DE BALANCED SCORECARD
Auteur: Vincent Bökkerink
Flemingstraat 11
7555 BM HENGELO
Telefoon: 074-2915341
E-mail: v.bokkerink@bigfoot.com
Internet: www.oocities.org/vbokkerink
Versie: 1 augustus 2000
Scriptie: Bestuurskunde, Faculteit bedrijfs- en bestuurswetenschappen (BBW)
Open Universiteit Heerlen
Diplomalijn: WO-Doorstroomprogramma bestuurskunde
Begeleider: Dr. S. Duindam
Examinator: Prof. Dr. A.F.A. Korsten
1.1 Doelstelling van het onderzoek
1.2 Centrale vraagstelling en
deelvragen
1.2.2 Deelvragen
afgeleid uit de centrale vraag
1.3 Definities van centrale begrippen
2 Beoordeling van de Balanced Scorecard en de Welzijnsdienst
2.1 In hoeverre voldoet de Balanced
Scorecard aan de opgestelde criteria?.
2.2 In hoeverre voldoet sturing binnen
de Welzijnsdienst aan de opgestelde
criteria?
3.2 Conclusie per beoordelingscriterium
De overheidsorganisatie
wordt steeds vaker aangesproken op haar functioneren. Van de overheid wordt
verwacht dat zij efficiënt en effectief met de aan haar beschikbaar gestelde
middelen omgaat. Om dit te bereiken wordt steeds vaker een beroep gedaan op
instrumenten die bij de profit-sector worden toegepast.
Binnen
overheidsorganisaties geeft het management leiding aan de ambtelijke
organisatie binnen de gestelde randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden worden
voor een groot gedeelte bepaald door politieke actoren. De strategie en
doelstellingen worden door de politiek bepaald. Realisatie van de strategie en
doelstellingen is met name een taak van de ambtelijke organisatie en het
management. Het vraagstuk van management kan in drie kernproblemen worden
samengevat. De kernproblemen zijn het externe afstemmingsprobleem, het interne
afstemmingsprobleem en het structureringsprobleem.
Het ambtelijk management
moet via interne afstemming zorgen voor realisering van de strategie en de
doelstellingen. Voor de sturing van de organisatie worden diverse
managementinstrumenten gebruikt.
Eén van die benaderingen
is de zogenoemde 'Balanced Scorecard' die door Kaplan en Norton is ontwikkeld.
De Balanced Scorecard vertaalt het doel en de te volgen strategie in een
allesomvattend geheel van prestatiemetingen die te samen het kader vormen voor
een strategisch systeem van meten en managen. De Balanced Scorecard blijft
nadruk leggen op financiële doelstellingen maar schenkt ook aandacht aan de
stuwende factoren achter de prestaties. De vraag is nu of de Balanced Scorecard
toepasbaar is bij gemeentelijke overheidsorganisaties in het algemeen maar bij
de Welzijnsdienst van de gemeente Oldenzaal in het bijzonder.
Het doel van het
onderzoek is het inzichtelijk maken van de mogelijkheden van de Balanced
Scorecard om de prestatiemeting binnen de nieuwe Welzijnsdienst te
optimaliseren. Dit kan als volgt worden omschreven:
Bestudering van de specifieke problematieken rond sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties die moeten leiden tot beoordelingscriteria om te komen tot effectieve prestatiemeting, waarbij de beoordelingscriteria worden toegepast op de Balanced Scorecard alsmede om de bestaande prestatiemeting binnen de Welzijnsdienst te evalueren. Een vergelijking van beide evaluaties resulteert in voorstellen van de mogelijkheden van de Balanced Scorecard binnen de Welzijnsdienst. De centrale vraagstelling is:
I.
In welke relatie
staat de Balanced Scorecard tot sturing binnen organisaties? (beschrijvend)
II.
Welke zijn de
relevante beoordelingscriteria van sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties?
(beschrijvend)
III.
Hoe wordt de
Balanced Scorecard en de Welzijnsdienst in het licht van de
beoordelingscriteria beoordeeld? (evaluatief)
De eerste centrale vraag
moet antwoord geven op de vraag in welke relatie de Balanced Scorecard staat
tot sturing binnen organisaties. Om deze centrale vraag te beantwoorden is
eerst antwoord gegeven op de vraag wat sturing nu eigenlijk is. Het vraagstuk
van management wordt in drie kernproblemen samengevat. Het eerste kernprobleem
is het externe afstemmingsprobleem. Hier is de vraag hoe de organisatie moet
worden afgestemd op de partijen en situaties in het omringend maatschappelijk
systeem. Het tweede kernprobleem is het interne afstemmingsprobleem. Hier is de
vraag hoe de organisatie, de individuele organisatieleden en de componenten
onderling op elkaar moeten worden afgestemd. Het laatste kernprobleem is het
structureringsprobleem. Dit heeft betrekking op het ontwerpen van een raamwerk
waarbinnen middelen kunnen worden afgestemd op te bereiken doelstellingen.
