© Tudor Georgescu 2002-2003

 

Nota: mijn Nederlands is slecht, ook deze is een verouderde versie, indien u Engels of Roemeens begrijpt, dan is het de moeite waard om de tekst in die talen te lezen. Zie http://members.home.nl/tgeorgescu/essays.html

 

De kennistheorie van een existentialist

 

— De mystisch-existentieel participationisme[1]

 

Hierbij wij zullen twee vragen beantwoorden: “Kan ik mijn ziel waarnemen?” en “Kan ik zijn/haar ziel waarnemen?”.

 

Premisse: een mens is geen geïsoleerde monade (dus een zijn zonder input en output, i.e. zonder waarnemingen en acties), maar hij/zij bestaat (bewust of onbewust) in de manier van participatio mystica (participatie betekent een gemeenschappelijke zijnde hebben, een communie, en mystiek betekent wat is beschrijfbaar maar niet in zijn oorzaak uitlegbaar — de term is van Lévy-Bruhl geleend).

 

De eerste consequentie van een dergelijke premisse is dat er bestaan geen subject en geen object, als in de Cartesiaanse conceptie. Cartesianisme is een onnatuurlijke filosofie, die was geboren in de geest van een man geobsedeerd door vechten het scepticisme. De mensheid kon leven duizenden jaar zonder een dergelijke filosofie. Onze doel is herstellen naar bewuste uitdrukking de originele en naturelle status[2] van mystieke participatie, die was ideologisch vernietigd door het imponeren van de metafysica van de subjectiviteit.

 

De ziel uitziet als[3] (als waarnemingen in het materiele plan):

Hierboven de mens waarneemt de boom, want de boom is deel van zijn eigen ziel. Op http://members.home.nl/tgeorgescu/motivations.html en http://members.home.nl/tgeorgescu/thesoul.html , Lucian Iordănescu heeft kwantitatief de ziel geanalyseerd als de combinatie van vier energieën: Fohat, Prana, Kundalini en Mana (als emotioneel lichaam). Maar, wij zullen analyseren de ziel in zijn filosofische structuur.

 

Het antwoord op de vraag “Is mijn ziel waarneembaar?” is: Ja, zonder ziel bestaat geen waarneming; de ziel is het geheel van de waarnemingen (sensaties), gevoelens en wensen, dat samen de emotie maken. In onze kennistheoretische uitleg, het interesseert onze alleen de waarneembaarheid en de kenbaarheid van de ziel. We hebben dus gezien dat het geheel van onze waarnemingen is deel van onze ziel. Dus, als we iets waarnemen, we feitelijk waarnemen onze eigen ziel (ons eigen bestaan, die wij verdelen met het “object”).

 

Het probleem is dat wij waarnemen, maar wij begrijpen niet. Dat klopt ook voor de ziel van een andere. In de wereld van mystieke participatie, het volgende schema is van toepassing (voorbeeld voor drie zielen[4]):

 

Dus, als deelnemers, we nemen de waarnemingen waar en, ook, de emoties en de wensen van anderen. Het enige probleem is dat, toch we waarnemen die, we begrijpen hun niet. Dus de ziel van een andere gedeeltelijk deel van onze ziel is, gezien we hebben een (bewust of onbewust) dialoog, dus een gedeeld bestaan. Maar, als we willen de ziel van een andere begrijpen, en niet allen het deelnemen, dan moeten wij gebruik maken van de geest.

 

Een manifestatie van de geest is de analyse en synthese. Stel wij hebben tien liter melk. Wij nemen een glaasje melk en wij zijn inhoud beschrijven. Dat is analyse. Synthese is als ik de melk roer tot ik krijg een bolletje botter. Dus, de analyse maakt ons bewust van het feit de melk bevat botter, maar botter maken, dat is een doelgericht streven. Wij begrepen nu waarom, terwijl we hebben een directe toegang tot de ziel van anderen, wij kunnen het niet meteen bewust uitdrukken. De mystieke participatie is in die zaak onze vriend en onze vijand. Het is onze vriend want wij hebben een toegang tot de dingen wij willen weten, maar het is ook onze vijand, want wij denken die dingen zo vanzelfsprekend, dat wij de moeite om die bewust uit te drukken niet besteden.

