Gebiedsstudie van de
regio Twente
"Kiekn wat t wödt!"
![]() |
Voorwoord Inleiding Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Conclusie Theorie van Paassi Literatuurlijst |
Voorwoord
Inleiding
Wanneer het woord Twente valt in een gesprek, dan worden al snel beelden
opgeroepen als: achterstandsgebied, regio van boeren, een vreemd onverstaanbaar dialect
(állooohh, ich bin ein Almeloër (citaat Herman Finkers)), Tukkerland, Coulisselandschap
(rustige omgeving met afwisselende akker- en weidegebied met bossen), textiel, Stadsgewest
Twente. Sommige beelden zijn positief, andere negatief. Deze beelden zijn in de loop van
de tijd gevormd en veranderd bij het ontstaan en de ontwikkeling van de regio Twente.
Twente is tegenwoordig een gedifferentieerd gebied maar tegelijkertijd is het ook een
eenheid. Maar hoe is zon regio nu ontstaan? Dit wordt onderzocht aan de hand van de
volgende probleemstelling:
"Hoe heeft Twente zich door de eeuwen heen ontwikkeld
in relatie tot de identiteit?"
Deze probleemstelling richt zich voornamelijk op politieke, economische en culturele
factoren teneinde tot een beter begrip van de identiteit te komen.
Dize site geeft een beeld van Twente op basis van de Theorie van Anssi Paasi (Paasi, 1996)
die een empirisch benadering toepaste op een gebied binnen de geografie, sociologie,
culturele antropologie, politicologie en geschiedenis. Hij dacht dat een regio/gebied was
gebaseerd op sociale netwerken die vanuit de historie benaderd moeten worden. Dit deed hij
aan de hand van vier "shapes": de territorial shape, institutional shape,
functional shape, en de symbolic shape. Deze shapes worden toegepast op Twente
in de verschillende hoofdstukken die drie perioden beslaan.
Het eerste hoofdstuk geeft een verkenning van Twente waarin de ligging, afbakening en fysisch geografische kenmerken aan bod komen. Het tweede hoofdstuk behandelt de periode die loopt van de vroege middeleeuwen tot ongeveer 1850. In deze periode was Twente een agrarische samenleving die voor het eerst een regio begon te vormen. Het derde hoofdstuk beslaat de periode van rond 1850 tot 1977. In deze periode kwam de textiel- en metaalindustrie op die Twente tot in de 21ste eeuw hebben beïnvloed. Het vierde hoofdstuk heeft betrekking op de periode vanaf 1977 tot nu. Tot slot volgt er een conclusie met betrekking tot de theorie van Paasi. En ook wordt er antwoord gegeven op de probleemstelling.
Hoofdstuk 1: Verkenning van de regio TwenteInleiding
In dit inleidende hoofdstuk wordt de geografische afbakening en ligging van Twente
beschreven evenals de fysisch geografische kenmerken van het gebied.
Geografische
afbakening
ligging van Twente
Fysisch geografische kenmerken
1.1: Geografische afbakening
Geografisch gezien ligt de regio Twente in de meest oostelijke deel van Nederland in de
provincie Overijssel aan de grens met Duitsland. Ze heeft een natuurlijke begrenzing in
het westen door het stroomgebied van de Regge en de stuwwallen van de Sallandse heuvelrug
en in het oosten door het Dinkeldal. In het zuiden is het gebied natuurlijk begrensd door
het stroomgebied van de Buursebeek en ten noorden van Almelo door een uitgestrekt oud
veengebied. Wat oppervlakte betreft is het te vergelijken met de provincie Utrecht en qua
inwonertal overtreft het de provincies Drente, Flevoland, Groningen en Zeeland (zie figuur
1.1)
Figuur 1.1: Gemeentelijke indeling van Twente tot 2001
(inwonertal 1997)
(voor de ligging van gemeenten zie de kaart hierboven)
Diepenheim |
2.744 |
Weerselo |
9.305 |
Borne |
22.051 |
Hellendoorn |
35.544 |
Ootmarsum |
4.415 |
Goor |
12.338 |
Losser |
22.722 |
Almelo |
65.632 |
Ambt Delden |
5.444 |
Denekamp |
12.357 |
Wierden |
22.946 |
Hengelo |
78.306 |
Markelo |
7.135 |
Den Ham |
14.847 |
Haaksbergen |
23.706 |
Enschede |
148.360 |
Stad Delden |
7.344 |
Vriezenveen |
19.744 |
Rijssen |
26.083 |
Totaal Twente |
600.142 |
Holten |
8.656 |
Tubbergen |
19.793 |
Oldenzaal |
30.670 |
Bron: CBS, 2000
1.2: Ligging
Figuur 1.2: Twente in Europa
Bron: Projectgroep Twente, 2000
De stedelijke agglomeratie is het eerste wat opvalt in Twente. Deze stedelijke agglomeratie -bestaande uit de gemeenten Enschede, Hengelo, Borne en Almelo (met de kern Wierden)- is de grootste stedelijke concentratie in Nederland buiten de Randstad, zowel qua omvang van de bevolking als van de werkgelegenheid. Deze stedenband kan als een netwerkstad worden getypeerd, waarvan de ontwikkeling een belangrijke stempel drukt op het hedendaagse Twentse landschapspatroon. Wanneer op een hoger schaalniveau naar Twente gekeken wordt, vormt de stedenband een onderdeel van het stedelijk netwerk in het noorden en het oosten van Nederland en in het aangrenzende Duitse gebied. Het KAN-gebied (knooppunt Arnhem/Nijmegen), de stedendriehoek Apeldoorn/Deventer/Zutphen, Zwolle, Groningen, Osnabrück en Münster zijn de belangrijkste overige centra in dat netwerk (figuur 1.2). Een volgend belangrijk kenmerk is de ligging van het gebied op de West-Oost-verbinding (de A1/E30 en de spoorlijn naar Duitsland) tussen de Randstad en de stedelijke zwaartepunten in Midden- en Noord- Duitsland, Scandinavië en het noordelijk deel van Oost Europa (Provincie Overijssel, 2000-A). Voorts ligt de stedenband nabij het Ruhrgebied, aan de hoofdverbinding tussen dit gebied en Noordwest- Duitsland. De stedenband kan hierdoor als internationaal knooppunt beschouwd worden en wil zich ook als zodanig ontwikkelen. Andere belangrijke infrastructurele kenmerken zijn het vliegveld Twente en de kanalen in Twente. Deze hebben ervoor gezorgd dat Twente werd ontsloten op (inter)nationaal niveau.
1.3: Fysisch Geografische kenmerken
Inleiding
Het fysisch milieu vormt de basis van het later gevormde cultuurlandschap van Twente,
omdat dit in grote mate de (huidige) locatie en de structuur van de nederzettingen
bepaalt. Om een bepaalde streek te bebouwen zijn namelijk van belang de geologische
gesteldheid van het gebied, de aanwezigheid van water en de begroeiing. Als eerste zal
hieronder de geologie beschreven worden.
1.3.1: De geologische basis van Twente
De Twentse bodem en landschapsvorming kent een miljoenen jaren durende ontstaansgeschiedenis. Dat blijkt onder meer uit de aanwezigheid van delfstoffen zoals steenkool, gas en steenzout in de Twentse ondergrond. Echter voor de betekenis van de huidige Twentse bodem en landschap kunnen we ons beperken tot het Tertiair, aangezien het in deze periode afgezette materiaal het oudste is dat in het gebied aan de oppervlakte ligt en op sommige plaatsen zelfs dagzoomt. Op de zee- en kustafzettingen (vooral kleien en kleihoudende zanden) uit die tijd werd fluviatiel materiaal afgezet, dat aangevoerd werd door de rivieren uit het zuiden en het oosten. Maar pas echt van belang zijn de geologische processen van de laatste 180000 jaar (vanaf het Saalien). Want het zijn deze geologische processen, die zich in Oost-Nederland en Twente afspeelden, die uiteindelijk bepalend zijn geweest voor de bodem-vormen, het basisuiterlijk van het Twentse landschap. Het Twentse landschap wordt gekenmerkt door geringe homogeniteit. Deze differen-tiatie van het landschap komt tot uiting in het voorkomen van vier sterk verschillende gebiedseenheden, die onder verschillende geologische omstandigheden zijn ontstaan en zich uiten door onderscheid in morfologie (ontstaan van grondvormen, bijvoorbeeld stuwwallen) en bodemgebruik. Het zijn het stuwwallengebied van Sallandse en de Twentse stuwwallen, de dekzandgebieden van Twente, het veengebied en het stroomgebied van de Regge en de Dinkel (figuur 1.4). Deze zullen hieronder in het kort beschreven worden.
Figuur 1. 4: Indeling van Twente aan de hand van landschapskenmerken
![]() |
Stuwwallengebied Dekzandgebied Veengebied Stroomgebied Regge/Dinkel
|
Bron: Projectgroep Twente, 2000
1.3.2: Het stuwwallengebied
In het Pleistoceen kreeg het Twentse natuurlandschap in grote lijnen zijn huidige
structuur. In de voorlaatste ijstijd, ook wel het Saalien genoemd (ongeveer 200.000 tot
125.000 jaar geleden), heeft het toen oprukkende landijs de vorm van het huidige Twentse
landschap in grove lijnen vastgezet. Met name vanaf de tweede helft van het Saalien
bedekte het Scandinavische ijs het noorden van Nederland tot de lijn Nijmegen-Wageningen-
Hilversum- Vogelensang. De afzettingen die hiermee samenhangen worden gerekend tot de
Formatie van Drente; hiertoe behoren grondmorene (keileem) en smeltwaterafzettingen. In
stuwwallen zijn laagpakketten uit de ondergrond door het ijs opgeduwd, geplooid en over
elkaar heen geschoven. Dit leidt aan het maaiveld tot een patroon van elkaar afwisselende
lagen. Onder het landijs werd keileem afgezet. Keileem is een taai en stug sediment,
gevormd uit kei, leem, grind en stenen, die door de gletsjer min of meer zijn
fijngewreven. Plaatselijk is het later bedekt door jonger materiaal, elders is het
geërodeerd. Ten westen van het Oost-Nederlandse plateau ligt de keileem op circa 30 meter
onder het maaiveld. Op het Oost-Nederlandse plateau zelf ligt het keileem vaak ondiep
waarbij het plaatselijk dagzoomt (o.a. bij de stuwwal van Oldenzaal en Enschede). De hoge
Sallandse stuwwal loopt van noord naar zuid. Achtereenvolgens treffen we de Besthmerberg,
de Lemelerberg, de Hellendoornse Berg, de Holterberg, de Herikerberg en de Markelerberg
aan. De Twentse stuwwallen worden gevormd door de Kuiperberg, de Braamberg bij Ootmarsum,
en de Tankenberg en de Lonnekerberg bij. Oldenzaal en Enschede.
De hoge stuwwal van Salland bestaat overwegend uit zand van fluviatiele oorsprong, waar
dekzanden tegenaan liggen. In Twente werden de stuwwallen gevormd door Tertiaire kleien en
Pleistocene afzettingen (van west naar oost verschillend in ouderdom), waaronder veel
keileem. De geringe doorlatendheid en steilte van de Twentse stuwwallen maken het mogelijk
dat hier -in tegenstelling tot de zeer droge Sallandse heuvels- bovenop vaak landbouw kan
worden uitgeoefend. De grondwaterspiegel volgt hier namelijk sterk het reliëf. Naast de
stuwwallen komen in Twente nog een aantal kleine hoogten voor die een duidelijke
noord-zuid strekking hebben en die ongetwijfeld ook door het ijs zijn beïnvloed. Hierin
zijn echter de stuwingen slechts zwak of niet waarneembaar. Deze hoogten worden aangeduid
als glaciale storingszones en kunnen waarschijnlijk getypeerd worden als overreden
stuwwallen of smeltwaterafzettingen.
1.3.3: Het dekzandgebied
Het dekzandgebied zoals we dat in het huidige Twentse landschap kunnen aantreffen is voor
het overgrote deel gevormd tijdens het Weichselien. Deze koude periode die tussen de
70.000 en de 10.000 jaar geleden heerste, werd gekenmerkt door een afwisseling van koude
en minder koude perioden. Het landijs bereikte Nederland toen niet meer. In de
dooiperioden vormde zich smeltwater, dat niet de in de bevroren onderbodem (permafrost)
kon wegzakken. Dit smeltwater nam veel zand en grind mee en vormde in de heuvels
erosiedalen, die vaak droog kwamen te liggen, bijvoorbeeld het oerstroomdal nabij
Ootmarsum. Het zand en grind zijn in de vorm van puinwaaiers terug te vinden aan de voet
van de heuvelruggen. Omdat de vegetatie gedurende een lange periode ontbrak of schaars
was, had de wind vrij spel. Dit had tot gevolg dat er langdurige verstuivingen optraden.
