mensen hier zijn autochtonen en bieden een ongezien spektakel van kleuren, gezichten en wat je al die tijd zult zien : die stralende glimlach met hun blote tandjes die je onverbiddelijk doet smelten...Overal staan schamele kraampjes en karretjes met frisdrank en kokosnoten. Kinderen laten vliegers op, busjes scholieren op schoolreis (?) genieten van de zee en de golven.

 

Als we langs de lange wandelkade terugkeren naar het hotel, gaat voor de eerste keer sinds wij hier zijn de zon vuurrood onder in de Indische oceaan. Het is een prachtig zicht maar ik heb een beetje uit voorzichtigheid alle fotomateriaal in de kamer gelaten deze eerste keer. Later zal ik nooit de kans meer krijgen zo'n zonsondergang vast te leggen...

 

Het is nog niet helemaal donker en bij het zwembad genieten we van onze eerste in grote flessen (62.5 cl) Three Coins Lager. In de coffeeshop eten we bij een glaasje rode wijn een smakelijk Teryaki chicken. Het wordt voor ons beiden echter een hoogst ongelukkige nacht : het onafgebroken verkeer en getoeter op de drukke Galle Road , de vele treinen (goederen?) die dicht bij het hotelcomplex passeren en allicht het feit dat wij aan de straatkant logeren, zorgen ervoor dat we praktisch niet slapen.

 

 

DAG 3 We zijn om 10 uur afgesproken met Wicky voor een toeristische rondrit van Colombo, maar bij het ontbijt voelt Rik zich niet uitgeslapen en niet te lekker en besluit nog wat te slapen. Eerst pleeg ik nog een telefoontje naar Badulla om de mensen van Plan International te laten weten dat we veilig aangekomen zijn en de datum van het bezoek te bevestigen.

Ik ga dan maar alleen op stap- nu ja rit- met onze gids. Eerst rijden we door Fort, de nog tamelijk beschaafde en goed ogende wijk van officiële gebouwen met o.a. het presidentspaleis en veel politie en bewaking.

Algauw echter rijden we door de smalle straatjes van de oude volkswijk, Pettah. Ik weet weer niet wat eerst te zien of filmen : mensen lopen gewoon over en op straat, de claxon toetert de hele tijd, overal liggen bergen huisvuil, de mensen zien er groezelig en vuil uit. In Sea Street zijn er allemaal goudwinkeltjes, maar ik zie alleen maar armoede en vuilnis. Even verder staan drie Hindoetempels met felgekleurde beelden. Ik durf niet uit te stappen en film vanuit de auto. Morgen zullen we op mijn uitdrukkelijke vraag deze rit, met Rik erbij deze keer, nog es overdoen. Ik maak er heel vreemde foto's. Even verder staan wat kinderen en een oude man zich gewoon te wassen aan een soort kraan tussen de krotten van zinkplaten en hout. Het is de grauwste buurt die we te zien zullen krijgen. Wicky vertelt dat de regering grote apartementsblokken bouwt aan de rand van de stad, maar deze mensen willen hier gewoon niet weg.

 

Het verkeer in de hoofdstad is niet te beschrijven : een chaotisch kluwen waar geen orde of voorrang lijkt te gelden, behalve die van wie eerst komt, eerst maalt. De toeter vervangt elke richtingaanwijzer, het is voortdurend opletten voor couperen en zelfmoordzuchtige voetgangers.

 

Ik ben maar wat blij dat ik hier zelf niet hoef te rijden.

 

Maar Colombo heeft ook zijn rustige plekjes : ik zie een zittende Boeddha in het uitgestrekte Vihara Maha Devipark met aan de overkant het 'Witte Huis', het stadhuis dat wel wat gelijkenis vertoont met zijn broer in de USA.

We doorkruisen de residentiële wijk Cinnamon Gardens met heel wat ambassadegebouwen en een deel van de universiteit. In een ander deel van deze wijk staat Independence Hall, de Onafhankelijkheidshal met een standbeeld van Senanayake, de eerste minister-president, de vader van de natie. Nog wat verder staat het moderne konferentiegebouw uit 1959, geschonken door China, de Bandaranaike Memorial Hall, met aan de overkant een kopie van de staande Boeddha van Aukana. Bij een mooi gelegen tempel bij het Beira-meer zie ik een andere zittende Boeddha waar een oude man perse op de video wil staan. Wicky laat mij nog een mooie tempel zien, waar ik voor de eerste keer geconfronteerd word met de pracht van de versieringen en beelden.

Als onze chauffeur me weer aan het publieke strand afzet, profiteer ik ervan om nog wat van de speciale sfeer op foto vast te leggen. Na de middag blijven we lekker luieren in de zon in de prachtige omgeving van het zwembad. Ik begin het hier al goed gewoon te worden, zelfs de kraaien bevallen me...

De vorige slapeloze nacht indachtig stoppen we onze meegebrachte oordoppen op de hen toebestemde plaats en slagen er op die manier in toch nog een min of meer normale rust te krijgen.

 

 

DAG 4 Om halfnegen komt Wicky ons oppikken en na nog es een tocht door Pettah zetten we over de Kandy Road koers naar het noorden.

We maken wat fotostops bij de typische, uitgestrekte rijstvelden met hier en daar wat waterbuffels waarmee nieuwe percelen klaar gemaakt worden voor uitplanting van de rijst die inmiddels op de "nurseries" gegroeid is.

Wat verder bezoeken we het Maithree batik-atelier. Een vriendelijk meisje vertelt uitgebreid in zelfs verstaanbaar Engels hoe deze dingen gemaakt worden. De dames poseren maar al te graag voor foto en video en Jacqueline Lappen, want zo blijkt ze te heten, weet maar niet te stoppen vertellen hoe mooi ze Rik wel vinden...We kopen er elk een hemd en nog wat stof voor Leentje op het thuisfront. Langs de weg staan talrijke kraampjes met cashewnoten; we kopen er een hele rits en zullen er later nog veel deugd aan hebben.

 

Even verder in een ander dorp, Radawadunna staat het vol met stoelen, tafels en wat al niet in rotan. Erg goedkoop, maar hoe sleep je dat mee naar huis? Niet doen dus.

 

Wicky stelt ons voor een bezoek te brengen aan het Pinawella olifanten-weeshuis bij Kegalle. In de nabije rivier liggen en staan zo'n 30 kleine en grotere olifanten die hier door de regering opgevangen worden, nadat ze uit de jungle gekwetst of verlaten aangetroffen werden. Er is er hier één geboren en dat is tamelijk uniek, want een wilde olifant paart normaliter niet in gevangenschap. We drinken er op ons gemak een Lion Pilsner op.

 

Wat verder langs de weg gaat ruimschoots op tijd de overweg geheel manueel bediend, dicht. De spoorwegen zijn indertijd door de Britten aangelegd en nog altijd bewijzen ze hier goede diensten. Het is wel even wennen aan de wagons zonder ramen, de mensen die zomaar aan de klinken hangen.

