Home

Rijkswerkkamp Twilhaar

Een vergeten hoofdstuk in de geschiedenis van Nijverdal


Inleiding

Van het Rijkswerkkamp Twilhaar, in de Tweede Wereldoorlog gelegen tussen Nijverdal en Haarle, zo’n honderd meter ten zuiden van de Almeloseweg, is niets meer over. Wie tegenwoordig bij het Bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer de rode route oftewel Twilhaarwandeling kiest, passeert na ongeveer een kilometer het voormalig kampterrein. Wie vervolgens dat moeilijk toegankelijke bosperceel zou willen betreden, zal vergeefs zoeken naar resten van wat zich hier in 1940-1945 heeft afgespeeld.

In 1947 zijn de houten barakken verwijderd en is het kampterrein beplant met bomen als Abies Grandis en Douglas. Bosonderhoud in latere jaren heeft de bodem verder overhoop gehaald en de laatste sporen uitgewist. Een dikke laag mos en humus bedekt ruim zestig later een terrein waar een behoorlijk aantal mensen een tamelijk ingrijpende en cruciale periode van hun leven heeft doorgebracht.

Niet alleen de restanten van het kamp zijn verdwenen, ook de buren van het voormalige kamp hebben sindsdien hun geluk elders gezocht. Boerderijen met namen als Schotjans-kamp, de Twilhaar, Beltman en Heetjanskamp vormden ooit het decor voor een heel eigen gemeenschap daar achter de berg. Boerenwoninkjes rond de Paltheweg werden bewoond door families met namen als Beltman, Manenschijn, Mondeel, Heetkamp, De Vries, Roebert, Kelder, Brinkman en door een zonderling als Kees Koloniaal, een kluizenaar die in Nijverdal bekend stond als de geneeskrachtige strijker “Keesie achter’n Barg”.

Want het was ooit een heel eigen gemeenschap, dat Twilhaar. Voor Nijverdalse begrippen lag het “achter’n Barg” en dus uit het zicht. Vanuit het oogpunt van de Haarlenaren hield hun buurtschap gevoelsmatig op na de boerderij van Wissink. Twilhaar lag daar precies buiten, alsof het nergens bij hoorde. Een stukje niemandsland en een wereldje op zichzelf. Een ideale plek voor een kamp dat er baat bij heeft een beetje aan het zicht onttrokken te zijn.

De buren hebben destijds het beste zicht gehad op wat er zich in en rond het kamp moet hebben afgespeeld. Maar de boerderijen en woninkjes op de Twilhaar zijn na de Tweede Wereldoorlog in de loop der jaren een voor een afgebroken en de mensen zijn vertrokken. Alleen boerderij de Twilhaar heeft alle roerige gebeurtenissen aan zich voorbij zien gaan en staat als stille getuige roerloos overeind. De rest is weg, de bewoners zijn verdwenen en hebben hun getuigenissen en herinneringen met zich meegenomen. Wanneer we enkele van deze voormalige buren na zestig jaar te spreken krijgen, blijken sommige herinneringen aan die oorlogstijd te zijn vervaagd of soms helemaal te zijn verdwenen.

Ook in de lokale geschiedkundige werken, die de Tweede Wereldoorlog in de gemeente Hellendoorn tot onderwerp hebben, zal men vergeefs naar het Rijkswerkkamp Twilhaar zoeken. Toegegeven, het kamp wordt ergens in een van die boeken in een bijzin van een geheel ander betoog wel genoemd, maar om iets volstrekt anders te beargumenteren. Het is geen hoofdstuk waard, geen alinea, zelfs geen zin: vijf, zes woorden worden aan het kamp gewijd.

Natuurlijk, voormalige directe buren van het kamp Twilhaar verbazen zich ook zestig jaar na dato nog dat niet iedereen in Nijverdal op de hoogte was van het bestaan van het werkkamp. Zij keken de hele dag uit op de houten barakken en het lijkt hen zonneklaar dat iedereen dat op het moment zelf al moet hebben geweten. Vele andere Nijverdallers op hun beurt echter, verbazen zich evenzeer dat ze nu pas, na al die tijd, voor het eerst horen van dit Nijverdalse kamp en wat er zich in de oorlogsjaren in die bossen heeft afgespeeld.