De windafzettingen vormden een zanddek over de oudere lagen. Dit zand werd dekzand
genoemd. De dikte van deze laag wisselde, en kon oplopen tot enkele meters in de destijds
ontstane dekzandruggen. Deze zanden werden aangeduid als de Formatie van Twente. Naast de
oude dekzandafzettingen komen ook jongere dekzandafzettingen voor. Deze eolische (= wind)
afzettingen horen tot de Formatie van Kootwijk en worden stuifzandafzettingen genoemd, en
zijn vooral te zien in de buurt van Lutte. Deze verstuivingen zijn hoofdzakelijk het
gevolg van menselijke activiteiten. Met name in de Late Middeleeuwen werd als gevolg van
de sterke bevolkingsgroei, door branden, kappen, maaien en steken van plaggen en
overbeweiding van vee het vegetatiedek ernstig aangetast waardoor het zich moeilijk kon
herstellen. De zandverstuivingen ontstonden uiteraard in gebieden die hoog boven het
grondwater lagen.
1.3.4: Het veengebied
Het huidige veengebied zoals we dat nu kunnen aantreffen net boven Almelo, maar ook op
enkele plaatsen elders in Twente zoals ten zuidoosten van Enschede (Dinkeldal) met de
Duitse grens, zijn voornamelijk gevormd in de het Holoceen (de laatste 10.000 jaar). In
deze periode die gekenmerkt werd door een hernieuwde verbetering van het klimaat raakte
het vegetatiedek geleidelijk aan gesloten en kwam er een eind aan de verstuivingen. Op
plaatsen met een slechte afwatering verteerde deze plantenmassa niet, of slechts ten dele.
Dit werd onder meer veroorzaakt door de aanwezigheid van bepaalde waterwerende onderlagen
(o.a. keileem) in de bodem. Twente was dan ook van oudsher een vrij nat gebied en op deze
wijze ontstonden op veel plaatsen dikke veenpakketten die behoren tot de Formatie van
Griendtsveen, waaronder hoogveen. (Buiten de venen, waar met name het veenmos groeide,
kwamen uitgestrekte bossen tot ontwikkeling, die echter op den duur steeds meer door de
mens werden terug gedrongen.)
1.3.5: Stroomgebieden
van de Regge en de Dinkel
De afwatering van Twente vindt plaats via een groot aantal beken (oost-west stromend), die
zich tot riviertjes verenigen. Ten oosten van de Twentse stuwwallen ligt het stroomgebied
van de Dinkel, ten westen ervan dat van de Regge. Zoals eerder genoemd werd, waren veel
gebieden in Twente van origine erg nat. Dit had vooral te maken met de geringe hellingen
in het westelijke deel van Twente, de aanwezigheid van ondoorlatende lagen op geringe
diepte, het voorkomen van enkele noord-zuid verlopende heuvels (stuwwallen) en de
aanwezigheid van talrijke dekzandruggen. Door trage waterafvoer, met name in beekdalen,
waren er in de lage gronden periodieke overstromingen en verleggingen. Vooral in het
stroomgebied van de Regge ontstond een zeer verbrokkeld landschap. De latere
grondgebruikers die voor een deel sterk afhankelijk waren van deze natte gronden, hebben
dan ook voortdurend getracht de wateroverlast te beperken door het overtollige water zo
snel mogelijk af te voeren. Dit gebeurde vaak tegelijk met het in cultuur brengen van de
grond of het verbeteren van de cultuurtoestand. Pas veel later, met de komst van de
textielindustrie, heeft de aanleg van scheepvaartverbindingen hierin een belangrijke rol
gespeeld. Door het graven van nieuwe waterlopen en door normalisatie van sommige reeds
bestaande waterlopen -met name het stroomgebied van de Regge- is de afwatering van het
gebied ingrijpend veranderd. Dit heeft tot gevolg dat de indeling van de huidige
afwateringsgebieden duidelijk afwijkt van de natuurlijke stroomgebieden. Een bijzondere
situatie doet zich in Zuidoost- en Noord Twente voor. Hier bevinden zich diep ingesneden
beken die vaak nauwelijks een dal gevormd hebben. Min of meer de tegengestelde situatie
wordt aangetroffen in het westen van Twente, waar zich brede, natte laagten bevinden, de
zogenaamde broeken of flieren. Deze beslaan vooral in het zuidwesten grote oppervlakten.
Zowel in de broeken als in de beek- en rivierdalen bevinden zich redelijke, maar natte
gronden (gleygronden), die leem en plaatselijk veen bevatten. Ze zijn goed geschikt voor
grasland. De hogere gronden bestaan hoofdzakelijk uit podzolbodems. Dit houdt in dat de
bovenste laag door het regenwater werd uitgespoeld. Het zijn dus arme bodems, die men
echter -althans op relatief gunstige plaatsen- met behulp van plaggen-bemesting geschikt
voor akkerbouw wist te maken. Dit is vooral kenmerkend voor de essen.
Inleiding
Dit hoofdstuk behandelt de historische ontwikkeling van Twente vanaf ongeveer de vroeg
middeleeuwen tot 1850 met betrekking tot het kleinschalig cultuurlandschap.
Historisch Twente
Het kleinschalige
cultuurlandschap tot 1850
Stedelijke ontwikkeling
en ontsluiting
Identiteit
2.1: Historisch Twente
In de achtste eeuw was er al sprake van een gouw Twenthe (zie gele gebied in figuur 2.2).
Het was een (nog) niet zo scherp begrensd boerenvrijstaatje, bestuurd door een edelman,
gekozen door vrije boeren. In 804 werd de gouw Twenthe definitief onderworpen door Karel
de Grote. Hij maakte van Twente een graafschap, met aan het hoofd een door hem aangestelde
graaf, waarvan de zetel vermoedelijk in Goor was (Pater, 1988). De bisschop van Utrecht
oefende het kerkelijke gezag over Twente uit, dat grensde aan het bisdom van Münster.
Vanaf het midden van de 13de eeuw moest het verzwakte graafschap de Utrechtse
bisschop als landsheer erkennen. De graaf verloor zijn leenmanschap en werd als bestuurder
opgevolgd door een drost, (bisschoppelijke ambtenaar), die tegelijkertijd rechter, notaris
en bestuurder was en die zetelde in Almelo. Sindsdien werd het gebied ook wel drostambt
Twente genoemd. Dit gebied bestond uit een aaneengesloten gebied van "marken".
Dit was een gemeenschappelijke grondgebied dat behoorde tot een aantal zgn. gewaarde
erven, wier eigenaars deze grond gezamenlijk bestuurden. In sociaal opzicht vormden deze
eigenaars een marke-organisatie zonder een krachtig beleid. Veel marke-organisaties vielen
echter onder de kerkelijke macht. Die status bleef Twente tot 1795 houden, al was de
landsheerlijke macht van de bisschop van Utrecht in 1528 overgenomen door de Spaanse
overheersers en later door de Staten van Overijssel. In de 18de eeuw was Twente
een van de drie bestuurlijke kwartieren van Overijssel. In 1814 werd Twente een onderdeel
van de provincie Overijssel. Al die tijd veranderde er nauwelijks iets aan de begrenzing
van Twente. Het gebied onderging splitsing noch uitbreiding.
2.2: Het
kleinschalige cultuurlandschap tot 1850
Het landschap van Twente tot 1850 werd voor een groot deel bepaald door de fysisch
geografische basis van Twente en werd gekenmerkt door een langzame agrarische occupatie,
waarbij het land gespreid in bezit werd genomen. Daarmee werd de ligging van de steden,
dorpen, gehuchten en solitaire boerderijen in grote lijnen bepaald. Grofweg kan het
Twentse agrarische cultuurlandschap in tweeën worden opgedeeld. Ten eerste het
zandgebied, dat vooral gekenmerkt wordt door het es- en kampen landschap en ten tweede het
(hoog)veengebied, gelegen ten noorden van Almelo, dat zijn eigen kenmerkende
ontwikkelingspatroon heeft. Hieronder worden deze twee landschap typen uitgelegd.
Het es- en
kampenlandschap
Het (hoog)veengebied
en verveningslandschap
2.2.1: Het es- en
kampenlandschap
De bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van het zandlandschap hangt sterk samen met het
reliëf. Het Twentse zandgebied bestaat uit een bonte afwisseling van grote en kleine
hoogteverschillen: stuwwallen, grote en kleine dekzandruggen en -koppen. Aanvankelijk
zullen de eerste nederzettingspatronen -die bestonden uit verspreide groepjes van kleine
boerderijen- vooral gelegen hebben op de overgangszones tussen "hoog" en
"laag", dus op of langs kleine ruggen en kopjes in het dekzandgebied.
Figuur 2.1: Bodems in een dekzandlandschap Bron: Rappol, 1993 |
De akkers lagen vooral op de hoger gelegen delen, waar de afwatering
optimaal was (de essen). Het betrof meestal de vruchtbare keileemafzettingen die tijdens
de laatste ijstijd opgestuwd waren en aan de oppervlakte lagen. De lagere delen
(beekdalen) werden aanvankelijk niet gebruikt als weide- en hooiland, omdat die begroeid
waren met ontoegankelijke broekbossen (Bodemkaart van NL, 1992, p. 39). De hoge delen
bestonden uit woeste grond (heide en (oer)bossen), die vooral gebruikt werden voor het
weiden van vee (figuur 2.1). In de hoge en late middeleeuwen (± 1000-1500) ontstonden min
of meer los gegroepeerde hoevenzwermen van tien tot vijftien boerderijen in een
aaneengesloten gebied van woeste grond. Ze liggen langs of om een bouwlandcomplex, de es.
De es werd in z'n geheel omringd door een houtwal, teneinde het vee van de akkers te
weren. De percelering op de es bestond uit lange smalle stroken (eenstrepige- of
meerstrepige es). Vaak waren deze stroken verenigd tot blokken (Gewann-essen), die konden
wijzen op een groepsgewijze ontginning. De grenzen werden gevormd door het aanbrengen van
stroken gras of greppels langs de bezitsgrenzen, of door het markeren van de hoeken met
stenen (Capel en Mobach, 1979, p. 9). Voorbeelden hiervan zijn de dorpsessen van Delden en
Tubbergen. De graslanden, die vooral als weide- en hooiland dienden, laten grote regionale
verschillen zien. Deze groenlanden lagen meestal in verkavelde vorm langs de beken en de
riviertjes. De omvang van deze groenlanden verschilt nogal per regio. Vooral in het
noorden en het zuidoosten van Twente, waar de beken en riviertjes zich diep hadden
ingesneden, was er weinig plaats voor grasland. In het noorden legde men daarom
groenlandkampen in de laagten rond de essen aan. In het zuidoosten bleef het grasland
uitermate schaars waardoor men aangewezen was op de uitgestrekte heidevelden. Binnen de
esnederzettingen had de woeste grond een belangrijke functie, namelijk het weiden van vee
(met name schapen) voor de mestvoorziening. Bovendien werd er op de woeste gronden plaggen
gestoken voor het podstalsysteem. Dit was een systeem waarbij mest van schapen met
heideplaggen werd vermengd in podstallen, wat vervolgens ieder voorjaar over de es werd
gegooid, zodat akkerbouw bedreven kon worden. Hierdoor werden de essen jaarlijks
opgehoogd, waardoor de essen haar karakteristieke bolle vorm hebben gekregen. De mate
waarin dit gebeurde vertoont grote regionale verschillen (op sommige plaatsen ± 90 cm dik
(Capel en Mobach, 1979, p.10)). Iedere hectare landbouwgrond vereiste een minstens acht
maal zo groot areaal aan woeste grond. Op de matige vruchtbare en spaarzaam bemeste
zandgronden gedijde rogge het best. Het was dan ook eeuwenlang het hoofdvoedsel in Twente.
Als gevolg van een sterke bevolkingsgroei, die gepaard ging met een steeds grotere vraag
naar landbouwgrond kwam in de 13de en 14de eeuw in Twente het
"markestelsel" tot stand. Dit leidde tot een steeds grotere druk op de woeste
gronden die voor de agrarische bedrijfsvoering van wezenlijk belang waren. Het toezicht op
de woeste gronden berustte bij de Marke. De hoeven met recht op het gebruik van de woeste
gronden werden aangeduid als "gewaarde hoeven". Een "ware" of "
waardeel" was het aandeel dat men had in de woeste gronden en dat het recht gaf op
het weiden van vee, op plaggen- en turfsteken en op het halen van brand en timmerhout.