 

Dus het antwoord op de tweede vraag is: Ja, wij hebben een onbewuste toegang tot de ziel van een ander, maar op het bewust te waarnemen, we moeten gebruik maken van ons verstand. Op een instinctieve manier wij (intuïtief) begrijpen de ziel van een ander, en het streven van de psycholoog het expliciet uit te drukken is.

 

De bovenstaande analyse gaat over de ziel voornamelijk in relatie met de waarnemingsdeterminant. Analoog, wij kunnen drukken de mystieke participatie voor gevoelens en wensen uit, gebaseerd op het feit wij voelen en wensen niet in isolatie, maar samen, en wij zijn sociale zijnen, gekarakteriseerd door sympathie en empathie (door intropathie). Onze studie is een poging om de mystiek toegankelijk maken voor rationaliteit, voor zijn recht op de stad stichten.



[1]              Mystieke participationisme is geen satori voor het vulgus. In vergelijking met satori, in de staat van mystieke participatie tot het bestaan, daar is geen gevoel dat je zou de wereld eigenen als een eigendom; het is niet het ego die genereert de wereld, maar de onbewust. Mystieke participationisme is als ver van idealisme’s solipsisme als het ver is van realisme’s impersonalisme. Als iemand stikt serieus naar de New Age, alleen als hij/zij dom is hij/zij mist de staat van satori, maar die staat van diep egoïsme is niet het doel van het individuele bestaan, dat duidelijk is van de vruchten van de New Age, die, stellend aan de wereld een liberaal-democratisch mysticisme (in zijn thelemische wezen), contribueert niet aan het bouwen van een civilisatie, maar aan het de bestaande civilisaties vernietigen.

 

[2]              Hier hebben wij voorondersteld dat de zijnswijze van de primitieve volken, genomen in zijn nobele karakteristieken (i.e. the volle participatie in het sociaal), is de paradijszijnswijze, waarvan alle latere modi volgen als een degradatie.

 

In dat opzicht getuigen J.J. Rousseau, met zijn “le bon sauvage” terwijl R. Steiner met zijn antroposofie denkt, als de tegenwoordige psychologie, dat de primitieven kennen geen zelfidentiteit op de wijze van een ego, ding dat hij als helemaal negatief ziet, terwijl Sri Ramana Maharishi de “illusie” van individualiteit ontkent. Lucian Blaga spreekt over het magische/mythische bewustzijn van de oorspronkelijke mensen. Krishnamurti vraagt zichzelf in zijn levensbeeld excursies als het mens, in het algemeen, identiek is met de wereld. Osho (Bhagwan Shree Rajneesh) voorstelt de thesis dat de mensen deel zijn van het bestaan, idee die hoeft niet in zijn banale betekenis genomen worden, maar in de pantheïstische betekenis, en dat maakt ons het existentialisme van Heidegger op een andere manier begrijpen (in zijn idee van gemeenschappelijke zijnde als voorwaarde voor communie, die mogelijk maakt de communicatie). Heidegger beschrijft de zijnswijze van de antieke Grieken, en hij noteert dat zij waren onder de goden niet op de manier van separatie ten opzichte van hen, maar zij leefden tussen de goden, en zij interactieneren ermee, het is waar dat door respecteren de hiërarchische posities. Jung, ook, stelt dat de trotsheid van de moderne mens ten opzichte van de idee van “primitief” niet gegrond is. Als op dit idee voegen wij het beeld van Daniel hoofdstuk 2 (van goud naar ijzer met klei) toe, wij kunnen zegen dat de moderne mens is ten opzichte van de primitief zelfs inferieur.

 

Gadamer komt hij ook met Waarheid en methode, waarin hij offert een presentatie van de participationistisch-overnemende theorie van het spel van Huizinga, samen met een collectie van objecties tot de Cartesianisme, Kantiaanse gnoseologie en individualisme, objecties die tenderen tot de mystieke-existentieels participationisme, toch hij drukt het niet zo uit.