Iemand vertelt ons erg blij te zijn dat er recentelijk een verhaal over het kamp in de krant heeft gestaan. Het was dus toch waar geweest, dat daar joden in een kamp hebben gezeten. Als twaalfjarig meisje had ze dat in Nijverdal in de oorlog opgevangen en rondverteld en volwassenen hadden haar vervolgens op het hart gedrukt, dat dit niet waar was en dat ze daarover haar mond moest houden. Ze werd niet geloofd, zegt ze. En nu, na al die jaren kan ze de mensen laten zien, dat ze destijds toch gelijk had.

Na al die jaren spreken wij iemand, die als huishoudelijke hulp in het kamp heeft gewerkt, maar daar vervolgens na de oorlog nooit met iemand over heeft gesproken. "Dat deed je niet," vertelt ze, "je keek in die tijd niet terug. Je keek vooruit en je praatte niet over wat er allemaal was gebeurd."

Wie vanaf vandaag bij het Bezoekerscentrum de Twilhaarwandeling neemt, ziet na ongeveer een kilometer een monument, dat een vergeten hoofdstuk in de geschiedenis van de gemeente Hellendoorn markeert. Vanaf vandaag is weer iets tastbaars terug te vinden dat herinnert aan het Rijkswerkkamp Twilhaar, dat een zeer aanwijsbare en duidelijke rol heeft gespeeld in het geheel van de Duitse vernietigingsmachinerie.

Nijverdal, 2 oktober 2003.
Alex Alferink
Jan Fikken



Geschiedenis Rijkswerkkamp Twilhaar

Rijkswerkkamp Twilhaar in Nijverdal was een van de ongeveer vijftig werkkampen, die in 1942 door de Duitse bezetter werden aangewezen om joodse mannen te gijzelen. Deze kampen lagen voor het overgrote deel in het oosten van Nederland. Het waren kampen van de Rijksdienst voor de Werkverruiming waar voorheen werklozen in het kader van de werkverschaffing naar toe werden gezon-den, maar op dat moment voor het eerst werden ingericht om joodse mannen te kunnen isoleren.

De meeste van deze werkverschaffingkampen waren sinds de jaren dertig van de vorige eeuw ingericht om werklozen aan het werk te zetten. Met de bouw van het Nijverdalse werkkamp werd in augustus 1940 begonnen en begin januari 1941 kwamen 96 zeelieden en vissers in het kamp aan. Het waren allemaal mannen uit Scheveningen en Den Haag die van de bezetter niet meer mochten uitvaren op zee. Tegen een schamel loon werden deze mensen op de Sallandse Heuvelrug te werk gesteld door hen woeste grond te laten ontginnen. Voor hen ongewoon en lichamelijk zeer zwaar werk.

Het kamp stond onder leiding van een Nederlandse beheerder, die kok-beheerder werd genoemd en in het kamp een beheerderswoning had. Verder werkten er Nijverdalse krachten: een kok, hulpen in de keuken, de kantinebeheerder met zijn hulp en schoonmaaksters.

Dat de Nijverdalse bevolking was begaan met het lot van de zeelieden bleek in april van dat jaar. Er werd een plaatselijk comité opgericht met als doel het verblijf van de bewoners van kamp Twilhaar enigszins te veraangenamen. Er werden voor de zeelieden ontspannings- en muziekavonden gehouden en het comité verzorgde lectuur en spelen. Plaatselijke verenigingen als het Christelijk Mannenkoor, het muziekkorps van de Koninklijke Stoom Weverij (KSW) en ENSO (Eerste Nijverdalse Strijk Orkest) traden op. Daarnaast werd ook aan de verzorging van de geestelijke belangen gedacht.