Door splitsing bij vererving werden de waardelen steeds kleiner, ondanks dat het
protectionistische karakter van de markgenootschappen werd bevorderd door de Twentse
"erfzede" waarbij de oudste zoon alles krijgt (Capel en Mobach, 1979. p.12). Er
was ook herhaaldelijk sprake van illegaal aangraven binnen de markegronden door
keuterboeren. Daarnaast lieten veel markegenoten toe dat kleine stukjes (heide)veld door
keuterboeren ontgonnen werden. Dit kan als verklaring dienen voor de vrij sterke
versnippering van de bewoning, wat kenmerkend is voor het Twentse
(cultuur)landschapspatroon. Op den duur werden sommige keuterboeren zelf eigenaar van hun
grond. Dit in tegenstelling tot sommige gewaardeelde boeren en hun hoeve, die veelal
pachters van een kerkelijke instantie waren, in dit geval van de Utrechtse bisschoppen.
Dit markestelsel bleef bestaan tot ver in de 19de eeuw, toen het bij de wet
werd afgeschaft en de gemene gronden verdeeld moesten worden.
Naast het essenlandschap was er ook het kampenlandschap. Een kamp was een min of meer
blokvormig perceel (akker- of grasland) dat afzonderlijk met een haag of houtwal omheind
was. Het kampenlandschap werd in tegenstelling tot het essenlandschap door beslotenheid
gekenmerkt. De aanleg van kampen vormde een meer typisch individuele ontginningswijze. De
ouderdom van de kampen varieert sterk. Echter de ontwikkeling van de meeste kampen vond in
dezelfde tijd plaats als het ontstaan van de essen. Dit kwam omdat voor de ontwikkeling
van de kampen vaak dezelfde uitgangsbasis ten aanzien van hoogteligging en oorspronkelijke
bodemsoort gold als voor de essen (Capel en Mobach, 1979, p.12).
2.2.2: Het
(hoog)veengebied en verveningslandschap
Van een heel karakter dan de traditionele zandnederzettingen zijn de als volksplanting
ontstane veennederzettingen. De ontginning van het grote hoogveengebied ten noorden van
Almelo vond in verschillende perioden en op verschillende wijze plaats. De occupatie van
dit gebied begon met de ontginning van Vriezenveen. Deels is dit een middeleeuwse
kleinschalige veenontginning (± 14de eeuw), waarbij het veen tot cultuurland
werd ontgonnen. Hierbij diende de Almelose Aa als ontginningsbasis. Naarmate de occupatie
vorderde, werd het dorp verplaatst tot het in de 17de eeuw op huidige plaats
kwam te liggen. Vanaf het midden van de 19de eeuw begon men met grootschalige
commerciële veenontginningen. Voor de afvoer van veen/ turf werden kanalen en zijkanalen
(wijken) gegraven. Deze kanalen zijn tegenwoordig nog steeds in het landschap te vinden,
maar de meeste zijn gedempt als gevolg van ruilverkaveling of het aanleggen van
infrastructurele werken.
2.3: Stedelijke
ontwikkeling en ontsluiting
Zoals hierboven is vermeld kent Twente tot het begin van de 18de eeuw
nauwelijke stedelijke vormen. De stedelijke structuur was slechts gekoppeld aan
plattelandsstadjes als Almelo, Delden, Enschede, Diepenheim, Goor, Oldenzaal, Ootmarsum en
Rijssen (Hengelo was niet meer dan een aantal huizen en boerderijen die lagen op de
kruising van de weg naar Delden/ Oldenzaal en Almelo/ Enschede). Deze hadden een netwerk
van landwegen (zie figuur 2.2) die vanuit de nederzet-tingskernen naar alle richtingen
uitwaaierden. Ze hadden toen geen van allen meer dan 1500 inwoners. Sommige van hen hadden
wel wat stadsrechten, een omwalling en grachten, maar van een uitgesproken economische- en
politieke functie van formaat was geen sprake. De wel aanwezige functies werden verdeeld
over de steden, waardoor er niet één sterk centrum, maar verschillende stedelijke centra
naast elkaar ontstonden.
Figuur 2.2: Twente en haar infrastructuur tot de 18de
eeuw Bron: Projectgroep Twente, 2000 |
Verder waren er twee andere belangrijke ontsluitingen in deze periode. Ten eerste, ondernomen door de toenmalige heer van Twickel, het in 1771 gegraven kanaal van Delden naar de Regge bij Enter. Door dit kanaal (Twickelvaart) kwam Twente relatief gezien dichter bij Zwolle te liggen. Ten tweede de aanleg van een straatweg in 1821 van Deventer naar Duitsland. |
2.4: Identiteit
Historische identiteit
Folklore
Dialect
Tot op zekere hoogte is Twente een soort culturele subregio van
Nederland, maar is deze nu fundamenteel anders dan de omringende gebieden rond Twente?
Salland is net als Twente een dorstambt geweest maar is minder geïsoleerd geweest door de
invloed van de stad Zwolle (en andere Hanzesteden) waardoor de regionale identiteit veel
minder tot uiting kwam. De Achterhoek en Drente daarentegen lijken meer op Twente. Dit is
niet verwonderlijk want het is gelegen in het oosten van Nederland, landschappelijk kent
het veel overeenkomsten evenals het dialect. Maar bestuurlijk hebben ze nooit bij Twente
behoord en hebben ze de textielfase niet echt mee gemaakt waardoor het gebied meer
landelijk bleef met een eigen boeren imago. De grootste invloed gezien imago/
bekendheid van de regio was de textielindustrie. Dit hebben de omliggende gebieden gemist
waardoor de identiteit van Twente werd versterkt (kan positief en negatief zijn). Het
Duitse aangrenzend gebied en haar (Saksische/ Germaanse)bewoners hebben de Twentse regio
op diverse manieren beïnvloed zoals de taal, bepaalde gebruiken, (en later door radio en
televisie) Daarentegen heeft Twente zelf het Duitse gebied nauwelijks beïnvloed! Ze is
als het ware de blauwdruk waaruit Twente zich ontwikkeld heeft.
De regionale identiteit van Twente heeft een natuurlijke oorsprong en is ontstaan door de
eeuwen heen. Een identiteit of gevoel van verbondenheid kan tot uiting komen in een aantal
verschillende facetten, zoals een gezamenlijke historie, folklore, taal/ dialect en
volkskarakter. Op grond van deze aspecten zou je Twente als een eenheid kunnen beschouwen,
te onderscheiden van het omliggende gebied.
2.4.1: Historische identiteit
Door haar relatief ongunstige fysisch-geografische ligging -achter
"ondoordringbare" veen- en moeraslanden- heeft Tukkerland eeuwenlang
nauwelijks contact met de buitenwereld gehad. Verschillende malen was er wel een andere
overheerser, verschoven de grenzen of was er een verhuizing van volksstammen.
Het oude Twente kenmerkt zich door de aanwezigheid van boeren. Zij gaven vorm aan de
essen, bossen en buurtschappen. Deze boeren zijn niet alleen de makers van het
landschappelijke Twente geweest, maar geven de regio tegenwoordig nog steeds een bepaalde
identiteit. Maar "zolang een gebied niet door wegen wordt doorsneden en daardoor niet
met andere gebieden is verbonden, staat en ligt het stil" (Laan, 1976). Door de
eerder genoemde relatieve onbereikbaarheid bleef Twente vaak onberoerd door politieke en
economische veranderingen, waarbij traditie een belangrijke stempel drukte op vooruitgang.
Dit gebrek aan vooruitgang leidde tot familiale saamhorigheid, noaberschop
(dit zijn ongeschreven rechten en plichten tussen buren waaraan eenieder zich te houden
heeft) en een afkeer van nieuwe dingen. Vroeger wekte dit grote saamhorigheid in de hand,
maar tegenwoordig is daar -zeker in de steden- niets meer van over (Wonink, 1981). Bij
vergelijking van het huidige perifeer gelegen platteland met goed ontsloten steden zie je
nog steeds dezelfde houding van de mensen ten opzichte van vooruitgang en verandering.
2.4.2: Folklore
Zoals hierboven werd genoemd, was de traditie met de daaraan verbonden folklore in dit
gebied erg belangrijk. Tastbare begrippen waren en zijn jaarlijks terugkerende gebruiken
zoals het Midwinterhoornblazen, Paastakslepen en Vlöggeln. Het klootschieten werd tot de
dertiende eeuw in heel Nederland beoefend, maar kon zich alleen in Twente -vanwege de
genoemde afgelegen ligging- handhaven als volkssport, en hoort nu dus ook tot de Twentse
folklore (Wonink, 1981). De symboliek is tevens belangrijk voor het gevoel van eenheid in
een gebied. In het geval van Twente valt te denken aan gevel en stiepeltekens, het
Twentsch Ros, maar natuurlijk ook aan het Twents volkslied.
2.4.3: Dialect
Het Twentse dialect heeft zeer veel overeenkomsten met het Duits, dat gesproken wordt in
het grensgebied van Duitsland en het Nederlands in de Achterhoek. Deze overeenkomst wordt
verklaard door een zelfde oorsprong die de bewoners van het grensgebied hebben, namelijk
het Saksische.
Het dialect van het oude drostambt Twente vormt in sommige en belangrijke opzichten een
eenheid. Maar men kan een driedeling aanbrengen in deze dialecten, te weten West Twents
dialect, Oost Twents dialect en tot slot Noordoost Twents dialect ( zie figuur 2.3).
Figuur 2.3: Dialecten in Twente Bron: (Bezoen, 1940 ) |
Toelichting:
|
Er moet echter een kanttekening worden geplaatst bij het West-Twentse dialect dat in de Veenkoloniën een verbastering kent. Dit wordt veroorzaakt doordat dit veenkoloniegebied veel immigranten kent van buiten Twente zoals Hollanders, Friezen en Drentenaren die daar de gronden kwamen ontginnen.
Hoofdstuk 3: Twente van 1850 tot 1977Inleiding
In hoofdstuk 3 is als tijdsafbakening gekozen de tijd van de textielindustrie.
Achtereenvolgens zullen de volgende onderwerpen aan bod komen: het cultuurlandschap, de
Twentse politiek vanaf de 19de eeuw, de ontsluiting en de opkomst van de
industrie in de steden, economische neergang en de identiteit.
Het cultuurlandschap
De Twentse politiek vanaf
de 19de eeuw
Ontsluiting
en opkomst van de industrie in de steden
Economische neergang
Identiteit
3.1: Het cultuurlandschap
Het verbeteren van de landbouwmogelijkheden, de toenemende bevolking, de vraag naar nieuw
landbouwareaal en de daarmee samenhangende druk op de woeste gronden van de marken hebben
geleid tot het verval van het markenstelsel. In 1798 werd de marken het openbaar bestuur
ontnomen en werden ze gedegradeerd tot privaatrechtelijke organisaties. De indeling van
Nederland in afzonderlijke gemeenten in 1811 betekende de nekslag voor de marken. Een
definitieve regeling inzake de verdeling van de gemeenschappelijke markegronden kwam tot
stand in de markewet van mei 1886. De grond kwam beschikbaar voor boeren, gemeenten en
particulieren. De Twentse textielfabrikanten kochten duizenden hectaren grond en
beplantten die met productiebos voor de mijnen.
De eerste helft van de 20e eeuw werd het Twentse landschap ingrijpend
veranderd. Ontginning, ontwatering en kanalisatie bepaalden de koers voor de integrale
ontwikkeling van het platteland. Dit werd versterkt door de opkomst van nieuwe
mesttechnieken ter vervanging van het oude podstalsysteem en de komst van prikkeldraad in
plaats van de singels en de houtwallen. De heide verdween in sneltreinvaart, wat na de
crisis van 1929 nog eens werd versterkt. Van ongeveer 1850 tot 1947 bleef het Twentse
landschap behoorlijk versnipperd. Tussen 1947 en 1976 vonden de eerste ruilverkavelingen
plaats, waardoor een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk werd. Bovendien kon er gewerkt
worden aan betere detailontwatering en aan de verbetering van het wegennet. In 1940 kwam
enig protest tegen het snelle verdwijnen van heide en natte graslanden. Dit leidde in 1954
tot vormen van een landschapsplan waarin de verkavelingen werden vastgelegd en waarin
stond welke gebieden als natuurgebieden behouden moesten worden, wat onder meer leidde tot
intensivering van de bestaande agrarische bedrijven. In de periode 1930 tot 1960 is in
twintig Twentse gemeenten samen het areaal landbouwgrond gestegen van ca. 80.000 naar
100.000 ha. Daarna zette een daling in die zich tot op heden heeft doorgezet. In 1984 was
de totale oppervlakte landbouwgrond gedaald tot onder het niveau van 1930 (Ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1995). De naoorlogse groei van de steden en de
bedrijfsterreinen en de aanleg van wegen, recreatie- en natuurgebieden hebben het proces
van intensivering op een steeds kleinere oppervlakte verder versterkt.