 

[3]           Over het ontologische argument: de idee van pen komt vroeger voor dan de werkelijke pen. Anselm het zeggen wilde dat de idee van God simultaan (zelfs identiek) is met de werkelijkheid van God. Hegel heeft dat redenering overgenomen, in de vorm van het Idee die denkt het zelf, die is niet alleen een subjectieve idee, maar ook een objectieve werkelijkheid. Hiervan kunnen wij redeneren het antwoord gesuggereerd door Jung in Antwoord op Job, dat is dat de wereld is tegelijkertijd ideëel een reëel, dus hebben wij een monisme die samenvoegt de tegenstrijdige “realiteit” en “idee”. Daarvan het volgt dat bestaat er geen differentie van stof tussen het subject en het object, maar onze stof is niet de materie van materialisten, maar het Geest die het hele bestaan gegenereerd heeft en met energie het voedt. Een ander word voor “Geest” is: God. Onze existentiële monisme is dus een goddelijk monisme (pantheïsme). “Stof” kan oorspronkelijk zijn van substantieel, i.e. wat een doel meegegeven is. De stof is wat wij gewoonlijk begrijpen door het bestaan, i.e. het ensemble van de bestanden (als inbegrepen in een set), dat in vergelijking met het principe van het bestaan, i.e. van wat geeft haar het karakter van Geheel. Dat het christendom is niet alleen compatibel met het pantheïsme, maar zelfs vooronderstelt het die, dat is bewezen door: “Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij; gelijk ook enigen van uw poëten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht.Handelingen 17:28

 

 

[4]              Geen medeobjecten, maar medezielen. Wij participeren een op de andere mens, en het fout is dat hij of zij als een object gemanipuleerd kan worden. Descartes, en later Kant, door de wens van de ziel onder de idee van objectualiteit voegen, en dat is de basis van objectiviteit, zij hebben het getransformeerd in een ding, het is waar dat niet uitdrukkelijkswijze, maar onbewust, als impliciete visie in de ziel analyseren. Hiervan (als reactie) ook de idee, gedeeld door Heidegger en Jung, dat de mens een andere modaliteit van hem/haar noteren dan de stoelen en de tafels waard is.

 

Aan de wereld buiten zichzelf, de ziel heeft geen directe toegang, maar, door de geest, hij kan kennis krijgen dat het bestaat en over wat het bevat. Dit proces heeft plaats of op een verdeelde weg (in het geval van een bevat die oorspronkelijk niet van de beide zielen was, dus wat is bevat van een andere ziel en het is geleend, het is waar dat verarmd, omdat de transfer van zielstof is niet altijd volledig, die geleend worden aan de ziel die krijgt de lening) of op een indirecte wijze, dat is die van intuïtie en redenering (het ensemble van beide wij samenstellen onder de naam denken). De intuïtie offert dat rode draad die het denken volgt in zijn trajecten, andersom de kracht van de redenering alleen is heel weinig, omdat het moet ergens beginnen en willen ergens naar toe, omdat deze landmarken komen niet van het niets, maar van die, die volgens het geval, geeft aan het denken stof of het schijn van stof (vergelijkbaar met een soap bubbel die door iemand die het niet weet, als iets soliedst is waargenomen, toch het is ook van een stof gemaakt).

 

Dilthey, volgens Gadamer, zocht het opnieuw denken van de subjectiviteit als relativiteit. In dat betekenis, de bevatten van een bestand noch objectief noch subjectief zijn, maar particulier, dat is dat ze hebben een kleiner graad van generaliteit. Wij stellen ons de vraag niet welke is de correcte weg, maar op welke manier de persoonlijke bestanden rekening geven over hun eigen bevat Wij gaan van de normatief van de digitale casting van het zijn (het resultaat van het ideaal van objectiviteit) naar een descriptieve modus, veel meer eigen van de idee van wetenschap dan het decreteren van een enige wijze van denken als de enige geldig. Zeker, het complementaire aspect het is ook waar, dat is dat de maatschappij het recht heeft om het gedrag van zijn leden te censureren, die zij ook kunnen wensen de modificatie van de maatschappij. Verschrikkelijk alleen is het enorme multipliceren van de pogingen tot de maatschappij modelleren, zodat zij brengen wonden aan de autoriteit die moet het sociale plan steunen, als de stichting steunt het huis. Door democratisering, de participatie naar het sociaal van de leden van de maatschappij, dat is niet werkelijk toegenomen, maar alleen virtueel, dat is door het imponeren van een virtualiteit als criterium van de werkelijkheid. Het is duidelijk dat de miljoenen en miljoenen mensen ze besturen de maatschappij niet, maar ze gehoorzamen aan de manoeuvreanten en zij gelovigen in dat dát betekent beslissen worden gemaakt.