Andere plannen

De nazi-bezetters voerden in het tweede oorlogsjaar hun plannen door om de Nederlandse joden uit hun omgeving te isoleren, in gijzeling te houden en hen daarna zo snel mogelijk naar de Oost-Europese vernietigingskampen te deporteren. De Duitsers konden bij dit plan uitstekend gebruik maken van de al bestaande werkkampen van de Rijksdienst voor de Werkverruiming, waarvan Twilhaar er een was.

In januari 1942 werden de eerste joodse mannen uit Amsterdam naar dit soort werkkam-pen gestuurd. De meeste van hen kwamen terecht in kampen als Sellingerbeetse, Diever, Mantinge en Gijsselte. De Joodse Raad, die van de bezetter de opdracht kreeg de “joodse belangen” te behartigen, spoorde de mensen toch maar vooral aan om te gaan “om erger te voorkomen.” Dat “erger” kon inhouden dat wanneer ze besloten te gaan onderduiken, hun familieleden konden worden opgepakt en naar het beruchte strafkamp Mauthausen in Oostenrijk konden worden gezonden, waar hen een zekere dood wachtte. Bovendien leek een verblijf in een Nederlands werkkamp altijd nog iets rooskleuriger dan wegzending naar Duitsland.

Half april 1942 kreeg ook de beheerder van het Nijverdalse kamp, Henner Hoijmann, van de Duitse bezetter het bericht, dat hij zijn zeelieden naar huis diende te sturen om het kamp vrij te houden voor de komst van joden. Het Nijverdalse personeel werd eveneens weggezonden. Men wilde vanaf nu geen pottenkijkers meer. Alleen de kok en de kantinebeheerder met zijn hulp bleven in het kamp. Zij moesten echter nog tot 10 juli wachten voordat de eerste groep joden in Twilhaar arriveerde.

Eerste groep Groningers

Hoijmann noteerde na de oorlog over de aankomst van deze groep mensen: "Het waren allemaal menschen uit de stad Groningen. Nog vol moed en gein." Waarna hij onmiddel-lijk concludeerde dat de drie daaropvolgende maanden tot de zwaarste van zijn veelbewogen leven hadden behoord.

"Vrijdagmiddag arriveerde ik in Nijverdal, het kamp ligt 20 à 25 minuten van Nijverdal," schreef de opgepakte Maurits van Adelsbergen in een van zijn eerste brieven uit Rijkswerkkamp Twilhaar, waar hij die dag met nog 82 lotgenoten uit Groningen was aangekomen. De Groninger mannen troffen in de bossen ten westen van Nijverdal een werkkamp aan, bestaand uit twee lange woonbarakken, waarin twaalf wooneenheden, een kantine, een keuken met een woongelegenheid voor de kok-beheerder, een washok en een schillenhok. Al met al een oppervlakte van ongeveer twee voetbalvelden.

"Het is een klein kamp voor een kleine 100 menschen," schreef Maurits van Adelsbergen verder aan zijn werkgever in Groningen, "op iedere kamer liggen 8 menschen, terwijl er voor iedere groep een dagverblijf is." Hij verbleef op dat moment een kleine week in werkkamp Twilhaar en meldde: "Het eten is behoorlijk, het kan natuurlijk niet zooals thuis zijn, doch het is best te doen met een beetje kunst- en vliegwerk."

Zwaar boswerk

De groep mannen, inmiddels aangevuld met enkele joodse mannen uit Amsterdam en Tilburg, zou drie maanden in Nijverdal blijven en was van 's morgens 7.00 uur tot 's middags 16.45 uur in groepjes onder begeleiding van medewerkers van Staats-bosbeheer op de hei en in het bos aan het werk. Hetzelfde werk als eerder de werkloze zeelieden en vissers hadden verricht. De joden moesten het echter met 20% minder loon doen. Met de schop, waarvan de aanschaf op hun loon werd ingehouden, dienden ze zandgrond met kiezels en stenen weg te graven en heide te verwijderen, dit om percelen bouwrijp te maken voor bosbouw. Anderen rooiden bomen en legden wegen aan. Weer een andere groep verrichtte corveediensten, want de Nijverdalse schoonmaakster en keukenhulpen waren immers uit het kamp verdwenen. Veel van de mannen, afkomstig uit alle geledingen van de maatschappij, waren dit lichamelijk zware graafwerk niet gewend.