3.2: Twentse
politiek vanaf de 19de eeuw
De Twentse regio werd in 1814 (zie vorige hoofdstuk) onderdeel van de provincie
Overrijssel en vormde daarin een eigen provincie. "Voor Twentenaren was Overijssel
een veel te ruim en ongemakkelijke Zwolse overjas" (Pater, 1988, p. 191). Toen
omstreeks 1970 in Nederland zich een ingrijpende bestuurlijke reorganisatie aankondigde,
leek voor Twente het moment te zijn aangebroken om de Zwolse overjas af te
schudden. In het volgende hoofdstuk wordt hierop doorgegaan. De
grootte van de Twentse regio veranderde in deze periode wel degelijk. Wanneer naar de
grens tussen Twente en de Achterhoek wordt gekeken, zien we een uitbreiding van de regio
Twente in de richting van de Achterhoek. Dit was vooral te zien in de streekplannen van
toen en met name bij de oprichting van de Euregio in 1958.
De Euregio beslaat grofweg het gebied tussen De Rijn, De IJssel en De Eems, een gebied van
8.000 km2 waarvan de helft in Nederland ligt (Twente, Zuidoost Drente en
de Achterhoek)- met bijna 2 miljoen inwoners. De Euregio is een gebied dat een
taalkundige, economische en culturele eenheid vormde tot het jaar 1648, toen de Vrede van
Münster werd gesloten (Euregio, 1992). Bij die Vrede werd de grens tussen Nederland en
Duitsland vastgesteld, waardoor het gebied in tweeën werd gedeeld.
In 1958 werd een grensoverschrijdend samenwerkingsverband met de naam Euregio opgericht.
Uitgangspunt van de oprichting van de stuurgroep was dat het gebied in de grensregio van
Nederland en Duitsland zeer veel overeenkomsten vertoonde, zowel wat betreft landschap als
wat betreft bewoners. Daarnaast voelden de bewoners van de grensstreek zich op velerlei
punten achtergesteld, bijvoorbeeld door de minder strenge milieu-eisen die aan bedrijven
werden gesteld. Ook op economisch gebied ging het niet goed aan de grens (Euregio, 1992).
Doelstelling van de Euregio was "intensieve samenwerking op sociaal, cultureel, economisch en infrastructureel gebied, waardoor de huidige perifere positie van de regio opgeheven zou kunnen worden" (Communautair Initiatief INTERREG voor de Euregio, 1996). Verder zouden "grensoverschrijdende ontwikkelingsconcepten voor de economie en bevordering van de infrastructurele ontwikkeling leiden tot meer werkgelegenheid aan beide zijden van de grens" (Euregio, 1992).
Heel concreet resulteerden deze doelstellingen in een aantal programmas, waarvan de succesvolste de zogenaamde INTERREG I en II zijn, waarvoor het initiatief bij de Europese Commissie lag. Door middel van deze INTERREG wordt gepoogd de doelstellingen te vertalen naar de praktijk door concrete projecten, bijvoorbeeld op het gebied van infrastructuur, scholing en milieu (Communautair Initiatief INTERREG voor de Euregio, 1996). Daarnaast zijn er uitwisselingen tussen (culturele) clubs en scholen aan beide kanten van de grens, dit met de gedachte dat samenwerking begint op het moment dat vooroordelen uit de weg geruimd zijn en mensen wat persoonlijk contact met elkaar hebben. De klachtentelefoon tenslotte biedt uitkomst bij problemen die te maken hebben met verschillen in wetgeving in Nederland en Duitsland.
3.3: Ontsluiting en de opkomst van de industrie in de steden
Opkomst industrie
Twente is eeuwenlang een geïsoleerd gebied geweest. De ontsluiting van het gebied ging
min of meer hand in hand met de opkomst van de textielindustrie. De eerder genoemde
Twickelvaart was van belang voor de aanvoer van grondstoffen en afvoer van producten van
de textielindustrie. In 1830, het jaar dat de textielindustrie een impuls kreeg als gevolg
van de afscheiding van België, kwam de ontsluiting in een stroomversnelling. Tussen 1850
en 1935 werd Twente in een rap tempo geïndustrialiseerd (textiel en metaal) en door de
aanleg van een aantal kanalen, verharde wegen en spoorlijnen werden de belangrijkste
plaatsen in Twente (Almelo, Borne, Hengelo, Enschede en Oldenzaal) verbonden met hun
wijdere omgeving (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1: Belangrijkste spoor- en waterwegen
rond 1937 Bron: Projectgroep Twente, 2000 |
De groei van het spoorwegennet is met name van groot belang geweest voor de ontwikkeling en uitbreiding van de metaal en textielindustrie en met name voor Hengelo. Het is het centrum van de spoorwegen in Twente. Hierdoor vestigden veel industrieën zich in Hengelo. De bedrijven Stork, AKZO en de HEEMAF (nu Holec) zijn hiervan een voorbeeld (Bos, 1980 en Verenigde machinefabrieken Stork N.V., 1989). Door deze ontwikkelingen van de spoorwegen konden de transportkosten van grondstoffen en steenkool dalen. Hierdoor kreeg de textielindustrie een extra impuls om over te schakelen van hand naar stoomkracht. De handel en industrie profiteerden hiervan en kwamen verder tot bloei. In 1888 werd het kanaal van Almelo naar Nordhorn en in 1937 het Twenthekanaal gegraven. Dit kanaal werd een intensief bevaren handels- en transportweg tussen Twente en de IJssel. Twente had nu eindelijk een waterverbinding met de grote scheepvaartroutes. Tot 1970 zou dit kanaal de belangrijkste aanvoerlijn voor Twente blijven, daarna zou het wegvervoer belangrijker worden. In 1931 werd het vliegveld van Twente geopend, de toenmalige E8 vormde sinds de jaren dertig de voornaamste wegverbinding met het westen (tegenwoordig de A1).
3.3.1: Opkomst industrie
De textielindustrie werd in de eerste decennia van haar bestaan gedragen door de
nijverheid van individuele boerengezinnen (huisnijverheid). De arbeid werd georganiseerd
door de ondernemers die woonden in de steden (Almelo, Oldenzaal, en Enschede). Later
werden zij de fabrikanten, die met behulp van de stoommachine het werk concentreerden in
de steden. Ondanks de verschuiving van arbeid bleven de fabrikanten een grote
betrokkenheid houden met het leven op het platteland. Niet alleen belegden zij in
landgoederen maar zij stimuleerden ook vernieuwing van de veestapel, de aanpak van de
waterhuishouding en de opzet van aankoop-, afzet- en financieringscoöperaties. Bovendien
waren zij de mede oprichters van de Nederlandse Heidemaatschappij en fungeerden zij als
opdrachtgevers voor de ontginning van de woeste gronden (Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, 1995) werd versterkt.
Zoals gezegd verliep de opkomst van de Twentse steden min of meer parallel aan de opkomst
van de textielindustrie (van handmatig naar machinaal) en de veranderingen in het
boerenbedrijf (betere bemesting), welke tot gevolg hadden dat enerzijds minder
arbeidskrachten nodig waren en anderzijds de productie ging stijgen. Na 1860 kwam het
zwaartepunt van de textielproductie in de steden te liggen. Vooral aan de rand van Almelo,
Hengelo, Oldenzaal, Borne en Enschede verschenen veel fabrieken. De groeiende
werkgelegenheid in de industrie werkte als een magneet op de bevolking uit de omgeving
(zie tabel 3.1). In de periode na 1940 trok de alsmaar verder uitdijende textielindustrie
steeds meer werkkrachten aan, met name uit de veengebieden van Drenthe,
Zuidwest-Friesland, Noordwest-Overijssel en Oost-Groningen. Eén van de motieven hiervoor
waren de relatief hogere lonen in de textielindustrie. Deze arbeidsmigratie bracht een
spectaculaire verstedelijking in Twente teweeg. Dit vergde planmatige stadsontwikkeling.
Tabel 3.1: De bevolking van de drie grootste Twentse steden tussen 1850 1950
Almelo |
Hengelo |
Enschede |
|
1850 |
6.600 |
3.600 |
11.800 |
1890 |
13.300 |
10.300 |
22.700 |
1910 |
20.900 |
20.100 |
51.800 |
1930 |
32.400 |
34.300 |
82.900 |
1950 |
42.400 |
50.000 |
109.300 |
Bron: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1995
Voor de arbeiders in de textielindustrie vonden
stadsuitbreidingen plaats, waarvan sommige in de vorm van tuindorpen, zoals de wijken
t Lansink in Hengelo (1911) en de Pathmos in Enschede (1914-1922).
De textielindustrie zorgde mede voor de opkomst van andere voornamelijk aan de
textielindustrie geliëerde- bedrijvigheid. De firma Stork, die zich bezighield met het
fabriceren van machines voor de textielnijverheid, legde de grondslag voor de
metaalindustrie in Twente en specifiek in Hengelo. Met de komst van grote bedrijven als
Hollandse Signaal en Holec, ontwikkelde Hengelo zich als een echte (metaal)industriestad.
Naast de textiel- en metaalindustrie was ook de zoutindustrie erg belangrijk. Doordat WOI
de import van zout vanuit Duitsland bemoeilijkte, werd in 1918 de Koninklijke Nederlandse
Zoutindustrie opgericht die begon met zoutwinning in de omgeving van Boekelo (later in
Hengelo) [Kader 3.1]. Hiermee werd de basis gelegd voor het latere Akzo. De zoutindustrie
is van groot belang geworden voor de Twentse economie.
Kader 3.1: Zout Naast de winning van turf als delfstof, worden in de Twentse onderbodem ook nog andere delfstoffen (uit het Pre-kwartair) gevonden. Hiervan is het steenzout de oudste bekende diepe delfstof van Twente. In de jaren tachtig van de 19de eeuw werd bij een boring op het landgoed Twickel steenzout uit het Trias aangeboord op ongeveer 280 meter diepte. De ontdekking van het zout had voor Twente grote gevolgen. De oudste winning van het zout bevindt zich in Boekelo, waar sinds 1919 door Akzo Zout Chemie B.V. zout is gewonnen. In 1937 (na de aanleg van het Twentekanaal) werd de winning grotendeels verplaatst naar Hengelo. Hier komt een ongeveer 40 meter dikke horizontale zoutlaag uit het Trias (Röt) voor, die ligt op een diepte van 300-400 meter. Het zout wordt gewonnen door middel van oplossingsmijnbouw. Bij Weerselo is ook zout waargenomen. Het hier voorkomende zout behoort tot de Zechstein afzettingen. Het gaat hierbij om twee opwelvingen van steenzout, bij Weerselo en bij Deurningen. Deze opwelvingen worden ook wel zoutpijlers genoemd (bij Deurningen op slechts 253 meter onder NAP). |
De overige industrieën die in Twente te vinden zijn, zoals de electrotechnische- en chemische-industrie, ontwikkelden zich vanuit de textiel-, metaal- en zoutindustrie. Vooral de chemische,- elektrotechnische- en metaalindustrie in Hengelo heeft werkgelegenheid verschaft voor voormalige textielarbeiders, toen de textielindustrie in de jaren zestig in economische neergang geraakte.
3.4: Economische neergang
De Twentse economie heeft ruim 100 jaar gedraaid op de textielnijverheid/ metaalindustrie.