Aangezien een passende structuur afhankelijk is van de eerste twee
kernproblemen, komen de kernproblemen in de structureringsprobleem bij elkaar.
Het begrip 'corporate
governance' geeft een verdere verduidelijking. Voor een adequate sturing van
het beleid en de organisatie is naast het houden van toezicht ook informatie
omtrent de uitkomsten van de beheersing c.q. uitvoering nodig. Nadat duidelijk
is wat sturing inhoudt, is de Balanced Scorecard beschreven.
De Balanced Scorecard
vertaalt het doel en de te volgen strategie van de onderneming in een
allesomvattend geheel van prestatiemetingen die te samen het kader vormen voor
een strategisch systeem van meten en managen. De strategie wordt omschreven als
een samenhangend geheel van veronderstellingen over oorzaak en gevolg. De
strategie wordt bij de Balanced Scorecard als een gegeven beschouwd.
De Balanced Scorecard
blijft nadruk leggen op financiële doelstellingen maar schenkt daarnaast
aandacht aan de stuwende factoren achter de prestaties ofwel de essentiële
waardescheppende activiteiten. De stuwende factoren zijn verdeeld over vier
samenhangende perspectieven. Resultaatmetingen en prestatiemotoren behoren die
factoren zichtbaar te maken die het concurrentievoordeel van de onderneming
scheppen en prestatiedoorbraken tot gevolg hebben.De vier samenhangende
perspectieven zijn het financiële perspectief, het klantenperspectief, het
interne perspectief en het leer- en groeiperspectief. De verschillende
perspectieven worden hierna kort behandeld. Bij het financiële perspectief
worden de financiële prestaties gedefinieerd die op grond van de strategie
worden verwacht. Het perspectief geeft daarnaast de beoogde eindresultaten weer
van de gemeenschappelijke doelstellingen en metingen uit de andere perspectieven.
Alle doelstellingen en metingen in de overige perspectieven moeten namelijk met
elkaar in verband worden gebracht om de doelstellingen in het financiële
perspectief te kunnen realiseren. Iedere meting dient een schakel te zijn in de
keten van oorzakelijke relaties. In het klantenperspectief wordt de missie en
de strategie van de onderneming vertaald in specifieke doelstellingen voor
beoogde afnemerscategorieën en marktsegmenten. Deze doelstellingen moeten
vervolgens in de gehele onderneming bekend zijn. In dit perspectief is het van
belang om de afnemerscategorieën (doelgroepen) en marktsegmenten te bepalen
waarin de onderneming actief wil zijn. De doelstellingen en metingen van het
interne perspectief worden ontwikkeld nadat doelstellingen en metingen voor het
financieel perspectief en het klantenperspectief zijn geformuleerd. De
processen en procedures die van essentieel belang zijn om de voorgaande
perspectieven te realiseren worden omschreven.
In het leer- en
groeiperspectief worden doelstellingen en metingen opgenomen die het leer- en
groeiproces van de onderneming bevorderen. De doelstellingen in dit perspectief
leveren de infrastructuur die de onderneming nodig heeft om ambitieuze
doelstellingen in de overige drie perspectieven te kunnen verwezenlijken.
Na de bespreking van de
Balanced Scorecard kan worden beoordeel in hoeverre de Balanced Scorecard zich
verhoudt tot sturing. De Balanced Scorecard is met name geschikt om de 'interne
afstemming' van de organisatie mogelijk te maken. Het structureringsprobleem
krijgt bij de Balanced Scorecard enige aandacht. Met name is via de Balanced
Scorecard coördinatie mogelijk en wordt het gebruikt als informatiesysteem. Bij
de Balanced Scorecard wordt geen aandacht geschonken aan het externe
afstemmingsprobleem aangezien de 'strategie' als gegeven wordt beschouwd. Uit
de definitie van corporate governance blijkt dat de Balanced Scorecard vooral
voor de beheersing te gebruiken is. De opstellers van de Balanced Scorecard
zien daarbij een aantal essentiële managementtaken. Hierbij sluiten zij zich
aan bij het genoemde managementproces. Voor de scriptie is het van belang te
constateren dat met sturing de interne afstemming en beheersing wordt bedoeld.
De tweede centrale vraag
moet de relevante beoordelingscriteria geven van sturing binnen gemeentelijke
overheidsorganisaties. In de economische organisatietheorieën, de theorie over
management control en de theorie over prestatiemeting worden diverse specifieke
elementen genoemd die bij gemeentelijke overheidsorganisaties van belang zijn.
Deze specifieke elementen worden als relevante beoordelingscriteria gezien.
1.
Relevante
beoordelingscriteria van sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties in
economische organisatietheorieën
Bestaan van onzekerheid: Causale relatie benoemen
2.
Relevante
beoordelingscriteria van sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties in
de theorie over management control
3.