Wicky heeft gevraagd of we hét Sri Lankaans gerecht, rice and curry willen eten voor lunch. We zijn uiteraard geïnteresseerd en hij belooft dat het niet té heet wordt. In hotel Diya Dahara in Kurunegala vallen we midden een trouwpartij, maar in een min of meer rustig hoekje leren we tijdens het eten een Schot kennen die hier reeds een paar jaar vertoeft als opzichter bij wegeniswerken. Hij leert ons ook hoe we precies rice & curry moeten eten : alles door elkaar mengen. Hij kan ook vijf woorden Singalees, vertelt ie : de vertaling nl. van give me a beer; give me one more. Dat is alles wat ik moet kennen in hun taal, zegt ie. Kostprijs van de lunch : 330 roepies.

 

Het is rond drie uur als we de prachtige lobby in openlucht van de Habarana Lodge binnenrijden. Het komplex bestaat uit identieke bungalows verspreid over een prachtige tuin. Aan de rand is een nu droogstaand meer en dan de jungle.

Kamer 47 zal drie nachten lang ons uniek logement zijn. Je hebt er een ruime zithoek met daarachter een verhoog waarop onze twee bedden staan, geheel airconditioned. Dan is er een apart vertrekje en daarachter pas de badkamer.

Nadat we de omgeving verkend hebben, trekken we richting dorp. Een bonte verzameling winkeltjes in lintbebebouwing op een kruispunt van vier wegen, meer is hier niet. Maar overal lachende en vriendelijke mensen. We voelen ons Sinterklaas wel als we ettelijke kinderhandjes een plezier kunnen doen met een "schoolpen". Op weg naar het hotel wil een kleine (ik schat hem 10 maar hij blijkt 12 te zijn) mij perse meetronen naar zijn dorp om er kokos te drinken. Pas na lange uitleg slaag ik erin hem wijs te maken dat Rik op me wacht en niet zal weten waar ik uithang.

 

Het eten in buffetvorm is zeer verzorgd en gevarieerd en ook later aan de bar zijn we algauw goede bekenden...We geven één van de obers een balpen en nog geen halfuur later kunnen we ook de anderen blij maken met een dergelijk klein geschenk. Voor ons westerlingen gewoon onvoorstelbaar.

 

 

Dag 5 Om acht uur komt Wicky ons ophalen voor de tamelijk verre tocht naar de oude koningsstad Anuradhapura. We hebben intussen onze eerste muggebeten opgelopen. Die rotkrengen steken dus niet alleen 's nachts zoals ik gedacht had. Om de 12 uur ongeveer beginnen die beten dan weer te jeuken en op te zwellen; we hebben 2 soorten zalf tegen de jeuk mee, maar alleen de Daktacort die we eerder toevallig meehebben, blijkt effectief te zijn.

We brengen een uitgebreid bezoek aan alle tempels en ruïnes die ik hier niet zal beschrijven, want anders kan ik wel bezig blijven. Als we tegen de middag langs een groot gebouw voorbijkomen, vertelt Wicky dat we daar goed en goedkoop kunnen eten... Als ik vraag of hij denkt dat we er moeten heengaan, proest ie het uit en zegt 'it's prison'...

 

Het is zondag en heel wat boeddhistische gelovigen zijn naar het komplex rond de heilige Bo-boom gekomen om te bidden. In het Nuwarawewa resthouse eten we rice & curry en daarna rijden we weer naar Habarana. We lopen nog eens langs de vele winkeltjes en genieten van de vallende avond bij het zwembad. Als we later willen gaan eten, is er een fikse tropenstorm opgestoken en het water gutst met bakken uit de lucht. De -hoe kan het anders- vriendelijke roomboy geeft ons zijn paraplu zodat we slechts gedeeltelijk nat het restaurant, dat overigens geen buitenmuren heeft, bereiken. Het buffet is weer zeer verzorgd en na nog een slaapmutsje trekken we over de ondertussen alweer droge voetpaden naar onze bungalow.

 

 

Dag 6 Wicky neemt de echte jungleweg naar de rotsvesting Sigirya in de stille hoop dat we wilde olifanten zullen zien. Dat valt echter niet mee; je kan die beesten tenslotte niet op bevel laten verschijnen.

Rik heeft wegens zijn hoogtevrees besloten niet mee omhoog te gaan; hij blijft met onze Wicky achter en ik trek mee met een inboorling die in een alleraardigst maar allerbelabberdst Engels uitleg geeft. Hij draagt ook een deel van mijn fotomateriaal, dus da's meegenomen. Op het zogenoemde leeuwenterras hoor ik plots in onvervalst Tielts : mo, wie da m'ier én...Lief en vrolijk Anneke van het reisbureau Tielt Travel is hier op een soort studiereis met Sri Lanka Tours. Nu wisten we wel dat we dezelfde tijdspanne in Sri Lanka zouden zijn, maar de mogelijkheid dat we elkaar zouden ontmoeten, was praktisch nihil. En dan zie je elkaar hier midden de jungle terug...

 

Op de top en na enig geblaas en gepuf, totaal ondergezweet geniet ik met volle teugen van het prachtige decor van en op deze reusachtige vesting van de gekke koning Kasyapa. Maar misschien was hij dan toch zo gek niet om hier met zijn vrouw en nog 500 concubines van het leven en het uitzicht te genieten.

 

Terug beneden zijn noch Rik noch Wicky in geen velden te speuren. Ik had slechts 200 roepies met mij meegenomen en die heb ik intussen aan mijn zwartje gegeven; nu sta ik hier scheel van de dorst... Een andere chauffeur-gids stelt voor mij naar de andere kant van de vesting te rijden; hij veronderstelt dat zij zich daar ophouden. We zijn echter nog niet ver of ik zie onze witte Corolla naderen. De verrassing is niet alleen compleet, ze is ook zeer aangenaam : Rik heeft twee flessen bier mee! Er lopen hier ook heel wat makaken en voor alle duidelijkheid : dat is een soort apen.

 

Zo gaat het in de richting van die andere oude koningsstad, Polonnaruwa, waar we even over de middag aankomen. Bij het prachtig gelegen resthouse aan de rand van het meer eten we voor de eerste keer, en het zou ook de laatste keer worden, een soort kaassandwiches. De 'kaas'samenstelling is mij tot op heden nog steeds onbekend.

 

Later nemen we ruim de tijd om alles te bezichtigen. We wandelen een eind te voet door de vele ruïnes en zien van heel dichtbij de zgn. slankapen met hun grijze kop en zwarte snuit die hier in grote aantallen gras zitten te eten. Wicky heeft ons gelukkig gewaarschuwd geen vingers uit te steken...

 

Onze gids weet zijn schema telkens weer zo aan te passen dat we praktisch overal alleen zijn. Zo ook nu bij de prachtige beelden van Gal Vihara waar ik bij het filmen en fotograferen ongestoord mijn gang kan gaan .

We drinken nog een cola en kopen onze laatste postkaarten en gaan dan terug naar Habarana.