Eind jaren vijftig kwam er een einde aan de leidende rol, die de textielindustrie
gedurende een eeuw in Twente had gespeeld. Dit kwam door internationale en politieke
ontwikkelingen (Bols, 1980). Processen van buiten, die invloed hebben op een regio, zijn
moeilijk te sturen door die regio (Terlouw, 2000). Hierdoor had Twente bijvoorbeeld geen
antwoord op de groeiende concurrentie van de wereldmarkt. Voornamelijk concurrentie uit
het Verre Oosten en uit Europa na de oprichting van de EG in 1957 leidden tot de
economische neergang. Daarnaast viel door de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië in
1948 een grote afzetmarkt weg. Ook vond er in 1963 een sterke groei van de lonen plaats,
waardoor de productie in Twente duurder werd en de concurrentiepositie verder
verslechterde. In de jaren vijftig deden de eerste gastarbeiders hun intrede, terwijl de
economische situatie voor de binnenlandse migranten inmiddels zodanig was veranderd dat
zij het gebied weer verlieten. Door de economische voorspoed vonden zij elders werk. De
fabrikanten probeerden het zo ontstane personeelstekort op te lossen door het aantrekken
van gastarbeiders, maar konden desondanks hun concurrentiepositie niet handhaven. De
instroom van arbeidsmigranten in de grote steden hield echter aan. In 1960 was de sector
industrie nog veruit de grootste verschaffer van werkgelegenheid in Twente. De industrie
heeft gezorgd voor de ontwikkeling van Twente, maar heeft ook een grote invloed gehad op
de (economische) structuur van het gebied. Industriële bedrijven zijn nog altijd sterk
vertegenwoordigd. Bedrijven als Stork, Holec, Akzo, Hollandse Signaal (allen in Hengelo
gevestigd), Grolsch en Ten Cate zorgen nog steeds voor een
aanzienlijke hoeveelheid werkgelegenheid en kapitaal en spelen daardoor nog een grote,
weliswaar een teruglopende, rol in de economie van Twente.
Tussen 1960 en 1980 nam de werkgelegenheid in de textielindustrie met 40% af (Ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1995). De deïndustrialisatie ging gepaard met
fusies van Twentse bedrijven met bedrijven elders in het land, waardoor hoofdkantoren uit
de regio verdwenen. De kwetsbaarheid van de eenzijdige economische structuur van Twente
kwam in deze periode duidelijk naar boven: met de textiel gingen veel bedrijven in Twente
grotendeels ten onder. Vooral bedrijven in Enschede, Oldenzaal, Borne en Almelo moesten
hun deuren sluiten in de jaren 60. Een groot werkloosheidsprobleem was het gevolg
(Bols, 1980).
Bij de neergang van de industrie, waar heel Twente zon beetje afhankelijk van was, zijn grote economische problemen ontstaan. Dit werd nog eens versterkt door de hoge werkloosheid en de wereldwijde economische recessie van de jaren 70, waardoor de gehele Twentse economie getroffen werd. Het gevolg was dat Twente ten opzichte van Nederland een economische achterstand opliep. Daarom werd Twente in de jaren 70 als probleemgebied erkend door de nationale overheid. De overheid stelde een beleid op dat vooral gericht was op stimulering van de dienstensector wat ook de gewenste groei had. Echter, deze groei is lange tijd niet voldoende geweest om het verlies, van arbeidsplaatsen in de industrie, op te vangen (Atzema, 1994).
3.5: Identiteit
Geredeneerd vanuit de gezamenlijke historie zou men zich verbonden kunnen voelen door het
gevoel steeds weer onderdrukt te zijn. Dit kun je voor Twente concretiseren in de vorm van
Karel de Grote, Kerkelijke macht(bisschop), drostambt en de overheersing van
Zwolle. De identiteit van een groep wordt versterkt door het hebben van een
gezamenlijke vijand ("zij") en een gevoel van verbondenheid met de eigen
("wij"-)groep (Terlouw, 2000).
Met de opkomst van de industrie vond er een zekere continuïteit plaats met betrekking tot
die overheersing. Over het algemeen waren de lonen in deze periode erg laag en de
arbeidsomstandigheden slecht. Hier waren de fabriekseigenaren (Baronnen) verantwoordelijk
voor. De fabriekseigenaren waren nu de vijanden, en de eigen groep de
fabrieksarbeiders.
De folklore en het dialect/ taal op het Twentse platteland bleef in deze periode min of
meer hetzelfde, echter binnen de steden zwakte dit af door de ontwikkeling van een
stedelijk klimaat.
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen in Twente vanaf 1977 behandeld en wordt de
huidige situatie weergegeven.
Politiek
Economische ontwikkeling
Huidige situatie
Identiteit
4.1: Politiek
In het vorige hoofdstuk is reeds naar voren gekomen dat Twente -door omvangrijke en
ingrijpende bestuurlijke reorganisaties- de mogelijkheid zag om zich van Zwolle los te
maken.
In 1977 werd er zelfs een Gewestraad opgericht met een benoemde voorzitter, die ongeveer
dezelfde bevoegdheden zou krijgen als een Commissaris van de Koningin. In 1981 werd het
wetsvoorstel ingediend voor de splitsing van Overijssel in twee delen. In 1984 viel echter
het doek voor de Twentenaren toen op de valreep het plan voor opdeling niet doorging
vanwege het bezuinigingsbeleid van de overheid in de jaren 80. Ondanks dit alles
bleef Twente een hechte regio binnen het weinig samenhangende Overijssel, wat Twente
redelijk uniek maakt binnen Nederland (De Pater, 1989, p.191-193).
Bestuurlijk gezien is het laagste niveau waar Twente in zijn geheel onder valt nog steeds
de provincie Overijssel. Overijssel zou je tegenwoordig in tweeën kunnen delen met de
Sallandse Heuvelrug als scheidslijn. Het huidige Twente is te zien in figuur 1.2 met als
belangrijkste toevoeging de gemeente Holten. Tot in de jaren 60 werkte deze
scheidslijn zelfs door in de verschillende streekplannen, in die zin dat Twente een eigen
streekplan had. De laatste jaren is er wat meer eenheid in het gebied gekomen en zie je nu
ook dat in het streekplan 2000+ Twente geen apart streekplan meer heeft.
De meest in het oog springende gebeurtenis op provinciaal niveau van de afgelopen tijd is
de gemeentelijke herindeling. Sinds het derde kabinet-Lubbers is er in Nederland al sprake
van zeer veel gemeentelijke herindelingen. Ook Twente kwam daarbij onlangs aan de beurt,
en ziet haar gemeentegrenzen per 1 januari 2001 veranderen. Twaalf gemeenten zullen samen
4 nieuwe gemeenten gaan vormen waarbij Borne wordt verdeeld tussen Almelo en Hengelo (zie
figuur 4.1). De herindeling is nu een feit, maar het zal nog een hele tijd duren voordat
alles ook werkelijk goed verloopt (Provincie Overijssel, 2000). De herindelingen
verkleinen de differentiatie binnen het gebied, maar of dit leidt tot een groter gevoel
van verbondenheid tussen de verschillende gemeentes, dat blijft de vraag.
Figuur 4.1:
Gemeentelijke indeling tot 2001 Bron: Tubantia, 2000 |
Gemeenten van Twente in 2001
|
4.1.1: Twentestad
Een heikel punt in de gemeentelijke herindeling is de vergaande samenwerking tussen
Hengelo en Enschede, waarvan hier kort de geschiedenis.
In de jaren tachtig werd geprobeerd van Twente een provincie te maken, en in het begin van
de jaren negentig werd het idee "Dubbelstad" - Enschede en Hengelo - onderzocht.
Beide ideeën zijn gestrand.
Het begin van een intensievere samenwerking was het aanwijzen van Enschede-Hengelo als
stedelijk knooppunt in de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (1988). In 1990 kwam de
nota "Bestuur op Niveau"(BoN-I) uit, waarin voor Enschede-Hengelo twee opties
werden gegeven:
De daaropvolgende jaren werden er verschillende commissies voor
onderzoek naar Twente gevormd, aangezien het kabinet graag een sterke regio Twente wilde.
In 1996 werd gepleit voor de vorming van een regioprovincie Twente, maar dit plan werd al
binnen een jaar verworpen met het "kabinetsstandpunt bestuurlijk eindperspectief
kaderwetgebieden". In 1997 kwam Gedeputeerde Zaken met het "Herindelingplan voor
Twente", waarin de Dubbelstadplus (werknaam "Twentestad") op was genomen.
Met Twentestad werd bedoeld de voorgenomen samenvoeging van Borne, Enschede en Hengelo.
Twentestad zou met 245.000 inwoners na Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht de vijfde
stad van Nederland worden (De Volkskrant, 2000), en daarmee meer af te kunnen dwingen in
de Nederlandse en Europese politiek.
Doelstelling van de vorming van Twentestad -naast de al eerder genoemde vorming van een
sterke regio- was vooral een efficiënter bestuurlijk apparaat. Door de fusie zou ook
eindelijk de ongezonde onderlinge concurrentie tussen Hengelo en Enschede verminderen.
Door een toename in investeringen van (buitenlandse) bedrijven zou de werkgelegenheid
toenemen, en daarmee zou Twente kunnen beginnen aan een inhaalslag op economisch gebied
(Volkskrant, 2000). Daarnaast speelde nog de plaatselijke ruimtenood: Hengelo en Enschede
hebben namelijk beide een tekort aan bedrijfsterreinen, en in Borne is nog ruimte om te
bouwen.
Al deze plannen tot fusie resulteerden in een wetsvoorstel, waarover begin 2000 werd
gesproken.
Het wetsvoorstel werd goedgekeurd door het provinciaal bestuur van Overijssel en de Tweede
Kamer, maar in april 2000 zwichtte minister De Vries van Binnenlandse Zaken voor de
kritiek vanuit de Eerste Kamer, en trok het wetsvoorstel in. De belangrijkste overweging
om het wetsvoorstel in te trekken, is dat Enschede en Borne hun bevolking niet hebben
geraadpleegd. In het Europees Handvest inzake lokale autonomie staat dat "Wijziging
van plaatselijke gebiedsgrenzen niet worden aangebracht zonder vooraf de desbetreffende
gemeenschappen te raadplegen". Hierdoor heeft het wetsvoorstel geen juridische basis.
Bij het intrekken van dit wetsvoorstel werd het kabinet echter meteen verzocht met nieuwe
voorstellen over de gemeentelijke herindeling van Twente te komen, die inmiddels al
goedgekeurd zijn.
Bij het intrekken van de plannen werd als commentaar gegeven dat "De Bandstad
constructie hooguit een mogelijk perspectief op de zeer lange termijn zou
kunnen zijn", maar werd wel duidelijk dat het gewenst is de sociaal-economische en
ruimtelijke ontwikkeling langs de stedelijke as in het oosten te laten plaatsvinden
(De Volkskrant, 2000).
De afgelopen jaren is er veel onderzoek geweest naar de gevolgen die een samenvoeging van grote steden zou hebben. Onderzoek naar de effecten van gemeentelijke herindelingen tussen 1982 en 1994 toont aan dat herindeling over het algemeen maar weinig resultaten biedt. Duidelijk is wel dat er bij samenvoeging een beter ambtelijk apparaat ontstaat, er is echter geen lineair verband tussen schaalgrootte en kwaliteit. Van Dam denkt dat het aspect of beleidsterrein waar je naar kijkt bij een samenvoeging doorslaggevend is of je over kwaliteitsverbetering spreekt of niet (Gemeente Enschede, 1999). Buursink denkt dat samenvoeging zo erg bemoeilijkt wordt door interne tegenstellingen, dat het waarschijnlijk contraproductief wordt. Samenwerking tussen de steden zou beter zijn (Gemeente Enschede, 1999). Volgens Van Dam is democratische controle op intergemeentelijke samenwerking erg moeilijk (Gemeente Enschede, 1999). Dat is één van de redenen dat Hengelo pleit voor een intensievere samenwerking onder coördinatie van de provincie in plaats van voor samenvoeging.
Ook onder de bevolking zijn de meningen verdeeld. Dit werd duidelijk in
het in maart 1999 (tegelijk met de verkiezingen voor Provinciale Staten) onder de inwoners
van Hengelo gehouden referendum: 92% van de bevolking stemde tegen de vorming van
Twentestad, met een opkomst van 61% (De Volkskrant, 1999). De inwoners van Hengelo willen
niet dat "het door het textielverleden armlastige Enschede de hoge werkloosheid en
criminaliteit naar het welvarende Hengelo door gaat schuiven". In Enschede lijkt het
hele idee niet zo erg te leven: volgens onderzoek van TU Twente heeft 40% van de inwoners
geen mening, en is de rest gelijk verdeeld in pro en contra (Trouw, 1999). Enschede en
Borne wilden hun bevolking niet raadplegen (Eerste Kamer der Staten-Generaal, 2000).
Naast hoog oplopende kosten (in Hengelo) zijn tegenstanders vooral bang voor vergaande
verstedelijking en voor een stad die -in hun ogen- van "onmenselijk formaat" zal
zijn. Volgens Go (Gemeente enschede, 1999) zou de homogenisering toenemen en de stad zou
een betekenisloze ruimte worden. Voorstanders wijzen op de verbeteringen op het gebied van
culturele en recreatieve voorzieningen, en concurrentievermindering tussen Hengelo en
Enschede.