Relevante
beoordelingscriteria van sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties in
de theorie over prestatiemeting
De derde deelvraag moet
de beoordeling geven van de Balanced Scorecard en de Welzijnsdienst in het
licht van de beoordelingscriteria. Hierbij is gebruik gemaakt van verschillende
notities, die met betrekking tot de reorganisatie zijn opgesteld en informatie
die via interviews is verkregen. Het
doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van de mogelijkheden van de
Balanced Scorecard om de prestatiemeting binnen de nieuwe Welzijnsdienst te optimaliseren.
Een vergelijking van beide evaluaties resulteert in voorstellen van de
mogelijkheden van de Balanced Scorecard binnen de Welzijnsdienst. Uit deze
conclusies kan worden gesteld dat de Balanced Scorecard de prestatiemeting
binnen de nieuwe Welzijnsdienst kan optimaliseren. Hierbij zijn wel een aantal
onderdelen die nog nader onderzoek vergen. Deze onderdelen zijn opgenomen in de
aanbevelingen. De aanbevelingen zijn:
1.
Het opstellen van
de concernscorecard als een Balanced Scorecard vergt veel tijd en inzet. Zonder
de commitment heeft het opstellen van een Balanced Scorecard geen kans van
slagen. Aanbevolen wordt eerst commitment te verkrijgen.
2.
Aangezien de
Balanced Scorecard van de Welzijnsdienst afgeleid wordt van de concernscorecard
en een afdelingsscorecard van de Balanced Scorecard van de Welzijnsdienst, is
het niet zinvol om een experiment te starten op afdelingsniveau. Een
top-down-benadering wordt dus sterk aanbevolen.
3.
Het opnemen van
externe factoren wordt binnen de Welzijnsdienst van belang geacht, echter de
Balanced Scorecard schenkt geen aandacht aan aanvullende verklarende externe
factoren. Om de invloed van externe factoren inzichtelijk te houden wordt
aanbevolen een systeem te onderzoeken.
4.
Uit de interviews
blijkt dat door respondenten wordt aangegeven dat een extra perspectief
wenselijk is. Het extra perspectief heeft betrekking op de beoordeling van de
organisatie door de politieke achterban. Hierbij moet de politieke dimensie
meer worden belicht. Aanbevolen wordt voor het opstellen van de Balanced
Scorecard te onderzoeken of er draagvlak is voor de genoemde perspectieven.
Het doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken
van de mogelijkheden van de Balanced Scorecard om de prestatiemeting binnen de
nieuwe Welzijnsdienst te optimaliseren.
Dit kan als volgt worden
omschreven:
(a) Bestudering van de specifieke problematieken rond sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties die moeten leiden tot beoordelingscriteria om te komen tot effectieve prestatiemeting, (b) waarbij de beoordelingscriteria worden toegepast op de Balanced Scorecard alsmede om de bestaande prestatiemeting binnen de Welzijnsdienst te evalueren. (c) Een vergelijking van beide evaluaties resulteert in (d) voorstellen van de mogelijkheden van de Balanced Scorecard binnen de Welzijnsdienst.
I.
In welke relatie
staat de Balanced Scorecard tot sturing binnen organisaties? (beschrijvend)
II.
Welke zijn de
relevante beoordelingscriteria van sturing binnen gemeentelijke
overheidsorganisaties? (beschrijvend)
III.
Hoe wordt de
Balanced Scorecard en de Welzijnsdienst in het licht van de
beoordelingscriteria beoordeeld? (evaluatief)
I.
In welke relatie
staat de Balanced Scorecard tot sturing binnen organisaties? (beschrijvend)
I. 1)
Wat wordt onder
sturing binnen organisaties verstaan? (beschrijvend)
I. 2)
Wat is de Balanced
Scorecard? (beschrijvend)
I. 3)
Wat is de relatie
tussen de twee voorgaande onderwerpen? (evaluerend)
II. 1)
Welke criteria
worden in de economische organisatietheorieën genoemd? (beschrijvend)
II. 2)
Welke criteria
worden in de theorie over management control genoemd? (beschrijvend)
II. 3)
Welke criteria
worden in de theorie over prestatiemeting genoemd? (beschrijvend)
III. 1)
In hoeverre voldoet
de Balanced Scorecard aan de opgestelde criteria? (evaluatief)
III. 2)
Wat zijn de
karakteristieken van sturing binnen de Welzijnsdienst? (beschrijvend)
III. 3)
In hoeverre voldoet
sturing binnen de Welzijnsdienst aan de opgestelde criteria? (evaluatief)
Sturing Sturing
betreft de interne afstemming en beheersing. Hier is de vraag hoe de
organisatie, de individuele organisatieleden en de componenten onderling op
elkaar moeten worden afgestemd zodat de zekerheid wordt verkregen dat de
organisatie blijvend de vastgestelde beleidsdoelstellingen realiseert.
Overheidsorganisatie Een organisatie behoort tot het openbaar bestuur wanneer zij op
een of andere wijze legitiem macht uitoefent over andere organisaties en/of
burgers. Overheidsorganisaties worden direct gecontroleerd door een
representatief, gekozen orgaan en hun bestaan volgt direct uit de wet zoals de
Grondwet, Provinciewet, Gemeentewet of Waterschapswet (Baakman, N.A, 1991,
pagina 15).