 

Midden de jungle stopt Wicky bij een typische hut; we zien er een reuzegrote python. Aan de overkant van de weg speelt later het schattig ogend zoontje onvervaard met een arend en een uil. Op de terugweg loert onze bosneger, want zo noem ik hem intussen, naar wilde olifanten maar we krijgen er geen te zien. Pas later, tegen valavond en nadat we Rik hebben afgezet, kan ik mijn eerste wilde olifant op film vastleggen. Maar als nog een andere wagen stopt, schrikt ie en tot mijn stomme verbazing is hij meteen tussen de struiken verdwenen. Zelfs zo'n enorm beest lijkt onmiddellijk in het oerwoud opgegaan. Ter toelichting : met bosneger bedoel ik niets denigrerends of zo; meer iets als oermens, zeer dicht bij en erg vertrouwd met de natuur. Hij kan b.v. plots op de remmen gaan staan en zeggen : kijk daar, een kameleon op die boom, terwijl wij nog niet eens gezien hebben dat er überhaupt iets op die boom zat.

 

Als op weg naar het hotel de duisternis invalt en ikzelf al niet veel meer zie, vraag ik Wicky waarom hij zijn lichten niet aansteekt. Lakonisch antwoordt hij dat het toch nog niet donker is...Als ik hem vertel dat men in Nederland nu verplicht is ook overdag met licht te rijden, slaat hij vol ongeloof zijn hand tegen zijn voorhoofd. Zoveel nutteloze verspilling is voor onze bosneger waanzin.

 

Aan de bar maken we die avond onze 130 kaartjes klaar voor verzending; Rik schrijft de groetjes, ik plak de mailing-etiketten. Uiteraard hebben we hierbij het nodige bekijks.

Als we veel later die nacht naar ons bed trekken, wacht nog een emotionele verrassing. De roomboy heeft met allemaal bloempjes 'Good bye, good night' op ons tafeltje gelegd. Ik maak er voor hem 'thank you for all' van. Voor de eerste keer op deze reis kruipen we met tranen in bed...

 

 

Dag 7 Niet zonder enig heimwee verlaten we rond acht uur de Lodge. Op weg naar de oude koningsstad Kandy zien we o.a. een aap op een klein fietsje met een sigaret in zijn smoeltje... Wat men hier niet al bedenkt om aan wat roepies te geraken.

We maken ook de min of meer obligate stop bij een kruidentuin. Het is niet helemaal oninteressant, maar erg veel wijzer word je hier toch ook niet. Wicky neemt ons ook nog mee naar een oude, in de rots uitgehouwen boeddhistische tempel. Ik fotografeer er een paar erg mooie beelden. In het museumpje dat erbij hoort worden de geschriften van Boeddha op papyrus bewaard. We krijgen er ook zo een papiertje met erop 'welcome to Sri Lanka ' en onze namen in het Singalees.

 

Voor de middag nog komen we in Kandy aan. We passeren eerst even voor ons hotel en trekken dan langs een nauw, slechtliggend straatje naar de botanische tuinen van Peradenya. Ik maak van de gelegenheid gebruik om nog wat geld te wisselen en na een pilsje in het resthouse is het inmiddels helemaal bewolkt. We besluiten morgenvroeg terug te komen en gaan terug naar het aan de oever van de rivier, prachtig gelegen hotel The Citadel.

Kamer 303 is, zoals de andere kamers overigens, erg ruim en luxueus ingericht. In de badkamer is er zelfs bad en afzonderlijke douchecel! We eten er een goede lunch voor we voor nog een drukke namiddag en avond weer op weg gaan.

Eerst stoppen we bij een wankele loopbrug over de Mahaweli Ganga, de langste rivier van Sri Lanka die ontspringt bij Adam's Peak en uitmondt aan de oostkust bij Trincomalee. Een paar autochtonen duiken voor wat roepies in het water.

Wat verder is er de populaire olifantenbadplaats bij Katugastota. Rik is wat bang maar we laten ons toch een eerste keer rondrijden. Even later mag Rik zijn eerste olifant 'wassen'. Na nog een obligaat bezoek aan een zgn. crafts- en artscenter bezoeken we een edelsteenatelier, annex verkoopruimte. Met onze handen iets zwaarder, maar de portefeuille heel wat lichter verlaten we Hemachandras.

 

Van de koop en de emotie hebben we uiteraard dorst gekregen en daarna gaat het weer richting hotel voor een snelle douche want om halfacht moeten we al bij de Tempel van de Tand zijn. Deze plek is zowat hét heiligdom voor de boeddhisten. Driemaal per dag is er een soort ceremonie bij de poort op de benedenverdieping, en daarna schuif je in lange rijen aan langs de onder zeven gouden dagobas verstopte linkerbovenhoektand van Boeddha.

Als we onze schoenen gerecupereerd hebben, wandelen we langs het meer tot aan de Rode Kruis halle, waar we in een soort overjarige parochiezaal getrakteerd worden op de befaamde dansen. Maar het duurt allemaal wat lang en vol ongeduld wacht iedereen eigenlijk op de apotheose. Twee van de dansers lopen met de nodige show over een inmiddels aangevoerde, ruim twee meter lange bak, gevuld met gloeiende kolen. Het is een merkwaardig spektakel.

Het is op die manier al wat laat als we aanschuiven voor het avondbuffet in The Citadel. Maar in tegenstelling tot de accommodatie is het eten vanavond niet erg goed. Wat later liggen we uitgeteld tussen de lakens.

 

 

Dag 8 We zijn al vroeg vertrekkensklaar voor de lange tocht vandaag door de bergen naar Badulla. Het is een prachtig landschap maar de weg is duidelijk niet berekend op het drukke verkeer. Hoog in de theeplantages worden we zelfs een tijdje opgehouden door een grote bus die in 2 of 3 maal zijn bochten moet nemen!

Bij iedere haarspeldbocht staan verkopers met bloemen die dan ijlings via een steil pad de bocht afsnijden naar hun volgend verkooppunt. We bezoeken in Glenloch Estate een theefabriek waar je na de rondleiding getrakteerd wordt op een kopje geurige thee en goedkoop de beste soorten kan kopen.

 

De hemel is zwaar bewolkt als we tegen de middag in het 1960 mt hoog gelegen Nuwara Elya aankomen. We krijgen van Wicky een klein uur om te lunchen in het majestatische Grand Hotel, want hij weet ook niet precies hoelang we nog nodig hebben om Badulla te bereiken; hij is er ook in geen 10 jaar geweest. Dat valt allemaal best mee want tegen halfvier zijn we bij de Dunhinda Falls Inn.

 

We hebben ondertussen al menig keer over de bedoeling van de trip naar Badulla gesproken; geen zinnig toerist komt hier immers heen. Wicky is hier vroeger al es geweest en vond het hotelletje toen erg vuil. We gaan dus eerst een kijkje nemen. We krijgen de twee beste kamers te zien en dat blijkt al met al redelijk te doen te zijn. We besluiten hier in kamer 3 te overnachten maar eerst gaan we op zoek naar het hoofdbureau van Plan International.