Feitelijk gezien is er in het gebied al sprake van een stedelijke agglomeratie Enschede,
Hengelo, Borne, Almelo. Niet alleen in economisch opzicht, maar ook ecologisch,
ruimtelijk, sociaal en cultureel. Op dit moment wordt er gewerkt aan een onderzoek naar de
mogelijkheid om te komen tot de vorming van een Stedenband. Bij de Bandstad is het
uitgangspunt fusering van de betrokken gemeenten, bij de Stedenband blijft iedere
deelnemende gemeente zelfstandig, maar worden in een juridisch regime van sterk
gecoördineerde samenwerking geplaatst. Het idee van bestuurlijke verandering van de grote
steden in het oosten bestaat dus nog steeds, maar is -weer- op de lange baan geschoven. De
VVD en PvdA blijven groot voorstander van vergaande samenwerking of fusering, D66 en
CDA (sterk in Twente) blijven tegen (De Volkskrant, 2000).
4.2: Economisch
ontwikkelingen
Vanaf eind jaren 70 heeft Twente haar dienstensector mede door een diensten
stimulerend beleid van de nationale overheid- verder uitgebreid. Na 1980 heeft de dienstverlening in Twente de eerste
plaats overgenomen van de industrie als bron van de werkgelegenheid (Bos, 1980).
De industriële sector en de agrarische sector hebben qua belang moeten inleveren en
hebben een ander karakter aangenomen. De industrie is in vergelijking tot Nederland echter
nog sterk oververtegenwoordigd, maar is in de loop der tijd zeer kennis intensief en dus
hoogwaardig geworden. Dit is mede te danken aan de Universiteit Twente die het
bedrijfsleven sterk gestimuleerd heeft (Nieuwenhuis, 2000).
Vanaf de jaren 70 is de landbouw in Twente, net als in heel Nederland, onder grote
druk komen te staan. Dit is voor een deel te wijten aan een veranderende marktsituatie en
een strenger milieubeleid. Voor een aanzienlijk deel wordt de druk echter ook veroorzaakt
door de maatschappelijke vraag naar natuur-, woon- en werkgebieden, infrastructuur, etc.
(Provincie Overijssel-A, 2000). In 1984 was de totale oppervlakte landbouwgrond gedaald
tot onder het niveau van 1930 (Toekomstverkenning Stedenland Twente, 1995, pag. 18).
Bovenstaande heeft geleid tot een hoge graad van intensivering en schaalvergroting.
In 1990 stond in het Structuurplan van de provincie Overijssel al aangegeven dat het
beleid zich zou moeten gaan richten op het bevorderen van een hoogwaardig vestigingsmilieu
voor bedrijven en instellingen in de drie grote steden (Provincie Overijssel, 1990).
Vooral langs de corridor Enschede-Hengelo is de laatste jaren het areaal
bedrijventerreinen vergroot. Het Business & Science park is hiervan een voorbeeld. Ook
is er de laatste jaren een bedrijventerrein deels gerealiseerd tussen Hengelo en Borne,
namelijk Westermaat. Rond 2010 moet dit bedrijventerrein voltooid zijn (Ruesink, 1995). In
de toekomst moeten vooral bedrijventerreinen gerealiseerd worden in het Stadsgewest:
tussen Almelo en Borne en tussen Hengelo en Oldenzaal (Provincie Overijssel, 2000, A ). In
de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening werd Enschede-Hengelo aangewezen als
economisch knooppunt. Dit betekende dat economische groei vooral plaats moest vinden in
het Stadsgewest en dat subregionale kernen zich (Haaksbergen, Rijssen, Oldenzaal en
Hellendoorn) in beperkte mate economische mochten ontwikkelen. Deze subkernen ontwikkelde
zich echter te sterk, waardoor het landschappelijke karakter van Twente werd bedreigd door
verstedelijking. Om de verstedelijking een halt toe te roepen werd het onder protest
van de subkernen- voor de subkernen niet meer toegestaan om nog verder te ontwikkelen
Bedrijven willen echter niet beperkt worden in hun vestigingskeuze en vinden soms de
ruimte om de eigen wil door te drukken al dan niet gesteund door de desbetreffende
subregionale kern. Hierbij komt dat het Stadsgewest en de nieuwe bedrijventerreinen vol
raken en alternatieven uitblijven en dat bedrijven over het algemeen gezien toch in Twente
willen blijven (Nieuwenhuis, 2000).
Bedrijven trekken steeds meer uit de stadscentra van het Stadsgewest weg omdat er daar te
weinig ruimte is om uit te kunnen breiden. De nieuwe bedrijventerreinen trekken veel van
deze bedrijven aan. Er vindt weinig migratie van bedrijven plaats vanuit en naar Twente.
De migratie van bedrijven speelt zich voornamelijk af binnen de regio (98%).
4.2.1: Ontsluiting
Vanaf de jaren 30 heeft Twente een modern en een uitgebreide infrastructuur
gekregen, die een betere verbinding met de rest van Nederland tot stand bracht. De
belangrijkste naoorlogse verbetering van het Twentse wegennet is de A1 geweest. In 1979
kregen de steden Almelo, Hengelo en Enschede een aansluiting op deze A1. In 1992 werd de
A1 doorgetrokken (Kardinaalshoed) naar Duitsland via Oldenzaal, waardoor het een
belangrijke doorvoerader is voor het internationale vrachtverkeer (zie figuur 1.2).
Daarnaast is de aanleg van een de hogesnelheidslijn, Lightrail (de Agglolijn van de
Stedenrij naar Gronau) en eventuele doortrekking en verbreding van het van het
Almelo-Nordhornkanaal met het Mittellandkanaal belangrijk voor de verdere ontsluiting van
Twente en de Twentse economie binnen Nederland en Europa. (Toekomstverkenning stedenland
Twente, 1995). De ontwikkelingen staan dus echter nog lang niet stil.
4.3.1: Werkgelegenheid
De werkgelegenheid in Twente is het de laatste jaren sterk gegroeid. Door de sterke
werkgelegenheidsgroei in de dienstensector de afgelopen jaren is Twente steeds minder een
industrieregio. In 1999 telde Twente 243.700 arbeidsplaatsen. In vergelijking met 1995
heeft er zich een toename van het aantal arbeidsplaatsen voorgedaan van 12,6%. Nederland
maakte in diezelfde periode een groei door van 12,1%. De dienstverlening verschaft in de
regio Twente, zoals in figuur 4.2 te zien is, het grootste deel van de werkgelegenheid,
gevolgd door de industrie en de landbouw (SEVT, 2000 en CBS-A, 2000). Het verschil met
1960 is evident. In 1960 was de sector industrie nog veruit de grootste verschaffer van
werkgelegenheid in Twente.
Verdeling van de werkgelegenheid naar sector in Twente 1960 Bron: Bos, 1980 |
Verdeling van de werkgelegenheid naar sector in Twente 1990 Bron: SEVT, 1999 |
Heden ten dage bestaat er nog steeds een verschil tussen Twente en
Nederland qua werkgelegenheidsverdeling in de diverse sectoren. De industriële sector
(31% van de werkgelegenheid in 1998) van Twente is relatief gezien nog steeds groter dan
die van Nederland (21% van de werkgelegenheid in 1998), hoewel het verschil terugloopt
(CBS-B, 2000 en SEVT, 1999).
In Twente verschilt de werkgelegenheid per sector binnen de steden van het Stadsgewest
aanzienlijk. De werkgelegenheid in Almelo, Enschede en Hengelo is in onderstaande figuur
(figuur 4.3) weergegeven.
1) zakelijke dienstverlening,
financiële dienstverleningen, horeca, reparatie en handel, vervoer, communicatie en
opslag |
Uit figuur 4.3 blijkt dat er relatief gezien veel commerciële diensten
aanwezig zijn in Hengelo (42%). Absoluut zijn er ongeveer 18.000 mensen in Hengelo
werkzaam in deze sector. Opvallend is het hoge percentage niet-commerciële diensten en
het lage percentage van de industrie in Enschede. Een mogelijke verklaring hiervoor is de
aanwezigheid van een aantal onderwijsinstellingen, waaronder de Universiteit Twente en
enkele HBO-instellingen. In Enschede zijn ongeveer 26.000 mensen (in 1999) werkzaam bij de
gezondheidszorg, onderwijs en openbaar bestuur (Provincie Overijssel, 2000, B).
De werkgelegenheid heeft in bijna alle gemeenten van Twente een groei doorgemaakt, zoals
figuur 4.4 laat zien. De grootste groei heeft zich voorgedaan in Ootmarsum (14,1%) en Stad
Delden (12,8%). Twee gemeenten laten een lichte daling zien, te weten Markelo (-0,4%) en
Vriezenveen (-2,6%). Binnen het Stadsgewest heeft Almelo de grootste groei doorgemaakt
(5,2%). Hengelo laat een geringe groei zien, namelijk 2,6%.
De groei van de werkgelegenheid vindt in elke sector plaats. Het grootste gedeelte van de
groei is echter het resultaat van een toename van de werkgelegenheid in de dienstverlening
en in het bijzonder in het bankwezen en de zakelijke dienstverlening. De werkgelegenheid
in de industrie en de landbouw heeft de laatste jaren een bescheiden groei doorgemaakt
(SEVT, 1999).
Figuur 4.4: Werkgelegenheidsgroei (%) per gemeente 97-98 Bron: SVET, 1999 |
4.3.2: Beroepsbevolking
De beroepsbevolking in de regio Twente bestond in 1996 uit 232.100 mensen. Hiervan is 58%
(133.900) afkomstig uit het Stadsgewest. Tussen 1993 en 1997 is de beroepsbevolking in
Twente met 10% (+22.000) toegenomen, dit ligt 3,3% boven het landelijk gemiddelde. Veel
mensen uit de potentiële beroepsbevolking hebben een stap gemaakt naar de actieve
arbeidsmarkt. Deze ontwikkeling gaat samen met een daling van de werkloosheid. Twente
heeft eindelijk de hoge werkloosheid, die ontstaan was door de deïndustrialisatie, kunnen
wegwerken en heeft de achterstand op Nederland ingelopen. De Twentse arbeidsmarkt heeft
dus relatief meer arbeidsplaatsen voortgebracht dan de landelijke arbeidsmarkt. Vooral
jongeren hebben van deze ontwikkeling geprofiteerd. Er heeft een sterke daling van het
aandeel jonge werklozen (tot 35jaar) plaatsgevonden. De oudere beroepsbevolking (vanaf
45jaar) heeft niet kunnen profiteren. Er heeft zich hier zelfs een stijging van het aantal
werklozen voorgedaan (SEVT, 1999 en CBS-A, 2000).
Van het Stadsgewest hebben Almelo en Enschede de hoogste werkloosheid. Andere gemeenten
met een hoog werkloosheidscijfer zijn: Ambt Delden, Weerselo, Hengelo en Stad Delden
(CBS-A, 2000).
Van het totaal aantal werklozen in Twente is het merendeel lager opgeleid. Ruim 65% van de
werklozen heeft alleen basisonderwijs of VBO/MAVO gevolgd. De situatie van de middelbaar
en hoger geschoolden laat een positiever beeld zien. De werkloosheid laat bij deze groep
een sterke daling zien.
De verdeling van de beroepsbevolking van Twente wijkt qua opleidingsniveau in geringe mate
af van de landelijke verdeling. De beroepsbevolking van Twente bestaat voor iets meer dan
30% uit lager opgeleiden en is daarmee iets groter dan het aandeel lager opgeleiden in
Nederland. Dit aandeel zal afnemen door scholing van werkzoekenden en het natuurlijk
verloop. Er zijn relatief meer personen met een MBO-opleiding en minder personen met een
WO-opleiding. Dit verschil is langzamerhand aan het terug lopen. Sinds begin jaren
90 is het aandeel academisch geschoolden in de beroepsbevolking met meer dan 25%
toegenomen. Landelijk vond deze toename slechts met 15% plaats. Dit betekent dat het
opleidingsniveau in Twente dus snel stijgt. De Universiteit Twente (UT) heeft hier een
groot aandeel in, hoewel veel afgestudeerden uit Twente vertrekken (CBS-A en SEVT, 2000).
Figuur 4.5 geeft de verdeling van het opleidingsniveau van de beroepsbevolking weer. In de
kaartjes zijn de drie gemeenten met het laagste en hoogste aandeel per opleidingsniveau
weergegeven.
Het valt op dat het Stadsgewest het meest gunstige beeld geeft. Hier is de
beroepsbevolking in verhouding tot Twente het hoogst opgeleid.