Prestatiemeting Prestatiemeting
heeft betrekking op die metingen die zich richten op de sleutelfactoren voor
succes (Helden, G.J. van, 1996, pagina 12).
In deze scriptie worden de eerste en tweede centrale vraag via een
literatuurstudie beantwoord. De derde centrale vraag wordt via empirisch
onderzoek beantwoord. Uit de literatuurstudie blijkt in welke relatie de
Balanced Scorecard staat tot sturing binnen organisaties en moeten relevante
beoordelingscriteria van sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties
worden benoemd. Bij het empirisch onderzoek wordt gebruik gemaakt van de
beschikbare documenten, plannen en notities die bij de gemeente Oldenzaal
beschikbaar zijn. Het is niet altijd mogelijk gebleken om via de beschikbare
documenten de beoordelingscriteria toe te passen op de Welzijnsdienst. Om de
beoordelingscriteria toe te passen op de Welzijnsdienst zijn tevens interviews
afgenomen. In eerste instantie waren 14 personen uitgenodigd voor een
interview. Dit is naar 13 personen teruggebracht aangezien één respondent
aangaf nog te kort in Oldenzaal werkzaam te zijn om een goed beeld te hebben
over de sturing binnen de Welzijnsdienst. De respondenten zijn bestuurders
(college van burgemeester en wethouders) en leden van het centrale
managementteam en dienstmanagementteam. De interviews zijn afgenomen met behulp
van ongestructureerde open vragen. De respondenten werden gevraagd om na het
interview een enquête in te vullen. In die enquête zijn alle beleidsproducten
van de Welzijnsdienst opgenomen zodat nagegaan kon worden wat de mate van
complexiteit is van de verschillende beleidsproducten, de mate van externe
veranderingen en de ‘eigenheid’ van de doeleinden van verschillende
beleidsproducten.
De analyse van beschikbare en relevante gegevens en het veldonderzoek
moeten een antwoord geven op de hiervoor geformuleerde vragen. Aangezien het
een casestudy betreft, is het te verwachten dat de uitkomsten alleen waarde
hebben voor de Welzijnsdienst. Het generaliseren van resultaten van een
casestudy naar een andere soortgelijke case is in principe niet verantwoord
(Swanborn,1987).
Aan het begin van de scriptie wordt beantwoord wat sturing binnen
organisaties nu eigenlijk inhoud. In hoofdstuk 2 wordt omschreven wat een
organisatie is en wat de drie kernproblemen van het management zijn. Hierbij
beperkt de scriptie zich tot het kernprobleem "Interne afstemming".
In het vervolg van hoofdstuk 2 wordt de Balanced Scorecard beschreven. In de
afsluitende paragraaf van hoofdstuk 2 wordt de relatie gelegd tussen de
Balanced Scorecard en sturing binnen organisaties.
Om tot beoordelingscriteria te komen van sturing binnen gemeentelijke
overheidsorganisaties wordt de economische organisatietheorie als uitgangspunt
genomen. Dit wordt in hoofdstuk 3 behandeld. De theorie geeft aan dat er bij
organisaties een aantal problemen voordoen. Management accounting, en daarmee
management control, kan hiervoor de oplossing zijn. In hoofdstuk 3 wordt, waar
noodzakelijk, de specifieke omstandigheden van overheidsorganisaties
beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de beoordelingscriteria die
toegepast worden op de Balanced Scorecard en de Welzijnsdienst. Hierbij komen
ook de karakteristieken van de Welzijnsdienst aan de orde. Hoofdstuk 5
bevat de conclusies. In hoofdstuk 6 worden aanbevelingen gepresenteerd.