 

Na wat navraag vinden we het kantoor slechts even voorbij ons hotelletje. De hoofdverantwoordelijke blijkt op vakantie te zijn maar we worden door de plaatsvervanger op de hoogte gebracht van het algemeen beleid van Plan hier. Het district wordt door de regering stiefmoederlijk behandeld en Plan heeft hier heel wat projekten lopen. De mensen zijn hier erg arm.

We worden ook nog voorgesteld aan Stella Jacob die ons morgen op onze tocht zal begeleiden. Raja, ons pleegkind, weet reeds een maand dat we vandaag zullen komen. We zijn trouwens de eerste witneuzen die ze zullen zien.

Ik had het vroeger al gelezen en we hebben het reeds eerder gezien, maar hier doen ze het duidelijk frekwenter en meer opvallend : het specifieke nee-knikje dat eigenlijk ja betekent. Het is wel even wennen want automatisch denk je : hoezo nee?

Wicky heeft nog een verrassing in petto als we wat verder in de straat bij een tamelijk mooi huis stoppen. Er blijkt hier een nicht van hem te wonen die hij in geen 10 jaar meer gezien heeft. Het weerzien is uiteraard emotioneel. We drinken er thee en ik maak wat foto's die ik later, zoals nog zovele andere, zal opsturen. In het hotel proberen we nog wat te lezen maar na het aperitiefje en een goed en hartig avondmaal kruipen we vol verwachting en spanning tussen de lakens.

 

 

Dag 9 Om acht uur wacht een nog nieuwe Pajero met een chauffeur, die overigens enkel Singalees blijkt te kennen, en Stella ons voor het hotel op. De jeep is pas kort geleden door Plan geschonken.

We zijn reeds op weg naar het bijkantoor als we besluiten naar het stadje terug te keren om nog wat kadotjes te kopen. Uit België hebben we reeds vele kleurpotloden en stiften, balpennen, latjes en kleurig tekenpapier meegezeuld. Eerst trekken we naar een plaatselijke kledingzaak. Voor de moeder en de dochters kopen we stof die ze dan zelf kunnen verwerken. Voor de vader een wit hemd en voor Raja en zijn broers t-shirts. In weer een andere winkel kopen we wat potten en pannen voor het huishouden en tenslotte chocolade voor het gezin en een zak bonbons voor de schoolkameraadjes. Bij al deze aankopen verschaft Stella onontbeerlijke voorlichting.

 

Zo gaat het eindelijk richting bijkantoor waar we na een halfuurtje aankomen. We worden er aan de medewerkers voorgesteld en laden er nog iemand bij : de man die voor de technische kant van de werken verantwoordelijk tekent. Ik vrees dat zijn naam me ontsnapt is. Inmiddels is aan het opgewonden gekwek van onze medereizigers duidelijk dat dit ook voor hen een heel speciale gelegenheid is. Wij blijken nl. de eerste vreemde bezoekers te zijn aan het dorp.

 

Het gaat eerst nog over een goede, overigens door Plan aangelegde weg maar daarna is het hotsen en botsen, aan nauwelijks 5 km per uur over een soort pad. Blijkt dat Plan volgende week aan de aanleg van deze weg zal beginnen.

Even verder komt de zgn. groupspromoter ons op zijn motorfiets tegemoet : door onze aankopen zijn we wat verlaat en het hele dorp blijkt ons reeds geruime tijd op te wachten. We moeten tenslotte de jeep achterlaten en op kop van een lange stoet trekken we de heuvelrug op.

 

Wat het volgende uur gebeurt, is moeilijk te beschrijven, zo emotioneel is het als ik eraan terugdenk. Op dat ogenblik zelf echter heb ik het zo druk met filmen en fotograferen en Rik wordt zo in beslag genomen met kijken, uitdelen van kadootjes en dies meer dat het besef van tijd volledig verdwijnt. Eerst komt Raja aan met de traditionele verwelkoming : op een stukje stof liggen wat betelbladeren, hij zegt ayubowan- dat denk ik toch- en knielt aan Riks voeten neer.

Voor ik het weet zitten ook vader en moeder op hun knieën. Dan gaan Rik, Raja, Stella en Tissa, de groepspromoter die zich specifiek met dit dorp bezighoudt, onder de afdakking vóór het huisje zitten. Stella dirigeert op voortreffelijke wijze het uitdelen van de geschenken; dat verloopt niet helemaal vlot omdat er van de oudere broers slechts nog één blijkt thuis te zijn.

 

Wat later komt Raja zijn nieuwgekregen gele t-shirt apetrots tonen. We maken wat foto's en dan worden we door de lage deuropening binnengevraagd in één van de 2 kamertjes die het huis rijk is. We krijgen er wat zelfgebakken rijstkoekjes en wat bananen. De ene lauwe fanta die we met zijn drieën delen is voor deze mensen waarschijnlijk een hele uitgave...We vertellen Raja over het land en de stad waar wij wonen; Tissa vertaalt en hij luistert met grote ogen.

Raja heeft intussen zijn witte schooluniformhemdje weer aangetrokken. Voor we echter naar het schoolgebouw trekken, mogen we eerst elk, samen met Raja een kokosboom planten. Ik hoop die later groot en sterk terug te zien...

 

Met aan zijn ene hand Raja en aan de andere de technische ingenieur trekken Rik en het hele gevolg naar het schooltje. Ondertussen vertelt Tissa me van het werk dat hij hier doet; hij is heel tevreden over de medewerking en de vooruitgang van de dorpsbewoners. De meeste kinderen hier blijken Foster-children te zijn.

Bij het schoolgebouwtje wachten aan de linkerkant een lange rij meisjes, aan de rechterkant de jongetjes ons op. Als ze allemaal samen traag in hun handen beginnen te klappen, rollen de rillingen over mijn rug.

Raja mag aan allen zijn snoep uitdelen, terwijl wij aan de leraars voorgesteld worden. Ik praat nog even met de leraar Engels maar dan is het plots tijd voor het snelle afscheid. We lopen weer onder geklap naar beneden tot het Rik plots invalt dat Raja zijn plaats in de rij weer heeft ingenomen. Nog een vlugge knuffel en dan zijn we weg. Taktisch laten de anderen ons wat achter terwijl de tranen rijkelijk vloeien...

 

Bij de jeep krijgen we nog een verse kokosnoot en dan hop, weer op weg.

Eerst bezoeken we een nagelnieuw gebouw dat Plan hier gebouwd heeft en dat een regionaal dispensarium zal zijn. Over een lange stuwdam, ook al gebouwd door Plan, rijden we tot bij een rustig plekje voor de lunch. Stella heeft wat tonijnsandwiches voor ons klaargemaakt; Tissa en de anderen eten zoals echte Sri Lankanen rice & curry, met hun rechterhand. Een nogal warme cola die ze uit één van de winkeltjes langs de weg aangeschaft hebben, moet de dorst lessen.