Het regime in het kamp leek in de beginperiode van het verblijf van de Groningers aan de milde kant. De mannen werd toegestaan het kamp te verlaten en in Nijverdal rond te kijken. Diverse Nijverdallers weten zich dit na al die jaren nog goed te herinneren. Er mochten echter niet meer, zoals voorheen voor de vissers en zeelieden, ontspannings-avonden worden georganiseerd voor deze groep joodse mannen.

Wel was het mogelijk bezoek te ontvangen, maar dit stuitte gelijk al weer op problemen. Mevrouw Abram-Berkelo herinnert zich: "Wij konden mijn vader niet in Twilhaar bezoeken want het was joden niet toegestaan om zonder vergunning te reizen. En bovendien, wij hadden helemaal geen geld om die treinreis van Groningen naar Nijverdal te betalen. Wij waren maar een gewoon gezin. Dan was het nog een geluk voor hem, dat mijn vader daar in Nijverdal met zijn twee broers zat." Anderen lukte het wel om vanuit Groningen hun familieleden in werkkamp Twilhaar te bezoeken.

Scherpere bepalingen

Na een maand veranderde het regime. De beheerder van het Nijverdalse kamp werd evenals zijn collega's van andere kampen “op stage” gestuurd naar het beruchte strafkamp Erika in Ommen. Hier werd hen in een week tijd geleerd hoe de joden te drillen en eronder te houden en kregen ze enkele staaltjes van mensonterende martelingen te zien. Kortom, de teugels dienden in de werkkampen strakker te worden aangetrokken.

"We krijgen hier scherpere bepalingen," noteerde Maurits van Adelsbergen in zijn tweede brief, die duidelijk minder optimistisch van toon was, "rooken en bewegingsvrijheid zijn reeds verboden. Volgende week moeten we geloof ik exerceeren en marcheeren naar en van het werk, vaker appel houden, misschien censuur op post en pakjes."

De mannen regelden met Nijverdalse contactpersonen, hoe post en pakketjes van thuis toch in goede orde konden worden ontvangen. De zomeravonden in het kamp werden zo goed of zo kwaad als mogelijk doorgebracht. "Gisteravond hebben we twee gasten op theevisite gehad," schreef Izaak van Berg, een kruidenier, aan zijn zoon in Groningen, "ieder neemt zijn stoel en een kleinigheid mede en hebben we er een gezellige avond, en zoo brengen we onze vrije tijd door en we moeten er maken wat er van te maken is doch het is je er wel eens mies voor op sommige momenten." Verder vertrouwde hij nog aan het papier toe hoe zijn zoon Max van Berg in het kamp wat bijverdiende door de verkoop van eigengemaakt spul: "Max maakt geschilderde briefkaarten. Is er juist mee begonnen, kwartje per stuk op briefkaart en er zit 1,5 cents postzegel op. Heeft nu al 20 in bestel."

Na drie zomermaanden in de bossen en op de hei van de Sallandse Heuvelrug was het plotseling afgelopen. Donderdagavond 1 oktober 1942 heerste een uiterst nerveuze spanning in het kamp toen geruchten de ronde deden dat er SS-ers in aantocht waren. De volgende dag bleek, dat in één landelijke actie al deze joodse werkkampen door Duitse militairen werden leeggehaald. Samen met ongeveer 5000 andere kampgenoten en hun 9000 vrouwen en kinderen werden de Twilhaar-mannen onder het mom van gezinshereniging naar Westerbork gesleept. Van daaruit werden ze naar de vernietigingskampen in Oost-Europa gedeporteerd. Sommige mannen hadden langer in werkkamp Twilhaar gewerkt dan dat ze daarna nog in leven zouden zijn.