|
Begrip, verschijnsel of aspecten |
Dienst |
A |
Relevante beoordelingscriteria van
sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties in economische
organisatietheorieën |
|
A1 |
Het
politieke bestuur (principaal) zal proberen het ambtelijk apparaat (agent)
zoveel mogelijk te richten op de belangen van de principaal. |
De politieke belangen worden kenbaar gemaakt via de politieke
programma’s. Deze vormen de basis voor het collegeprogramma. Het
collegeprogramma is een algemeen kader doordat een abstracte weergave wordt
gegeven van de wensen en verlangens van de, aan de coalitie deelnemende,
politieke partijen. Het collegeprogram geeft duidelijkheid over de te volgen
koers die via compromis tot stand is gekomen. Vanuit het collegeprogramma
wordt een vertaling gemaakt naar het meerjarenplan, de meerjarenbegroting en
de jaarbegroting. Het meerjarenplan bestaat uit de beleidsdoelstellingen voor
de middellange en korte termijn. Deze doelen zijn afgeleid van de door de
gemeenteraad vastgestelde strategische koers. Tevens bestaat het meerjarenplan
uit de bedrijfsdoelstellingen van de middellange en korte termijn op het
terrein van P&O, informatie, financiën en communicatie; het financiële
meerjarenperspectief en de risico’s. Bij de jaarbegroting worden de beleidsdoelstellingen en bedrijfsvoeringkaders
van de diensten uitgewerkt en gepresenteerd. Door de diensten worden daartoe
dienstplannen opgebouwd vanuit de afdelingsplannen. De ambities van de
diensten zijn afgeleid van de doelstellingen in het meerjarenplan. Meer
uitgewerkt dan in het meerjarenplan wordt, via consolidatie op concernniveau,
zichtbaar hoe gemeentebrede resultaten worden gerealiseerd alsmede welke
resultaten die dienst op productniveau nastreeft. Ook is er een aantal formele overlegsituaties waarbij de politiek
belangen worden verduidelijkt. De hoofdlijnen worden verfijnd tijdens het
overleg. Zo bestaat er een overleg tussen: ·
college en Centraal Managementteam ·
wethouder en afdelingshoofd ·
wethouder, afdelingshoofd en beleidsmedewerker ·
wethouder en beleidsmedewerker. Daarnaast is er de ambtelijke sturing via Centraal Managementteam en
Dienst Managementteam. De meeste respondenten geven aan dat het
collegeprogramma wel richting geeft, echter de genoemde belangen zijn te vaag
en te ruim. Via overleg met de principaal moet duidelijkheid worden verkregen
over de weg waarlangs de belangen moeten worden gerealiseerd. Er kunnen zich
situaties voordoen die niet tijdens dit proces bekend waren of die buiten dit
proces worden gehouden omdat er voor de gemeente weinig of geen beleidsvrijheid
is. Via collegevoorstellen of beleidsnota’s worden de belangen verduidelijkt.
De overeengekomen doelstellingen behoren vervolgens wel een onderdeel te
worden van het meerjarenplan, de meerjarenbegroting en de jaarbegroting. |
A2 |
Het
verminderen van de informatie-asymmetrie. |
De
besturingscyclus of planning en controlcyclus bestaat uit een aantal fasen.
Bij dit criterium richt zich de aandacht op de laatste twee fasen uitvoeren
en meten en rapportage en verslaglegging. Tussentijds
in het uitvoeringsjaar wordt het bestuur periodiek geïnformeerd over de
uitvoering van de jaarplannen van de diensten en de uitvoering van de
doelstellingen van het meerjarenplan. Dit moet gebeuren middels, de nog in te
voeren, management- en bestuursrapportages. Gestreefd wordt naar het
regelmatig en systematisch verantwoorden van de ambtelijke leiding aan het
bestuur over geconstateerde afwijkingen van de voorgenomen koers en de
gerealiseerde prestaties. Niet alleen in financieel opzicht, maar ook
gekoppeld aan de kwaliteit en kwantiteit van de geleverde prestatie,
vergeleken met de genormeerde en gebudgetteerde planning en voorcalculatie.
Het geven van heldere en duidelijke informatie aan het bestuur is van
essentieel belang voor het welslagen van integraal management. Uit de
interviews blijkt dat de meeste respondenten vinden dat de
informatieasymmetrie verminderd wordt door het wethoudersoverleg. Daarnaast
worden de elementen uit de budgetcyclus genoemd zoals de meerjarenplanning,
de begroting en de rekening. Minder dan de helft van de respondenten (maar
wel drie van de vier gekozen politieke bestuurders) geeft aan dat het directe
contact met de burgers ook een belangrijk element is. Via dit contact wordt
getoetst of de politieke belangen ook worden uitgevoerd. Via het ‘piep’-systeem
worden signalen ontvangen over problemen met betrekking tot de uitvoering van
gemeentelijke overheidsbeleid. Door de schaal van de gemeente komt informatie
uit de samenleving snel beschikbaar. |
A3 |
Efficiënte
informatie-verschaffing |
De belangrijkste
uitgangspunten voor de bedrijfsfilosofie van het management is o.a. dat de
organisatie gericht is op integraliteit, efficiency en resultaten. Uit de
notitie ‘Samen de koers bepalen’ wordt besturen gedefinieerd als ervoor
zorgen dat de juiste dingen geleverd worden aan de juiste groepen mensen voor
een juiste prijs en een juiste kwaliteit op een juiste wijze en het juiste