 

Daarna stoppen we bij nog een nieuw geneeskundig centrum, een waterput en de materniteit van een regionaal hospitaal. In een tamelijk grote zaal liggen een vijftiental aanstaande moeders gewoon op een bed te wachten. Je denkt onwillekeurig aan de protserigheid van onze moederhuizen...

 

We nemen afscheid van vriendelijke Tissa die op zijn motorfiets verdwijnt, terug naar Raja's dorp en zijn hoopgevend werk daar. Terug in het bijkantoor delen we ook hier nog wat balpennen, papier en meetlatjes uit. Je staat gewoon versteld van de gretigheid waarmee zij je geschenk aannemen; bij ons zouden ze het hele zootje naar je kop gooien omdat het hen te min zou zijn. Op de video pronken ze allemaal met hun Musikladen-latje...

We krijgen nog de hele boekhouding van de lopende en komende projekten te zien. We twijfelden er niet aan in België, maar nu zijn we nog meer overtuigd : voor wat deze mensen hier doen, is je geld meer dan goedbesteed. We besluiten eens we terug zijn nog een pleegkind aan te nemen. Voor we vertrekken, schrijven we nog elk een bedanking en appreciatie in het gastenboek.

Stella wil ons nog veel meer laten zien, o.a. het ziekenhuis waar ze een hele nieuwe zaal voor gebouwd hebben. We zijn echter afgesproken met Wicky die ons nog de hele weg terug naar Nureliya, zo zeggen ze dat hier, moet rijden. Als we terugkomen, en dat hopen we van harte, dan trekken we zeker een hele dag uit voor ons bezoek en blijven 2 nachten slapen in Badulla. Ook Wicky is na al zijn twijfels nu overtuigd van het goede werk dat Plan in zijn land levert.

 

De regen die ondertussen is beginnen vallen, past wel een beetje bij onze gemoedsgesteltenis maar aan de andere kant zijn we heel erg blij dat we dit hebben mogen meemaken.

 

De grandeur van de koloniale Hill Club steekt schril af bij de ervaringen van 's morgens...Het gebouw, de omgeving, het hele interieur doet je geloven dat je nog in het koloniaal tijdperk bent. De club is zelfs niet toegankelijk voor Sri Lankanen, tenzij ze geïntroduceerd worden door een lid.

De enorme leeszaal met zijn grote lederen zetels, de antieke biljartzaal, de men's bar en de mixed bar, alles ademt honderd en meer jaren oud. We krijgen een erg ruime en op zijn manier mooie kamer, de South Suite 2. We lenen aan de roomboy een das die min of meer bij ons hemd past, want na zeven is 'formal dress' hier verplicht. We dineren bij kaarslicht in de antieke eetzaal, bediend door in het wit gestoken obers met witte handschoenen. De thee of koffie wordt opgediend bij de open haard in de lounge want 's avonds is het hier maar frisjes. Voor hij zich in zijn kamertje terugtrekt, komt onze roomboy -boy, nu ja, ik schat hem zo'n 60 jaar- nog vragen of we geen warmwaterkruik nodig hebben. Ik geniet van een zalige, ongestoorde nachtrust na deze dag vol emoties.

 

 

DAG 10 Door het verblijf in Badulla zitten we hier nu eigenlijk een dag teveel, maar deze onverwachte rustdag komt ons goed van pas. Het weer is bewolkt, de regen zal de hele dag dreigen. 's Voormiddags wandelen we door het mooie Victoriapark naar het drukke 'stadscentrum.

Rond de bushalte is er weer een krioelen van mensen, auto's, busjes en fietsen in en langs de vele winkeltjes. Ik maak op mijn gemak wat karakteristieke foto's ; de mensen dragen hier duidelijk meer kleren dan in de lage, warme streken. Voor ons valt de temperatuur uiteraard best mee, we zijn wel wat anders gewend.

Bij wat rest van de renbaan overvalt me weer dat vervreemdend gevoel. De tribune staat er nog, samen met wat stallen; aan de overkant prijkt nog het bord voor de prognoses. Ik droom er zo het beeld en geluid van een typische dag op Epcot bij. Alleen de groenteserres aan de andere kant halen me in de realiteit terug.

 

Na de rice & curry lunch in de Hill Club wandelen we over het uitgestrekte golfterrein langs de residenties van nu lokale prominenties naar het St. Andrewshotel, nog zo een reliek van de Engelse tijd. In weer een andere straat zijn het allemaal patattenboeren en winkeltjes; Nureliya is trouwens zowat de groententuin van het eiland.

Tegen vijf uur begint het goed donker te worden en als Wicky ons om zes uur oppikt, zijn we al uitgedost, compleet met onze das natuurlijk. We trekken naar het naast de deur gelegen Grand Hotel, nog zo een relikwie van de Engelsen. Bij wat biertjes praten we over wat we reeds meegemaakt hebben en maken plannen voor de volgende dagen.

Wicky stelt ons voor om morgen het Yala natuurreservaat te bezoeken. Dit staat nl. niet op ons programma en het zal dus extra geld kosten. Hij heeft liever dat zijn baas, Walker Tours, dat niet weet. We zijn uiteraard enthousiast.

Hij doet ons, zeker achteraf gezien, nog een gouden voorstel. Ik moet onze toerverantwoordelijke, Miss Margo, opbellen en haar vragen onze laatste nacht in Triton te vervangen door het bij de luchthaven gelegen Airport Garden Hotel. Op die manier kunnen we op onze laatste dag in alle rust en tijdens de dag naar Colombo rijden. Anders zouden we rond 9.30 's avonds en in het pikdonker de drie uur durende rit moeten maken; dan wachten nog drie uur op het vliegveld en dan nog de hele vlucht.

 

Veel later, bij de koffie, komt Rik tot mijn verbazing niet meer terug, zodat ik noodgedwongen dan maar alleen ook zíjn dubbele lokale brandy opmaak. Ik weet niet waarvan het spul precies gemaakt is, maar 's morgens heb ik een nogal serieuze kater, en dat overkomt me niet zoveel.

 

 

DAG 11 Door een opnieuw prachtig landschap en met de zon weer van de partij rijden we via Bandarawela naar Ella. Bij het resthouse is er een mooi uitkijkpunt. Van op het platformpje in de tuin kijk je over een tamelijk nauwe bergkloof naar de 1000 mt lager gelegen kustvallei.

 

Zo'n vijf km op de weg naar beneden stoppen we even bij de Rawana Ella watervallen, waar wat opdringerige jongelui koralen proberen te verkopen.

Onderweg delen we op aanraden van Wicky nog wat 'schoolpen' uit aan kindertjes die van school naar huis lopen; er zijn al weinig toeristen die tot hier komen en nog minder die hier balpennen uitdelen. Zo krijgen deze jongetjes ook es wat.

 

Tegen de middag zijn we in Tissamaharama. In het Pryankara Guest House drinken we rustig een pils en ik slaag er eindelijk in de fameuze nee-ja knik op video vast te leggen. Bij de lunch eten we antilope-steak. We zijn benieuwd, maar meer dan een uitgebakken, taai stuk vlees stelt het niet voor.