Figuur 4.5: Opleidingsniveau in Twente in 1996 |
Hoger opgeleiden Middelbaar opgeleiden Lager
opgeleiden
|
![]() |
Bron: CBS-A, 2000 |
De technische opleidingen overheersen in Twente. Vooral op universitair-niveau bestaat er een technische oriëntatie (ca. 66%), maar dit is in mindere mate ook het geval op HBO- (42%) en MBO-niveau (26%). De technische oriëntatie van de academici in Twente zorgt voor een kwalitatieve regionale mismatch. De grootste vraag naar academici komt vanuit de dienstverlening en deze sector heeft geen behoefte aan technisch personeel. Het gebrek aan academici in de diensten sector heeft een negatief effect op het vestigingsmilieu. Dienstverlenende bedrijven kunnen niet voldoende hoger opgeleid personeel in Twente vinden en zullen eerder naar een ander gebied uitkijken (SEVT, 1999).
4.3.3: Forensenstromen en stedenhiërarchie
In figuur 4.6 zijn de forensenstromen weergegeven die binnen Twente plaatsvinden. Uit het
figuur blijkt dat het Stadsgewest veel forensen aantrekt van buiten de 5 gemeenten van het
Stadsgewest. Forensenstromen kleiner dan 500 personen zijn niet in het figuur opgenomen.
(in verband met overzichtelijkheid en afleesbaarheid). Veel van de forensstromen die
bestaan uit minder dan 500 personen zijn ook gericht op het Stadsgewest. Ongeveer 122.000
duizend Twentse forensen gaan naar het Stadsgewest.
Figuur 4.6: Forensenstromen in Twente (1995) Bron: Provincie Overijssel, 1995 |
De forensenstromen uit noordwest-Twente zijn voornamelijk gericht op
Almelo. De forensenstromen uit oost-Twente richten zich vooral op Hengelo en Enschede.
Naast het Stadsgewest blijken vier andere kernen ook een (sub-)regionale functie te
hebben. Dit zijn namelijk Haaksbergen, Losser, Rijssen en Oldenzaal. Als ook de kleinere
forensenstromen opgenomen waren in het figuur, was dat nog beter zichtbaar.
Binnen Twente vormen Hengelo en Enschede een stedelijk centrum van de eerste orde, hiermee
wordt bedoeld dat deze steden het grootste verzorgingsgebied hebben in Twente. Almelo is
een stedelijk centrum van de tweede orde. Over de grens met Duitsland zijn er twee steden
aanwezig met een centrum van de eerste orde: Münster en Osnabrück en twee steden met een
stedelijk centrum van de tweede orde: Nordheim en Rheine. In Twente zijn naast het
Stadsgewest en de kernen met een subregionale functie ook nog andere grote kernen
aanwezig, namelijk Rijssen, Hellendoorn, Vriezenveen, Wierden en Tubbergen.
Van alle forensen in Twente is ongeveer 55% werkzaam in het Stadsgewest. De grootste
forensenstroom binnen Twente trekt dagelijks van Hengelo naar Enschede. Er zijn namelijk
ongeveer 5400 inwoners van Hengelo die werken in Enschede. Van alle forensen afkomstig uit
het Stadsgewest is bijna driekwart werkzaam in dit Stadsgewest en werkt 58,4% in de eigen
woonplaats. Ongeveer een op de vier forensen van buiten het Stadsgewest is werkzaam in het
Stadsgewest. Dit betekent dat een groot deel van de landelijke bevolking van Twente voor
werk afhankelijk is van het Stadsgewest. Er gaan ook forensenstromen naar gebieden buiten
Twente. Ongeveer 1000 Twentenaren werken in Duitsland en ongeveer 15000 personen werken in
de rest van Nederland (Provincie Overijssel, 1995).
4.4: Identiteit
Twente wordt vaak beschouwd als een historisch-economisch-geografische eenheid. Eenheid
kan gedefinieerd worden als "de eigenschap van niet verdeeld of meervoudig te zijn,
van geen verschillen op te leveren, onderling gelijksoortig te zijn. Gelijkheid van denken
en streven, overeenstemming, harmonie" (Van Dale, 1984). Geconcretiseerd voor Twente
zou dit dus betekenen dat er binnen het gebied nauwelijks verschillen zouden zijn, dat de
samenleving zeer veel overeenkomsten vertoont. De identiteit van Twente zou zeer makkelijk
te omschrijven zijn, want Twente zou nauwelijks gedifferentieerd zijn. Het begrip
identiteit zelf is echter al moeilijk te omschrijven, laat staan de identiteit van een
gebied. In het geval van Twente bestaan er daarnaast nog zeer grote verschillen tussen
Zuidwest en Noordoost Twente, wat zeker in de toeristische marketing van het gebied
duidelijk tot uitdrukking komen
De afbakening en de exacte ligging van Twente is nogal discutabel. Het echte Twente wordt vaak aangeduid met het gebied dat ligt tussen de Regge en de Dinkel en wordt aangevuld met enkele omliggende gemeenten. De huidige afbakening kun je het duidelijkst weergeven aan de hand van de verspreiding van de lokale krant de Twentsche Courant Tubantia. De krant heeft 138.126 abonnees (25% van de totale bevolking van Twente) en wordt verspreidt in geheel Twente en enkele gemeenten in Gelderland (Achterhoek) namelijk: Neede, Borculo, Eibergen, Groenlo, Lichtenvoorde, Winterswijk en Aalten. De krant wordt in totaal in 29 gemeenten rondgebracht en heeft zeven edities waarvan er alleen in de gemeente Wierden twee edities worden rondgebracht (editie Almelo en editie West). De overige edities zijn: Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Haaksbergen en Oost-Gelderland Verder worden er nog weekbladen verspreidt die Twente opdelen in Noord-West Twente en Zuid-Oost Twente.
Ook bij een indeling aan de hand van het Twentse dialect kan er nog
steeds onderscheid in de diverse dialecten worden gemaakt, je zou zelfs tot de conclusie
komen dat in ieder plaatsje een afzonderlijk dialect gesproken wordt. En tot op zekere
hoogte is dat ook wel het geval want één Twents woord kan men op vele verschillende
manieren uitspreken en spellen. Hèt Twentse dialect bestaat dan ook niet voor een
Twentenaar.
Het moderne dialect wijkt sterk af van het dialect, dat 90 jaar terug gesproken werd in
dorpen en stadjes, toen die nog gesloten gemeenschappen waren. Neem als voorbeeld het
woord regtevoort dat toen in Twente vrij algemeen gebruikt werd, is vervangen
door teggnswoordig, dat al heel dicht bij de Nederlandse tegenwoordig
ligt. Zo ging het en gaat het nog met tal van andere woorden (Dijkhuis,
1979). Wanneer men het moderne dialect van Twente ruimtelijk wil gaan beschrijven, komt
dan tot de volgende indeling. Het Oost-Twents is bijna verdwenen en/ of is voornamelijk
opgegaan in de grote steden. Het Noordoost-Twentse dialect is ruimtelijk gezien gelijk
gebleven (zie figuur 2.3) en dit geldt min of meer ook voor het West-Twents dialect
evenals het veendialect(Vièns). Tegenwoordig wordt het dialect
voornamelijk op het platteland en door oudere mensen gesproken. In de steden is het
dialect veelal verdwenen maar is de tongval nog wel te horen.
4.4.1: Volkskarakter
Twentenaren zelf zeggen "eerst de kat uit de boom kijken", of "waar zou je
je druk over maken, beter word je er niet van". Uit deze uitdrukkingen blijkt een
soort berusting, die wordt toegeschreven aan de eeuwenlange onderdrukking (Jassies, 1981).
De afwachtende houding is ook erg sterk bij bijvoorbeeld de komst van mensen van buiten
Twente; deze mensen beschouwen de Twentenaren al snel als gesloten en wantrouwend.
Kader 4.1 Bijzondere antwoorden uit straat interviews, gehouden in Twente
|
Er wordt van de nieuwkomer een zeker initiatief verwacht, de Twentenaren zelf zeggen niet spontaan te zijn. Is het contact echter eenmaal gelegd, dan is het ook warm en open, en speelt zelfs in sommige gevallen -op het platteland- het noaberschop (zie 2.4.1) nog. De Twentenaar laat zich graag voorstaan op zijn gastvrijheid, gezelligheid en hulpvaardigheid, en zegt geen grote mond te hebben in vergelijking met bijvoorbeeld Randstedelingen. Niet alle eigenschappen in de Twentse volksaard zijn positief: de Twentenaar is ook koppig, eigenwijs en -zoals gezegd- wantrouwend. Dat het moeilijk is iets zinnigs over Twente en de Twentse volksaard te zeggen, kwam ook uit de straatinterviews naar voren (zie kader 4.1). Er bestond nogal wat onenigheid over waar Twente nu precies ligt, en ook over de interne verschillen in volksaard. Wat opviel was dat het gebied waar men zelf vandaan kwam vooral erg positief beoordeeld werd; de rest iets minder (Straatinterviews, 2000).
Een ander belangrijk volkskenmerk is het geloof. Als men naar de gemeenteraadsverdelingen van de jaren 90, 94 en 1998 kijkt, wordt duidelijk dat het CDA de grootste partij van de regio is, gevolgd door PvdA, VVD, D66, Groenlinks en lokale partijen. Dit is in overeenstemming met het landelijk gemiddelde maar is in Twente voornamelijk te danken aan het Stadsgewest. Wanneer we echter Twente verder differentiëren, dan vallen enkele dingen op. In de drie grote steden is het aandeel van de PvdA boven het streekgemiddelde, dit is niet vreemd gezien het feit dat het industrie steden waren. In het algemeen stemmen de noord-westelijk gelegen gemeenten ten op zichte van het Stadsgewest relatief meer op de Christelijke partijen (Protestants/ Christelijk zoals SGP, RPF en GVP) en de meer oostelijke gemeenten meer op het CDA (Katholiek). Deze tweedeling is historisch te verklaren door externe overheersing: vanuit het westen het Bisdom Utrecht, en uit het oosten (Duitsland) de Graafschap van Gelre en het Bisdom van Münster.
4.4.2: Toeristische identiteit
Vandaag de dag kan de symbolic shape, zoals Paasi die bedoelt, min of meer beschouwd
worden als cultuurhistorische identiteit. Deze cultuurhistorische identiteit kent twee
componenten. Ten eerste de textielcomponent die vaak negatief wordt gezien en de tweede
(meer positief) is verbonden met de traditionele folklore die tegenwoordig voornamelijk
terug te vinden is in de toeristische identiteit. Om de toeristische identiteit te
versterken, is Twente opgedeeld in drie geografische gebieden (figuur 4.8): Noordoost
Twente, Sallandse Heuvelrug/ Reggeland en Zuidwest Twente (ook wel Hof van
Twente genoemd, waarin tevens de grote steden zijn vertegenwoordigd). Opvallend is
dat de grote steden niet expliciet als toeristische bestemmingen worden gezien, maar dat
men voornamelijk een landschappelijk beeld van Twente creëert.
Figuur 4.8 : VVV-indeling vanTwente
Bron: VVV Almelo, 2000 |
De VVVs van Noordoost Twente scheppen een beeld van Twente waar de folklore en landschappelijke elementen voorop staan. Folklore wordt gerelateerd aan klootschieten, midwinterhoornblazen, Vlöggeln en Paastakdragen. Door middel van wandel- en fietsroutes, kanotochten, paardrij- en huifkartochten kan men het Twentse landschap ontdekken, en in de winter kan er zelfs gelanglauft worden op de hoger gelegen essen en stuwwallen. Een bekende slogan voor deze regio is: "Twenteland, Sagenland". In verschillende tochten worden de sagen en legenden van het gebied uitgelegd.
De VVVs van Zuidwest Twente adverteren onder de naam De hof van Twente en De ster van Twente". Zij richten zich voornamelijk op cultuurhistorische en landschappelijke kenmerken. Hier worden buurtschappen, landgoederen, kastelen en havezaten afgewisseld met water- en windmolens, bossen en beken.
In het gebied van de Sallandse Heuvelrug/ Reggeland wordt de nadruk gelegd op de natuur- en actieve vakanties (kanovaren, wandeltochten, fietsen, survival). In dit gebied zouden in de grotere kernen genoeg voorzieningen zijn om rustig het omliggende natuurlandschap en het Nationale Park te bezoeken. De slogan "volop genieten" spreekt boekdelen (VVV Holten, 2000).
In dit hoofdstuk zal de probleemstelling die in de inleiding genoemd is
en verder de rode draad in ons verhaal was, beantwoord worden. De probleemstelling luidt:
"Hoe heeft Twente zich door de eeuwen heen ontwikkeld in
relatie tot de identiteit?"
Concluderend kan er gesteld worden dat de economische veranderingen de Twentse identiteit
hebben beïnvloed. Dit op basis van de economische ontwikkelingen van de laatste eeuwen.