tijdstip. Dit komt tevens tot uiting bij het integraal management. Een
dimensie is dat planning, sturing en toetsing van het bedrijfsgebeuren van de
organisatieonderdelen via taakstellende outputbudgettering, gericht op het
vervaardigen en leveren van concrete diensten en producten tegen een zo laag
mogelijke prijs en van een door de gemeente Oldenzaal vastgestelde
kwaliteitsnorm binnen een systeem van democratische sturing. |
A4 |
Bestaan
van onzekerheid: Bestaan van een causale relatie tussen oorzaak en gevolg |
Onder
strategie wordt binnen de organisatie het samenstel van de organisatiedoelen
bedoeld en de wijze waarop die met de inzet van welke middelen wordt bereikt. De
besluitvorming rond de meerjarenplanning kenmerkt zich onder andere door een
sterke omgevingsgerichtheid. Hierbij krijgt informatie over ontwikkelingen in
de omgeving een belangrijke plaats. Het meerjarenplan bestaat uit de
beleidsdoelstellingen die zijn afgeleid van de door de gemeenteraad
vastgestelde strategische koers. Meer dan
de helft van de respondenten geeft aan dat de taken van de gemeentelijke
overheid complex zijn. Minder dan de helft van de respondenten geeft aan dat
de taken van de gemeentelijke overheid complex worden gemaakt. De meeste
respondenten geven aan dat de omgeving snel verandert. Door de
respondenten wordt aangegeven dat 1 beleidsproduct (1%) een zeer hoge mate
van onzekerheid heeft. Bij 19 beleidsproducten (28%) is een hoge mate van
onzekerheid aanwezig. Bij 18 beleidsproducten (26%) is een meer dan
gemiddelde mate van onzekerheid aanwezig. In totaal zijn 15 beleidsproducten
(22%) als gemiddelde mate van onzekerheid te kwalificeren en 4 beleidsproducten
(6%) hebben een lage mate van onzekerheid. Een zeer lage mate van onzekerheid
is bij 11 beleidsproducten (16%) aanwezig. Het gevolg hiervan is dat de
Welzijnsdienst 20 beleidsproducten (=29%) heeft die een hoge mate van
onzekerheid bezitten. |
|
Bestaan
van onzekerheid: Causale relatie benoemen |
De
ambtelijke leiding moet regelmatig en systematisch verantwoording afleggen
aan het bestuur over geconstateerde afwijkingen van de voorgenomen koers en
de gerealiseerde prestaties. Bij de verantwoording wordt ingegaan op
eventueel oorzaken. Dit impliceert een leereffect. De meeste
respondenten geven aan dat binnen de organisatie een strategisch leerproces
is. Echter door de respondenten wordt aangegeven dat het strategisch leren op
een klein aantal deelterreinen gebeurt, een incidenteel karakter heeft,
oppervlakkig is en soms onbewust is. De meeste respondenten geven aan dat het
strategisch leerproces van belang is voor de organisatie. |
B |
Relevante beoordelingscriteria van
sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties in de theorie over
management control |
|
B1 |
Dominantie
van strategisch proces ligt buiten de organisatie |
Het
meerjarenplan bestaat uit de beleidsdoelstellingen die zijn afgeleid van de
door de gemeenteraad vastgestelde strategische koers. Tevens bestaat het
meerjarenplan uit de bedrijfsdoelstellingen. De ambities van de diensten zijn
afgeleid van de doelstellingen in het meerjarenplan. In de jaarplanning
worden concrete afspraken gemaakt tussen dienstmanagement en college over
strategische doelstellingen en productresultaten. De meeste
respondenten geven aan dat de ambtelijke organisatie meer een lijdelijke rol
heeft. De ambtelijke organisatie wordt de doelstellingen opgedrongen c.q.
opgelegd. De ambtelijke organisatie wordt gezien als een tussenschakel tussen
de politiek die vraagt en de uitvoerders. Als de
organisatie als organisatie inclusief politiek systeem wordt gezien, blijkt
er niet veel verschil te constateren. De respondenten geven aan dat veel
taken door de gemeentelijke overheid op basis van medebewind worden
uitgevoerd. Hierbij is weinig beleidsvrijheid. Tevens wordt door regelgeving
en toezicht door hogere overheidsorganen, de beleidsvrijheid ingeperkt.
Kortom: bij het strategisch proces (organisatie te zien als ambtelijk
apparaat inclusief politiek systeem) is er ten opzichte van de ambtelijke
organisatie meer beleidsruimte maar dat is marginaal te noemen. Een paar
respondenten geven aan dat uitgegaan moet worden van de eigen kracht. De
organisatie kan wel degelijk een eigen koers opstellen en volgen. Conclusie
van de enquête is dat 39% van de beleidsproducten het strategisch proces
buiten de organisatie (inclusief politiek proces) ligt. Derhalve is van 61%
van de beleidsproducten het strategisch proces door de gemeenteraad te beïnvloeden. |
B2 |
Meervoudige
doelstellingen die concurrerend kunnen zijn |
Het
meerjarenplan bestaat uit de beleidsdoelstellingen voor de middellange en
korte termijn. Deze doelen zijn afgeleid van de door de gemeenteraad
vastgestelde strategische koers. Tevens bestaat het meerjarenplan uit de
bedrijfsdoelstellingen. De doelstellingen in het meerjarenplan worden
uitgewerkt naar dienstniveau. De
meervoudigheid van doelstellingen bij de Welzijnsdienst zijn te vinden bij de
beleidsdoelstellingen. Per beleidsproduct is een doelstelling geformuleerd.