We rijden tot bij het prachtig gelegen resthouse waar we in een jeep overstappen. Het is een lange rit tot bij de ingang van het park. Daar vervullen we de nodige formaliteiten en samen met een parkwachter gaan we op zoek naar de wilde dieren.

We hebben geluk en zien verscheidene wilde olifanten, vele herten, krokodillen, pauwen, vogels en vogeltjes. Op een bepaald moment stoppen we een heel eind bij een boom waar een nog jonge beer in ligt te slapen. Je krijgt deze dieren slechts zeldzaam te zien maar ook nu weigert hij medewerking; alle lawaai en geroep ten spijt komt hij niet uit zijn boom.

 

Het is al flink donker geworden als we het park weer verlaten. Op de terugweg naar Tissa breekt een heuse tropenstorm los; het is een prachtig spektakel als de bliksem de jungle voor één kleine seconde in helder licht baadt; het volgend moment is het weer pikdonker. Het is een prachtige ervaring. Bij het resthouse nemen we afscheid van onze gelegenheidschauffeur die voortaan ook met een Dzjing's-sticker op het dashboard safaris zal rijden.

 

Door de pikdonkere avond rijdt Wicky naar Hambantota. Het is me nog steeds een raadsel hoe zij in het donker de onverlichte fietsen, voetgangers en ossekarren niet overhoop rijden.

Het is even na zeven als we de statige receptie van het Peacock Beach Hotel binnenstappen. Twee nachten lang zullen we hier in kamer 115 de branding horen ruisen; het is een hele tijd geleden dat we nog de zee zagen. Het hotel is een beetje over zijn hoogtepunt heen en dat laat zich hier en daar merken.

Aan de bar bij het aperitief zijn we weer vlug goede maatjes; als ik vraag of het normaal is dat we geen warm water hadden bij de douche, volgt met dezelfde smile als altijd : it happens... Bij het avondeten worden we bediend door een allervriendelijkste jongeman, allicht de liefste die we ontmoet hebben. Hij vertelt dat ie hier reeds een tijdje werkt en thuis alleen moet instaan voor het inkomen. We drinken nog een pintje op het terras bij de oceaan terwijl we dromen van alle avonturen die we reeds mochten beleven.

 

 

DAG 12 Na het ontbijt stop ik Sujeewa nog wat extra zakgeld toe; hij gaat nu naar huis voor een paar dagen vakantie.

De hele voormiddag blijven we lekker lui bij het zwembad; het is erg warm in de zon en zelfs ik, zwemonkundig, ben meestal in het water. Het doet wel wat gek aan als we bedenken dat het vandaag 1 november is, terwijl wij hier liggen te puffen in de tropische hitte.

 

Om kwart na drie komt Wicky, weer met een andere jeep, ons halen voor de safari naar Bundala. Hij heeft nog een verrassing : hij draagt de sarong! Eerder op onze trip had ik hem al eens willen vragen of hij thuis deze traditionele soort rok droeg, maar toen vergiste ik mij en noemde de vrouwelijke tegenhanger,de sari, in de plaats. Uiteraard volgde toen een uitbundige lachpartij...

We laden in het stadje nog een jonge knul van zo'n 18 op die ons, als een echte bosneger, de vele wilde dieren zal aanwijzen. Langs de uitgestrekte zoutpannen gaat in de richting van het vogelreservaat. We zien er allerlei soorten flamingos, pelikanen, meerkoeten en nog veel meer waarvan ik zeker de namen niet weet. Maar er zitten ook veel krokodillen, leguanen en slankapen. Ze zitten bij tientallen in de bomen en als we stoppen maakt onze bosneger wat lawaai, zodat ze allen door elkaar van boom naar boom springen; hij heeft er meteen ook een naam voor : monkey disco.

 

Als we wat verder in één van de vele diepe poelen vast komen te zitten, spring ik er na enige tijd uit en kom met mijn schoenen in de vieze brij terecht. Bij een meer wast onze boy ze weer proper...

We hebben ook het geluk opnieuw wat wilde olifanten te zien. Maar geen enkele jeep waagt zich erg dicht bij deze enorme, maar onbetrouwbare dieren. Niemand durft ook zijn jeep stil te leggen want een wilde olifant schijnt een serieuze snelheid te kunnen ontwikkelen. Met de video in de aanslag wacht ik in spanning af of niemand zich wil riskeren, maar nee, het zal voor een andere keer zijn.

 

Wat later bemerken we nog wat wilde olifanten in de dichte jungle; we wachten in stilte af tot plots Riks buik een dreigend gebrobbel laat horen; het ontlokt Wicky de spreuk : he's boiling...

Moe en totaal ondergestoft bereiken we tenslotte weer het hotel. Er is zelfs warm water bij het stortbad. Op het terras heeft de plaatselijke politie een barbecue met feestje gepland die avond, maar één van die plaatselijke onweders zorgt ervoor dat één en ander bij de bar plaats heeft. Ze schijnen zich echter niet minder te amuseren. Naar Sri Lankaanse gewoonte drinken ze eerst een stuk(je) in hun kraag en gaan dan samen aan het dansen. Vreemde gewoonte? Het hangt er maar van af hoe je het bekijkt...

 

 

DAG 13 In Tangalla waar Wicky stopt om nog wat fotofilm te kopen, maak ik nog wat foto's; gewillig poseren een viertal kerels en vragen me de prent gewoon op te zenden naar het postkantoor in Tangalla. Het zal me benieuwen of ze die te zien zullen krijgen.

 

Ik film nog wat bij het prachtige strand even verderop en dan rijden we tot in Weligama. Ook hier is een mooi strand met een klein eilandje : ik zou er wel willen blijven. Op het terras van de Bay Inn drinken we een biertje terwijl we genieten van het zicht.

Deze streek is bekend om de steltvissers : vroeger waren die hier talrijk, nu zijn er enkel nog een paar die vlug op hun stok gaan zitten voor wat roepies. Toch weet onze bosneger er even verder één alleen zitten die het nog niet voor het geld doet.

 

Het is rond de middag als we het Closenberg Hotel bereiken. Het is een groot, oud gebouw, oorspronkelijk gebouwd door een Engels kapitein in de hoogdagen van de Britse periode. De eetzaal, de lounge met prachtig parket, de patio, alles ademt de koloniale tijd. De slaapkamers zijn ondergebracht in een nieuwgebouwde vleugel; kamer A7 is ruim en er is een balkon met prachtig zicht op de baai. Met wat restauratie en herstel van de tuinen die tot in zee aflopen, zou je er gerust een luxe hotel kunnen van maken. Nu is het een beetje oude glorie.

We eten voor lunch elk een pracht van een kreeft. Aan een andere tafel zitten twee vette Duitsers met drie jonge Sri Lankanen. Ik hoor hoe de ene met zijn pafferige smoel reeds allerlei dingen aan het beloven is. Ik hoop in stilte dat dit volk sterk genoeg zal zijn om geen tweede Thailand te worden...

