Zemy liep stond voor een groot gebouw met een hele grote ingang met allemaal gekleurde tekens erboven. Met haar pop in haar hand en haar duim in haar mond staarde ze naar binnen. Vanaf buiten zag ze al zoveel mooie spulletjes waar je mee kunt spelen, maar er waren wel heel veel mensen. Vooral van die kleintjes. Mensen liepen langs haar heen het gebouw in en uit. Ze zagen er vreemd uit, anders dan de mensen die er in haar stad altijd waren, Ze had wel gemerkt dat ze naar haar keken en daarbij vaag glimlachten. Misschien waren deze mensen niet zo gevaarlijk als de mensen uit haar stad. Aarzelend stapte ze het gebouw in, achter alle mensen aan die ook naar binnen liepen. Bij een vreemd metalen ding dat hoog ronddraaide en waar iedereen gewoon zonder naar om te kijken doorheen liep bleef ze even staan. Ze gaf het ding een zetje en het bewoog. Met haar handjes pakte ze het vast en rende een rondje. Boem! Daar lag ze op de grond. Meteen begon ze te huilen. Ze wilde rondjes rennen en toen was daar zomaar een hek in de weg en nu had ze auw. De mensen liepen nu niet meer voorbij maar bleven om haar heen staan, wat tot gevolg had dat Zemy nog harder begon te huilen. Een van de mensen zette haar weer overeind en gaf een aai over haar haar. Ze trok snel haar hoofd weg, droogde haar traantjes en liep met grote ogen verder. Af en toe haalde ze iets uit de grote rekken om daar even mee te spelen. Van de meeste dingen snapte ze niet wat je er mee moest dus die liet ze liggen. Vrolijk stapte ze verder, op zoek naar wat leuks. Opeens stond ze stil. Op de doos in het rek stond een klein mensje in een prachtig roze jurkje met een kroontje op en een vreemd roze stokje met een sterretje en friemeltjes in de hand. Gretig pakte ze doos en probeerde hem open te maken. “Is mij.” zei ze standvastig. Een jurkje, een kroontje en een stokje vielen op de grond. Ze zette haar pop op de grond tegen de kast aan. “Eventjes bezig, blijf netjes zitten.” Ze trok haar blauwe jurkje uit en probeerde zich in het roze jurkje te wurmen. Na veel gedoe lukte het eindelijk en ze draaide in het rond, zichzelf van alle kanten bekijkend. Het kroontje kwam op haar hoofd en de vreemde stok in haar hand. Ze wilde haar pop weer pakken en zag dat een mensenmeisje haar had gepakt. Meteen sprong ze erop af om het meisje met haar vreemde stok te slaan. “Is mij! Is mij! Is mij!” schreeuwde ze boos. De pop viel op de grond en snel pakte Zemy haar op. Zachtjes aaide ze haar pop over het hoofd. “Het is alweer goed.” zei ze zachtjes terwijl ze een boze blik op het meisje wierp “Mama is er weer.” Vrolijk huppelde ze weer terug naar de ingang, pop in de ene en vreemd stokje in de andere hand. Toen ze weer door dat malle ding wilde werkte het niet mee. Het draaide niet de kant op die ze wilde. Snel kroop ze er onderdoor om daarna de straat. Op het moment dat ze de straat opstapte begon er iets heel hard te piepen. Verbaasd keek Zemy om haar heen. Waar kwam dat opeens vandaan. Een meneer kwam aanlopen en begon tegen haar te schreeuwen. Toen ze niet reageerde pakte hij haar pop en stokje af. “Is mij!” schreeuwde Zemy. De man keek haar vreemd aan en zei iets tegen iemand anders, maar de spullen hield hij vast. Zo hard als ze kon trapte ze tegen zijn schenen. “Is mijhij!” krijste ze. De man trok z’n been weg en pakte toen Zemy vast. Ruw schudde hij haar door elkaar. Haar lip begon te trillen en haar ogen werden waterig. Al snel had ze enorme keel opgezet. Een vrouw begon tegen de man te schreeuwen en even later liet hij haar los. De vrouw gaf haar pop en haar stokje terug terwijl ze op lieve toon tegen haar praatte. Zemy droogde haar traantjes en huppelde vrolijk weg. Thuis zou iedereen vast jaloers zijn op haar mooie spulletjes.