Hierdoor bestaan voor de Welzijnsdienst 68 doelstellingen. Daarnaast worden
bedrijfsdoelstellingen geformuleerd. |
B3 |
Succesfactoren
in beleidsinhoudelijke termen |
Meer
uitgewerkt dan in het meerjarenplan wordt in de jaarplanning van de
Welzijnsdienst zichtbaar hoe gemeentebrede resultaten worden gerealiseerd
alsmede welke resultaten die dienst op productniveau nastreeft. In de
jaarplanning worden concrete afspraken gemaakt tussen dienstmanagement en
college over strategische doelstellingen en productresultaten. Minder dan
de helft van de respondenten (6) vindt dat de succesfactoren in
beleidsinhoudelijke termen moet worden verwoord. Minder dan de helft van de
respondenten (5) vindt dat de succesfactoren zowel in beleidsinhoudelijke
termen moet worden verwoord als in financiële termen. Daarbij geven de
respondenten aan dat bij de succesfactoren in beleidsinhoudelijk termen het
zwaartepunt moet liggen. Eén respondent geeft aan dat de succesfactoren
alleen in financiële succesfactoren worden gesteld. Eén respondent heeft geen
mening over dit onderdeel. Het
benoemen van de succesfactoren wordt op dit moment door minder dan de helft
van de respondenten (4) als matig beoordeeld. Meer dan de helft van de
respondenten (7) vindt het onvoldoende, terwijl een paar respondenten (2)
aangeeft dat nooit succesfactoren worden benoemd. |
B4 |
Verschillende
voortbrengingsprocessen binnen een organisatie |
Binnen de
gemeente Oldenzaal wordt gestreefd naar een organisatiestructuur die logisch
is van samenhang, flexibel is in het functioneren en die voor het management
goed te beheersen is. Verder moet de organisatiestructuur inzichtelijk zijn
en moeten de afzonderlijke onderdelen aanspreekbaar zijn op hun
verantwoordelijkheden. Uit een in 1994 uitgevoerde inventarisatie blijkt dat de Welzijnsdienst 86 voortbrengingsprocessen heeft. |
C |
Relevante beoordelingscriteria van
sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties in de theorie over
prestatiemeting |
|
C1 |
Transformatieproces moet "output" en "outcome" scheiden en
verklarende externe factoren onderscheiden. Onderdeel:
"output" en "outcome" scheiden. |
De
gemeente Oldenzaal gaat uit van productgericht werken. Dat wil zeggen dat
door de raad voor de begroting beschikbaar te stellen budgetten gekoppeld zijn
aan de daarvoor te leveren producten onder vermelding van kwaliteitseisen en
de op grond daarvan te leveren prestaties/output. Bovendien zijn deze
producten (=output) gekoppeld aan de daarmee beoogde effecten (=outcome).
Hiermee wordt dus een scheiding gemaakt tussen outcome en output. Naar
aanleiding van de interviews wordt gesteld dat minder dan de helft van de
respondenten niet aangeeft of men bij het transformatieproces een onderscheid
maakt in output en outcome. Meer dan de helft van de respondenten heeft wel
een mening. Van deze laatste groep geeft één respondent aan dat in het geheel
geen verschil wordt gemaakt tussen output en outcome. De overige respondenten
geven aan dat er op bescheiden schaal verschil wordt gemaakt tussen output en
outcome en dat dit op incidentele basis gebeurt. |
|
Transformatieproces moet "output" en "outcome" scheiden en
verklarende externe factoren onderscheiden. Onderdeel:
verklarende externe factoren onderscheiden. |
Over de
externe factoren worden in de bestudeerde documenten geen opmerkingen
gemaakt. Minder dan
de helft van de respondenten heeft geen reactie kunnen geven met betrekking
tot de verklarende externe factoren. Meer dan de helft van de respondenten
(=8) heeft hierover wel een reactie kunnen geven. Van deze groep geven alle
respondenten aan dat het benoemen van verklarende externe factoren van belang
is. Een respondent geeft aan dat het opnemen van externe factoren structureel
gebeurt binnen de beleidscyclus (beleidsplannen en –verslagen). De andere
respondenten van deze groep geven aan dat externe factoren niet structureel
worden opgenomen in welke vorm dan ook. |
C2 |
Een
transformatieproces beoordelen aan de hand van de drie verschillende
dimensies "economy", "efficiëntie" en
"effectiviteit" |
In de
bestudeerde documenten wordt geen aandacht geschonken aan economy. Als
uitgangspunt voor de nieuwe organisatie is genoemd het gericht zijn op
efficiency en resultaten. Uit het
voorgaande criterium blijkt dat de gemeente Oldenzaal uitgaat van
productgericht werken. Hierbij zijn de producten (=output) gekoppeld aan de
daarmee beoogde effecten (=outcome). Minder dan
de helft van de respondenten heeft geen reactie kunnen geven met betrekking
tot dit onderdeel. Meer dan de helft van de respondenten (=8) heeft hierover
wel een reactie kunnen geven. Van deze groep geven vier respondenten aan dat
voor economy te weinig aandacht is. De andere vier respondenten refereren in
hun antwoord niet meer naar economy. Van de groep respondenten, die
geantwoord heeft, geven alle respondenten aan dat het beoordelen aan de hand
van efficiëntie en effectiviteit van belang is maar dat binnen de organisatie
dit onderwerp op bescheiden schaal en op incidentele basis aandacht krijgt. |
C3 |
Prestatiemaatstaf
en –norm |
Als sturingsconcept is gekozen voor integraal management.