 

In de late namiddag gaan we wat te voet langs de weg naar Galle. Ik kiek er wat sfeerbeelden; als ik bij het strand de stilaan zinkende zon wil fotograferen, denken een aantal jongetjes dat ze er perse ook bij moeten. Ik maak voor elk dan maar een foto zoals ze er van hun leven allicht maar één zullen krijgen. Op de terugweg naar het hotel klampen ons een paar jongelui aan die voor vrouwelijk amusement willen zorgen; ik zeg hen dat bij ons de meisjes zelf naar ons moeten komen. Als we de poort naderen, laten ze ons voorzichtig lopen...

 

We zijn met Wicky afgesproken tegen zessen; op de warme patio wisselen we onze adressen uit en vraagt hij ook het verplichte verslag voor zijn baas in te vullen; we weten alle drie dat het afscheid nadert.

 

 

DAG 14 We rijden op het gemak naar Galle waar Wicky ons bij de vuurtoren afzet. Wij wandelen langs de versterkte muren van het fort, dat hier door de Hollanders werd gebouwd rond 1663. De haven van Galle was vroeger de draaischijf, lang voor er van Colombo sprake was.Het is een plezante toer rond deze wallen; je hebt er een uitstekend zicht over de oude stad en de milde zeebries zorgt voor de broodnodige afkoeling.

Als we onze chauffeur bij de kloktoren terugvinden, is ie naarstig aan het pennen. Ik heb hem nl. vroeger al gevraagd of hij bij het eind van onze rondreis zijn eigen verhaal in zijn eigen taal wil vertellen voor de camera. Later wil ik die verwerken in de montage.

 

Wicky vraagt of we nog naar de kantklosters willen gaan zien, maar hij is compleet verbaasd als ik hem vertel dat wij dat in Brugge al veel langer kennen.

In Hikkaduwa stoppen we bij het Coral Seas Hotel. Het plaatsje is één aaneenschakeling van guest houses, hotelletjes en restaurantjes langs een veel te smalle weg voor het veel te drukke en snelle verkeer. Het is niet alleen bekend om zijn hippie-kolonie, pal voor de kust ligt ook één van de mooiste koraalriffen.

Bij het guesthouse is het één kluwen van toeristen die hier met bussenvol aangevoerd worden om in één van de zgn. glass-bottom boten naar de koralen en de tropische vissen te kijken. Weer zorgt Wicky ervoor dat we alleen, en zonder wachten in zo'n bootje terechtkunnen. De vissen spreken meer tot onze verbeelding dan de koralen; ik dacht dat die wat meer kleur zouden hebben.

 

Na Ambalangoda, bekend om zijn prachtige houten maskers, stoppen we bij een Boeddhistische tempel. Hier vertelt Wicky dan zijn verhaal; slechts hier en daar bij het uitspreken van een plaatsnaam, begrijp ik waar ie het over heeft. Tot nader order zal zijn commentaar dus ongekend blijven.

 

Het is even na halfeen als we de poort van het presidentieel ogende Triton hotel in Ahungalla binnenrijden. Het machtig grote zwembad komt tot in de open receptie. Al vlug zijn we ingecheckt, we laten de bagage naar kamer 223 brengen en vervoegen Wicky bij de poolbar voor de laatste drink. Eerst wil hij voor de camera nog wat vertellen dat ie vergeten was; ik vermoed dat het over Raja gaat. We beloven elkaar plechtig kontakt te zullen houden, nog een hand en een soort knuffel en dan is hij weg. Voor de derde keer vloeien, ook bij mij de traantjes. Je bent tenslotte 12 dagen samen op pad geweest en ik denk dat we elkaar wederzijds erg hebben leren waarderen. So long Wicky, hope to see you again...

 

We verorberen een dikke triple-decker bij de bar en vermits het intussen bewolkt is, verkennen we de buurt van het hotel. Eens je het zgn. officiële domein verlaten hebt, word je meteen aangesproken door jongelui die op kleine afstand van het hotel een of ander 'restaurant' hebben. Veel hebben ze daarvoor niet nodig : wat houten banken en een primitief keukentje. Ze bieden je verse kreeft, vis of andere schaaldieren aan uiteraard zeer konkurrentiële prijzen. Omdat ik bang ben voor onhygiënische toestand en alle gevolgen vandien, zullen we het later toch niet riskeren.

 

Van de volgende 7 dagen zal ik geen chronologisch verslag schrijven; de dagen glijden door onze handen, vergezeld van zon, zee en zand, min of meer geijkt op een los schema van ontbijt, rust, drankje, lunch, rust, drankje, douche, aperitiefje, diner en nachttoetje. Tenslotte zijn we hier gekomen om uit te blazen. Wat wel overblijft : een heel levendige reeks herinneringen, diep in onze harten gekerfd en die ons nog heel lang zullen blijven voeden.

 

Mijn ochtendwandelingen even na zeven, als ik Rik nog wat laat slapen en met camera of fototoestel op jacht ga naar wat vroege sfeer. Of het eekhoorntje dat zomaar op de leuning van mijn strandstoel kwam zitten, vroeg in de morgen, hij en ik heel alleen. Of was dat hetzelfde dat veel later uit Raja's hand zou komen eten, zodat ik het mooi filmen kon?

 

De stortvlagen 's avonds die menige pool -en garden party letterlijk in het water deden vallen. Of de ongenadig brandende zon tegen de middag, zelfs voor ervaren zonnekloppers als wij toch nipt niet verdraaglijk, zodat je in het water verfrissing zocht.

 

De avonden bij de poolbar waar altijd wel iets omhanden was; een goed orkestje, een kulturele show, een heuse limbo-danser.

 

De wondere wereld van de fax die op Sri Lanka buiten de hoofdstad Colombo niet schijnt te werken: we krijgen er wel één heel blad door.

 

De onverwachte buslading Vlamingen van Enjoy Paradise met hun totaal inkompetente reisleider. Een heuse staalkaart van hoe 30 voor elkaar wildvreemde burgertjes reageren als je hen zoveel dagen samen in een tropisch land onderbrengt. We spreken er geen woord tegen.

 

De attente roomboy die ons verwent met verse bloemen en 's avonds, als hij het bed openlegt een kaartje met een chocolaatje. 's Morgens verwelkomt ie ons steevast als twee broers.

 

De dikkerd in zijn -naar hun normen- mooi huis niet ver van het hotel. Als we de laatste dag zijn huis binnen gevraagd worden, toont hij zijn fotoalbum en vertelt van de dagen dat hij in Triton werkte. Het heeft hem duidelijk geen windeieren gelegd. Hij heeft er nu een klein restaurantje, we drinken er een biertje en ik fotografeer zijn schattige kinderen.