Evacués

Enige tijd na het vertrek van de joodse mannen keerden de Nijverdalse huishoudelijke hulpen terug in het kamp. Er werd schoongemaakt en opgeruimd in afwachting van een andere groep Nederlanders die door toedoen van de bezetter zonder woonruimte was komen te zitten. Het waren gezinnen ditmaal, voornamelijk uit Den Haag, Scheveningen en Katwijk, waarvan de woningen waren opgeëist om de aanleg van de Atlantikwall te kunnen uitvoeren. Eind december 1942 kwamen die eerste evacués in Nijverdal aan.

Annie Steggerda, een van de evacués uit Den Haag en destijds 10 jaar oud: "Het kamp was, toen wij op 23 december aankwamen, nagenoeg vol. Wij gingen naar de Sint Antoniusschool in Nijverdal. Sommige kinderen uit het kamp gingen naar een andere school. Voor ons kinderen leek het op een lange vakantie. We hadden veel plezier. Maar onze ouders maakten zich toch wel zorgen."

Ook in deze periode liet de Nijverdalse gemeenschap opnieuw merken betrokken te zijn met het lot van deze verdreven landgenoten. Vanuit verschillende Nijverdalse kerken werd hulp aan deze gezinnen geboden. Opnieuw werden ontspannings- en muziek- avonden georganiseerd, waarbij ook de buren van het kamp, de andere bewoners van de buurtschap Twilhaar werden uitgenodigd.

Eind 1944 legden de Duitsers in de directe omgeving van het kamp een startbaan voor V1-raketten aan. Het gebied rond die lanceerinrichting werd tot “Sperrgebiet” verklaard en kamp Twilhaar moest worden ontruimd. De bewoners werden overgebracht naar onder andere een kamp in Heino. Toen de startbaan niet meer werd gebruikt keerden begin 1945 de bewoners in Twilhaar terug.

Bombardement 22 maart

Na het zware geallieerde bombardement op Nijverdal (donderdag 22 maart 1945) waren heel wat gezinnen niet alleen familieleden verloren maar daarnaast ook nog eens hun hele hebben en houden kwijtgeraakt. Voor enkele van deze daklozen op zoek naar woon-ruimte bood kamp Twilhaar een oplossing. Geert Kamp, een kind uit een van de getroffen gezinnen: "We hebben eerst een dag of vijf bij familie en kennissen gewoond, daarna gingen we naar de barakken van Twilhaar. Toen wij daar aankwamen, waren die barakken aan weerskanten helemaal vol gezinnen en wij moesten eerst met ons gezin, met zijn zessen, bij de barak van Jansen, onze vroegere buurman aan de Rijssensestraat in." Ze zouden bijna vijf maanden in kamp Twilhaar verblijven.

"Helemaal aan het eind van de oorlog hebben er ook nog een paar dagen Duitsers gezeten," vertelt Kamp, "die wekten zelf stroom op met een aggregaat. Dan konden ze in de kantine van het kamp filmvoorstellingen bekijken. Toen de Canadezen in aantocht waren en al heel dichtbij waren, hebben ze met een handgranaat dat aggregaat opgeblazen. Ze waren ineens weg. Die zijn voor dag en dauw vertrokken en diezelfde avond kwamen die Canadezen in Twilhaar. Die zijn er een paar dagen gebleven."

Na de bevrijding was het een komen en gaan in Twilhaar. Niet alleen Canadezen lagen in en rond het kamp gelegerd, ook enige Nederlandse soldaten. De barakken boden daar-naast tijdelijke opvang aan arbeiders, die in het oosten van Europa voor de Duitsers hadden moeten werken. Zij werden er ontsmet en behandeld en konden in de Nijverdalse bossen op krachten komen alvorens ze huiswaarts keerden. De laatste evacués vertrokken eind 1946, begin 1947.

Hierna hadden de barakken van Twilhaar hun functie verloren. Ze werden uit elkaar gehaald en naar Ommen vervoerd en daar door opkopers verhandeld. Het voormalig werkkampterrein werd vervolgens beplant met bomen zodat het vanaf dat moment deel kon gaan uitmaken van de rest van de bossen op de Sallandse Heuvelrug.