Tot ongeveer halverwege de 19de eeuw was er in Twente sprake van een
geïsoleerde agrarische economie met huisnijverheid (gericht op textiel). Dit leidde tot
een regionale identiteit van Twente binnen Nederland met aspecten, zoals folklore, dialect
en gezamenlijke historie. In de loop van de tweede helft van de 19e eeuw vonden
er industriële ontwikkelingen plaats. Dit had tot gevolg dat Twente zich ontwikkelde als
een echte industriële regio gebaseerd op textiel en metaal. Deze ontwikkeling was ook
ruimtelijk waarneembaar, de spreiding van textielnijverheid veranderde in een in steden
geconcentreerde textielindustrie. De agrarische regionale identiteit veranderde daardoor
in een industriële identiteit.
Door het verval van de industriële structuur onder andere veroorzaakt door de neergang
van de textielindustrie eind jaren 50 en de metaal/chemische industrie in jaren
70 kreeg de regio een negatieve identiteit. Deze identiteit veroorzaakte een
negatief imago van de regio Twente. Samen met de perifere ligging, de wet van de
remmende voorsprong zorgde het negatieve imago voor een neerwaartse spiraal,
waardoor de economische ontwikkelingen achterwege bleven.
Vanaf eind jaren 70, begin jaren 80 werd het gebied aangewezen als een
herstructureringsgebied, waarbij de economie werd gestimuleerd. De stimulering was
voornamelijk gericht op het ontwikkelen van de tertiaire sector en de kennis intensieve
secundaire sector. Deze veranderingen hebben er toe geleid dat de verschillen tussen de
verhoudingen van de economische structuur kleiner worden ten opzichte van Nederland. Door
deze economische ontwikkelingen van de laatste jaren is het imago positiever geworden. De
toeristische identiteit speelt een aanvullende rol, doordat zij het economische imago
versterkt. Deze identiteit zorgt voor een wederopstand van de traditionele
agrarische identiteit, waarbij de Twentenaar, peinzend over zijn identiteit, hardop
spreekt: "Wie kiekn wel wat t wödt!"
In de voorgaande hoofdstukken zijn de shapes van Paasi gebruikt om de ontwikkeling van Twente in de tijd te behandelen. Hieronder worden de shapes afzonderlijk besproken met betrekking tot de drie perioden.
Territorial shape
Het gebied van Twente besloeg tot circa 1850 het gebied tussen de Regge en de Dinkel.
Tussen 1850 en 1977 werd het gebied beter ontsloten op nationaal niveau, de afstanden
werden relatief kleiner, waardoor afgelegen gebieden (bij de grens met Duitsland en ten
zuiden van Twente van toen) meer onder invloed kwamen te staan van de opkomende Twentse
steden. Het gebied kende daardoor een uitbreiding van gemeenten zoals; Nijverdal, Den Ham,
Nede en Eibergen.
In de periode vanaf 1977 tot nu is de grootte van de territorial shape vooral gebonden aan
de ligging van de stuwwallen en is nu slechts symbolic bepaald.. Het enige twistpunt is
echter Holten.
Institutional shape
In de periode tot 1850 bestond de institutional shape voornamelijk uit losse elementen
(marken/ Drostambt) die door de kerkelijke macht bijeen werden gehouden.
In de periode 1850-1977 behoorde deze shape voornamelijk bij de provincie Overijssel, maar
Twente werd toen wel erkend als een aparte regio met bijvoorbeeld een eigen streekplan.
In de laatste periode is Twente als geheel onder de zeggenschap van de provincie
Overijssel komen te liggen waarin de gemeenten de uitvoerende taak hebben.
Funtional shape
In de periode tot 1850 functioneerde Twente hoofdzakelijk als een traditionele agrarische
samenleving.
Tussen 1850 en 1977 transformeerde deze traditionele agrarische samenleving in een meer
industriële samenleving.
De periode vanaf 1977 tot heden kenmerkt zich door de opkomst van een tertiaire
samenleving waarin de industrie kennisintensiever is geworden en van groot belang blijft.
Symbolic shape
In de periode tot 1850 bestond de symbolic shape uit een gezamenlijke historie, folklore,
dialect en een bepaald volkskarakter.
In de periode 1850-1977 werd de boeren identiteit vervangen door een
industriële identiteit waarbij textielnijverheid voorop stond.
In de laatste periode van 1977 tot nu bestaat de symbolic shape uit een combinatie van de
vorige twee perioden waarin het traditionele agrarische karakter (groen, folklore) samen
gaat met de industriële identiteit.
Conclusie
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de territorial shape en de symbolic
shape de regio Twente bepalen en de institutional shape is niet of nauwelijks aanwezig
geweest. De functional shape is in de regio Twente duidelijk aanwezig, maar is
voornamelijk economisch van aard. Vroeger was die vooral gericht op de regio Twente zelf
maar vanaf de industrialisatie is ze steeds meer in de context komen te liggen van (inter)
nationaal verband.
Aan de hand van de shapes van Paasi is tevens een model (chorème) samengesteld en is het resultaat van de belangrijkste kenmerken die in de regio Twente voorkomen. Hieronder volgt het samengestelde model en een daarbij behorende toelichting/verklaring. Het model en de verklaring zijn het antwoord op de probleemstelling.
Chorème van Twente |
Twente kun je op verschillende manieren differentiëren. Zoals; stad
versus platteland, geloof, dialect, landschapskenmerken, opleidingsniveau, economisch,
politiek, cultureel, etc. (Zie het model).
Op nationaal schaalniveau gezien, beslaat de regionale identiteit het gehele gebied
Twente. Wordt er op een regionaal niveau gekeken naar Twente dan is er een tweedeling wat
betreft regionale identiteit: stad versus platteland. Op het gebied van onder andere de
taal zijn er verschillen. Ook is de cultuur in de stad en op platteland verschillend. De
mensen uit de steden zijn qua karakter te vergelijken met de rest van Nederland en op het
platteland heerst vooral een gevoel van ons kent ons. Wordt Twente op een
ander schaalniveau bekeken dan zijn er tevens verschillen te onderscheiden tussen de
verschillende plattelandsgebieden (Veengebied Noordwest Twente, coulisselandschap
Noordoost en Zuidwest Twente). Wat betreft het geloof is het Veengebied (Vriezenveen) en
Noordwest Twente (Rijssen, Wierden, Den Ham) vooral een protestants gebied. Dit in
contrast met het overwegende katholieke Noordoosten en Zuidwesten van Twente.
De toeristische identiteit is in alle drie de plattelandsgebieden gericht op
de natuur. Daarbij richten de VVVs in Zuidwest Twente zich vooral op
cultuurlandschappelijke elementen, zoals kastelen en havezaten. VVV-gebied Noordoost
Twente vestigt de aandacht vooral op de sagen en legenden, VVV-gebied Noordwest Twente
stelt vooral activiteiten in het toeristische beleid centraal, zoals langlaufen en
huifkartochten.
Het Stadsgewest is de economische spil van Twente en beschikt over het hoogste aandeel
hoger opgeleiden, maar ook binnen dit gewest is er een zekere mate van differentiatie. Dat
het Stadsgewest binnen Twente een belangrijke rol speelt is ook onder andere te zien aan
de forensenstromen die gericht zijn op Almelo, Hengelo en Enschede. De gemeenten in
Noordwest Twente zijn vooral gericht op Almelo, en mensen uit de gemeenten in Zuidwest en
Noordoost Twente zijn vooral werkzaam in Hengelo en Enschede.
De hoofdinfrastructuur is een West-Oost corridor. Er is een hoofdtransportas die vanaf de
Randstad via Amersfoort en Apeldoorn (A1) naar het Stadsgewest loopt en doorgaat naar
Duitsland (onder andere richting Rheine en Osnabrück). De hoofdtransportas van het spoor
loopt vanuit de Randstad via Arnhem en Zutphen naar het Stadsgewest. Vanuit Hengelo gaat
het spoor naar Duitsland (via Enschede en Gronau en via Oldenzaal en Nordheim). Evenals
bij de hoofdtransport as van de weg loopt de (inter-) nationale West-Oost corridor van het
spoor via het Stadsgewest in Twente. De toekomstige bedrijventerreinen die in Twente
gepland staan, zullen langs de West-Oost corridor gerealiseerd worden. Deze economische
uitbreiding vindt dus plaats in het Stadsgewest, namelijk tussen Almelo en Borne, tussen
Borne en Hengelo en tussen Hengelo en Oldenzaal.
Binnen het Stadsgewest verschilt de werkgelegenheid per sector tussen Enschede en Hengelo
wat betreft het werk in de dienstensector. In Enschede is relatief veel werkgelegenheid in
de niet-commerciële dienstensector. Denk hierbij aan werkgelegenheid in het openbaar
bestuur, onderwijs en gezondheidszorg. In Hengelo is vooral veel werkgelegenheid in de
commerciële dienstensector (onder andere in de zakelijke dienstverlening, financiële
dienstverlening, horeca en vervoer).
-Atzema, O.A.L.C. & E. Wever (1994), De Nederlandse
Industrie: Ontwikkeling, spreiding en uitdaging. Assen: van Gorcum en comp.
-Bezoen, H.L. (1940), Taal en volk van Twente. Assen: van Gorcum en comp.
-Bols, J.A. (1980), Twente als regionaal systeem. Den Bosch: Malmberg.
-Bos, J. (1980), Twente: uitgave voor havo. Amsterdam: Meulenhoff.
-Capel, J. en B. Mobach (1979), Twente: Cultuurhisorische typering en kartering. Utrecht:
Universiteit Utrecht.
-CBS-A (2000), http://www.cbs.nl/
-CBS-B (2000), Statistisch Jaarboek, 2000 Rijswijk/Heerlen: CBS.
-Communautair Initiatief INTERREG voor de Euregio (1996), Eindrapport. Gronau: EU
INTERREG.
-Dijkhuis, G.J.H. (1979), Twents in woord en gebruik. ã
Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank.
-Ebbers, G. en H.van het Loo (1992), Bodemkaart van Nederland: schaal 1: 50.000;
Toelichting bij kaartblad 28 Oost- 29 Almelo/ Denekamp. Wageningen: DLO-Staring Centrum.
-Eerste Kamer der Staten-Generaal (2000), http://www.eerstekamer.nl.
-Euregio (1992), Euregio: Het Europa in de praktijk van alledag. Gronau: Euregio.
-Gemeente Enschede (1999), Twentestad elf meningen die ertoe doen. Enschede: Gemeente
Enschede.
-Jassies, K (1981), Het Twentse volkskarakter. Enschede: Witkam.
-Kamer van Koophandel Veluwe en Twente (1999), Parkway A1: Oost West in perspectief.
-Laan, J.E. v.d.(1976), Kleine historie van Twente. Zutphen: De Walburg.
-Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1995), Toekomstverkenning Stedenland.
Den Haag: Hamhuis + Nieuwenhuijze + Sijmons
-Overheid (2000), http://www.overheid.nl.
-Paasi, A. (1996), Terrtories, bounderies and consciousness: The changing geographies of
the Finnish-Russian Border. West Sussex: John Wiley & Sons Ltd.
-Pater, B. de (1989), Twente, regio van continuïteit en herstructurering, uit: Nederland
in delen; een regionale geografie dl.2. Houten: De Haan
-Provincie Overijssel (1995), Forensgegevens Twente.
-Provincie Overijssel (2000, A), Streekplan Overijssel 2000+. Zwolle: Provincie
Overijssel.
-Provincie Overijssel (2000, B), http://www.prv-overijssel.nl/
-Ruesink (1995), De come-back van Hengelo, Twentse Courant 28 oktober 1995.
-SEVT 1999 (1999), Sociaal Economische Verkenning Twente 1999.
-SEVT 2000 (2000), Sociaal Economische Verkenning Twente 2000.
-Straatinterviews (2000), Projectgroep Twente
-TAN (1998), Conference Report Cultural Identity and Spatial Segregation. Switzerland:
Aarau.
-Terlouw, dr. K. (2000), Inleiding Gebiedsstudies
colleges 2000.
-Tubantia (2000), info en oplagen. Enschede: Tubantia
-Twente Programma (2000), http://www.twenteprogramma.nl.
-Vaart, dr.R. v.d. (2000), Inhoudsanalyse van voorlichtings- en beleidsteksten college
27-9-00
-Verenigde machinefabrieken Stork N.V., 1989, Stork: 120 jaar industriële dynamiek.
Utrecht: Matrijs
-Volkskrant (1999), http://www.volkskrant.nl.
-Volkskrant (2000), http://www.volkskrant.nl.
-VVV Almelo
-VVV Holten
![]() |