 

Cyril, bij wiens moeder, tante nicht of vrouw we een tiental t-shirts kopen voor het thuisfront; meteen een maandinkomen voor deze arme mensen. En de kleine die met mij terugloopt naar het hotel, waar ik vlug de pralientjes vandaan haal die ik intussen opgespaard heb. Ik geef hem ook nog een voor hem nog veel te grote t-shirt, maar ik zeg hem : je zal wel groeien en zie hem met tranen in mijn ogen verdwijnen in de avondschemering.

 

De strandjongens die elke dag weer voor mijn favoriete plaatsje bij de branding zorgden; vooral dan de grote, ook al zo'n bosneger, die als enige met een zelfgemaakt (gekauwd?) brouwseltje raad wist met onze muggebeten.

De mahout, de olifantentemmer, die met de hotelolifant laat in de namiddag, toen we praktisch alleen achtergebleven waren, gekke toeren uithaalde. Rik samen met hem op de olifant die hij laat lopen ipv gaan; Rik die onder de kolos' voorpoot moet gaan liggen; Rik en later R.M. die in zijn slurf opgetild worden; het grote beest dat rakelings langs je strandstoel passeert en nootjes uit je hand 'slurft'; dat machtig dier dat net als alle andere aan zijn natuurlijke behoeften moet voldoen en eerst emmers water en later acht grote ballen op het strand laat rollen. De mahout maakt een putje, schuift alles erin en ... zand erover.

 

En dan de lifeguards. Twee zullen het best bijblijven. H.K., alleen bij die initialen bekend. Veel Sri Lankanen hebben een voor ons bijna onuitspreekbare voornaam en het is niet ongewoon dat zij elkaar zo aanspreken. Hij komt op het strand erg vaak bij ons zitten en wil zijn Engels bijschaven. Het lukt hem vrij aardig. Hij wil wat graag weten of we nu eigenlijk bij elkaar zijn of hoe zit dat nu? Als hij voor twee dagen op vakantie vertrekt, geef ik hem mijn t-shirt kadoo.

 

En dan R.M., ook al met een onmogelijke voornaam en die we verder Raja zullen noemen. Vanaf de eerste dag klikt het prima tussen Rik en hem; geen zwembeurt gaat voorbij zonder geplaag. Hij deelt twee t-shirts en vele gezellige uren met ons. Ook hij verdwijnt even voor een cricketmatch, maar wel drie dagen. De laatste dag stoppen we ons met de strandjongens en de lifeguards een beetje weg tussen de lage bomen en trakteren hen met bier. Een wat jongensachtig komplot, want zij mogen tijdens de dienst niet drinken...

 

De lieve konijntjes van de bar en restaurantservice. De dikkerd in het restaurant die ons ondeugend het kamernummer leert in het Singalees. Bij het ontbijt kijkt men verrast op als je zegt deka thuna.

De captain, altijd voorkomend en beleefd, steeds op zijn qui vive alles in goede banen leidend.

Bandara, die onze eerste pils hier opdiende en die zo blij was zichzelf op video te kunnen zien.

Sjachee met zijn wat ondeugende blik, alsof hij wilde zeggen dat hij wel wist hoe de vork aan de steel zat. Nayagaran met zijn breed glimlachende mond en gulle ogen, die wat blij was dat hij samen op de foto mocht. Toen trok ie voor een aantal dagen terug naar huis in Matara; ik zou hem op de laatste morgen slechts vluchtig weerzien.

 

Mihindu, jong, knap en slim die ik nog steeds met zijn spitse mondje 'Anuradhapura' zie zeggen. En al die anderen wiens namen ik nooit geweten heb of vergeten ben, maar alle even lief en vriendelijk ; hun gezichten diep in mijn ziel gekerfd.

 

DAG 22 Vroeger in de week ondervind ik nog es de wondere wereld van de telecommunicatie hier. Ik bel naar Walker Tours met de vraag ons deze laatste dag om negen uur af te halen. Ik hoor Miss Margo perfect, maar alhoewel ik eigenlijk al aan het schreeuwen ben, vraagt zij me iets luider te praten...

 

Het verwondert ons dus een beetje als de chauffeur zich die woensdag stipt om negen uur aanmeldt. Ik moet nog afrekenen, Rik heeft nog iets te regelen met Raja en in onze haast vergeet ik dag te zeggen tegen Nayagaran. Maar het is maar goed dat we hier vlug verdwijnen, anders wordt het weer huilen.

Wat triest, maar eigenlijk ook gelukkig rijden we naar Colombo toe.

 

We hadden in stilte gehoopt dat Wicky ons zou ophalen, maar het is een andere die ons rijdt. We stonden eerst op de wachtlijst voor de Triton en ik vraag hem ons het Bayroo Beach Hotel waar we anders verbleven zouden hebben, te tonen. Dat valt op het eerste gezicht best mee, maar we zijn toch blij dat we in het ander verbleven hebben.

 

Nadat we een week zo goed als van de buitenwereld afgesloten waren, is het wat vreemd weer tussen het geroezemoes van mensen en dorpen te rijden. We zijn maar wat blij dat we deze weg niet bij donker hoeven te rijden; nu zie je tenminste nog wat en lijkt de ruim drie uur durende rit niet zo lang.

 

Rond halftwee hebben we de krankzinnige drukte van Colombo reeds achter ons gelaten en draaien de mooie tuinen van het Airport Garden Hotel op.

Hier, bij het zwembad en een paar uurtjes in kamer 301 zullen we onze laatste momenten slijten. Terwijl ik nog wat film in en rond de pool, praat Rik met een alweer erg vriendelijke badmeester. Hij is ook , zoals nog vele anderen, erg nieuwsgierig hoe de reis ons bevallen is.

We profiteren van de laatste zon en wandelen tot bij de drukke straat. Hier krioelt het intussen van de mensen die net het werk in de fabrieken rond het vliegveld beëindigd hebben. Tot mijn grote verbazing laat de videocamera het afweten; ik vraag me nog steeds af wat ik gedaan zou hebben mocht ie dat in het begin gedaan hebben. In de bar hebben we alweer geen gebrek aan conversatie; Fernando is erg belust op Riks schoenen maar ongelukkig genoeg voor hem is de maat te klein...

 

Pas om tien uur trekken we naar boven en het is dan ook een beetje pijnlijk als om 12.15 de receptionist ons wakker belt. Om één uur zijn we op het vliegveld en dan begint de lange lijdensweg van drie uur wachten, vier uur naar Karachi, één uur oponthoud aan de grond en nog es acht uur naar Schiphol. Naar loffelijke gewoonte slaag ik er weer niet in deftig te slapen, maar als we om drie uur eindelijk weer op Zaventem landen, weet ik dat deze reis veel langer in onze kleren zal blijven hangen dan alleen maar de vliegduur en de jetlag.

 

Het is misschien naïef ofwel wens ik het alleen maar zo, maar ik geloof echt dat ze nog onschuldig zijn, onze lieve konijntjes, want zo heb ik hen genoemd, en ik ben blij dat wij dat zo gelaten hebben...

 

Guy Ravelingien

Tielt, 3 december 1992