Hierbij wordt regelmatig en systematisch verantwoording afgelegd over
geconstateerde afwijkingen van de voorgenomen koers en de gerealiseerde
prestaties. Niet alleen in financieel opzicht, maar ook gekoppeld aan de
kwaliteit en kwantiteit van de geleverde prestatie, vergeleken met de
genormeerde en gebudgetteerde planning en voorcalculatie. |
C4 |
Disfunctionele
effecten van prestatiemeting |
In de
bestudeerde documenten wordt geen aandacht geschonken aan disfunctionele
effecten van prestatiemeting. Vanuit gegaan wordt dat, door de keuze van
integraal management en de hierbij regelmatige en systematische af te leggen
verantwoording, de Welzijnsdienst de disfunctionele effecten van
prestatiemeting wil voorkomen. |
Het doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van de mogelijkheden van de Balanced Scorecard om de prestatiemeting binnen de nieuwe Welzijnsdienst te optimaliseren. In de vorige hoofdstukken is de relatie beschreven tussen de Balanced Scorecard en de sturing binnen organisaties. Tevens zijn de relevante beoordelingscriteria van sturing binnen gemeentelijke overheidsorganisaties benoemd. Vervolgens zijn de Balanced Scorecard en de Welzijnsdienst in het licht van de beoordelingscriteria beoordeeld. Een vergelijking van beide evaluaties resulteert in voorstellen van de mogelijkheden van de Balanced Scorecard binnen de Welzijnsdienst. Per beoordelingscriteria wordt een conclusie weergegeven.
Uit deze conclusies kan worden gesteld dat de Balanced Scorecard de prestatiemeting binnen de nieuwe Welzijnsdienst kan optimaliseren. Hierbij zijn wel een aantal onderdelen die nog nader onderzoek vergen. Deze onderdelen zijn opgenomen in de aanbevelingen.
In het voorgaande hoofdstuk is al aangegeven dat de Balanced Scorecard de prestatiemeting binnen de nieuwe Welzijnsdienst kan optimaliseren. Hierbij zijn wel een aantal onderdelen die nog nader onderzoek vergen. Deze onderdelen zijn opgenomen in de hieronder genoemde aanbevelingen
Het
opstellen van een Balanced Scorecard vergt commitment van het college, het
Centraal Managementteam en Dienst Managementteam aangezien een concernscorecard
moet worden opgesteld die vervolgens vertaald wordt naar een Balanced Scorecard
voor de Welzijnsdienst. Het opstellen van de concernscorecard als een Balanced
Scorecard vergt veel tijd en inzet van de genoemde personen. Zonder de
commitment heeft het opstellen van een Balanced Scorecard geen kans van slagen.
Het opzetten van een Balanced
Scorecard vergt met name veel tijd als het gaat om het vooraf benoemen van de
achterliggende stuwende krachten en factoren. Wil de Balanced Scorecard
succesvol zijn moet het vooraf benoemen van de achterliggende stuwende krachten
en factoren worden gerealiseerd. Aanbevolen wordt eerst commitment te
verkrijgen.
Aangezien de Balanced
Scorecard van de Welzijnsdienst afgeleid wordt van de concernscorecard en een
afdelingsscorecard van de Balanced Scorecard van de Welzijnsdienst, is het niet
zinvol om een experiment te starten op afdelingsniveau. De top van de
organisatie moet beginnen met het opstellen van een concernscorecard die als
basis dient voor de Balanced Scorecard van de Welzijnsdienst. Een top-down-benadering
wordt dus sterk aanbevolen.
Het opnemen van externe
factoren wordt binnen de Welzijnsdienst van belang geacht, echter de Balanced
Scorecard schenkt geen aandacht aan aanvullende verklarende externe factoren. Om de invloed van externe factoren inzichtelijk
te houden wordt aanbevolen een systeem te onderzoeken.
Uit de interviews blijkt dat door respondenten wordt aangegeven dat een
extra perspectief wenselijk is. Het extra perspectief heeft betrekking op de
beoordeling van de organisatie door de politieke achterban. Hierbij moet de
politieke dimensie meer worden belicht. De vraag in dit perspectief moet worden
beantwoord is of de politiek effectief is als het gaat om de gevoelen van de
bevolking. In dit perspectief wordt dus gemeten wat het draagvlak is van de
politiek. Daarnaast wordt als extra perspectief de corperate identity
genoemd. Hierbij wordt aandacht besteed aan hoe je naar buiten treedt. Het
marketing- en communicatiebeleid moet hierbij aan de orde komen. Aanbevolen wordt voor het opstellen van de
Balanced Scorecard te onderzoeken of er draagvlak is voor de genoemde
perspectieven.