· De Blauwvoet (lange versie) · |
||
van den Westvlaemschen Studentenkampe ofte vulgô BLAUVOETERIE in drie avontueren OP MUSIIK VAN JOHAN DE STOOP I. HET LIED DER VLAAMSCHE ZONEN Nu het lied der vlaamsche zonen 1, nu een dreunend Kerelslied, datn wilde noordertonen uit het diepste ons herten schiet. Herhaal. Ei! het lied der vlaamsche zonen met zijn wilde noordertonen, met het oude vlaamsch Hoezee: Vliegt de Blauwvoet -- storm op zee! Priester, gij waardeert ons herten minnend 't oude Kerelsland; priester, gij waardeert ons smerten over 't oude Vlaanderland. Herhaal. Daarom nu een lied gezongen, vlaamsche herten, vlaamsche tongen, met het oude vlaamsch Hoezee: Vliegt de Blauwvoet -- storm op zee! Gij waardeert den zucht der zonen van het vrije Kerelsvolk, toen ze elkander Vlaandren toonen in der oude tijden wolk. Herhaal. Daarom nu een lied gezongen, enz. Gij waardeert ons woelig blaken, onzer herten sombren spijt, gij waardeert ons brandend haken naar het deelen in den Strijd. Herhaal. Daarom nu een lied gezongen, enz. Gij waardeert ons. 't Is gebleken als gij voor den Dichter stondt en ons tale wildet spreken2 en zulke eedle woorden vondt. Herhaal. Daarom nu een lied gezongen, enz. Priester, wil den dank ontvangen van het dankbaar vlaamsche kind in zijn wilde en woeste zangen, omdat gij zijn vlaamsch-zijn mint. Herhaal. Dat is 't lied der vlaamsche zonen, 't dankbaar lied der vlaamsche zonen, met het oude vlaamsch Hoezee: Vliegt de Blauwvoet -- storm op zee! 20 September, 1875. II HET LIED DER VLAAMSCHE ZONEN gezeid De Blauwvoet Nu het lied der vlaamsche zonen, nu een dreunend Kerelslied, dat in wilde noordertonen uit het diepste ons herten schiet. Herhaal Ei! het lied der vlaamsche zonen, met zijn wilde noordertonen, met het oude vlaamsch Hoezee: Vliegt de Blauwvoet -- storm op zee! 't Wierd gezeid dat Vlaandren groot was, groot scheen in der tijden wolk, maar dat Vlaanderland nu dood was en het vrije Kerelsvolk. Maar dan klonk een stemme krachtig over 't oude noordzeestrand, en het stormde grootsch en machtig in dat doode Vlaanderland En hier staan wij 't hoofd omhooge, vuisten siddrend, kokend bloed vlamme in 't herte, vlamme in de ooge, en ons naam ons trillen doet. Van de blonde noordsche stranden, dwang en buigen ongewend, onze vaders herwaarts landden, leden, streden ongetemd. Ja wij zijn der Vlamen zonen, sterk van lijve, sterk van ziel, en wij zoûn nog kunnen tonen hoe de klauw des Klauwaards viel. Op ons vane vliegt de Blauwvoet die voorspelt het zeegedruisch, en de Leeuw er met zijn klauw hoedt 't zegepralend Christi Kruis. Weg de bastaards, weg de lauwaards! Ons behoort het noorderstrand, ons, den Kerels, ons, den Klauwaards. Leve God en Vlaanderland! 25 September, 1875. III HET LIED DER BLAUWVOETERIE herdicht om te akkoord te staan met het huidig slaan sommiger pianos Hoort een lied van vlaamsche zonen, hoort het westvlaamsch Kerelslied, de oude vrije noordertonen uit den mond van 't jeugdig diet. Herhaal Ei! wi siin dier Keerlen sonen, singen 't in die oude tonen, roepen naer elkaer: "Hou'see! Vliegt die Blauwvoet -- storm op see! Vlaandren ja was aan 't Bewegen, edoch dat Bewegen liep wijd uiteen al duizend wegen, en Westvlaandren sliep -- zeer diep. Al met eens weêrklonken stemmen, 't waaide een Vlagge, 't leefde alhier, en die poogden ons te temmen... stortten olie op het vier. En hier staan wij 't hoofd omhooge, vuisten siddrend, kokend bloed, vlamme in 't herte, vlamme in de ooge, n ons name ons trillen doet. Wikings naamden eerst onze Oudren, Kerels, Klauwaards naderhand; nooit en knelde een jok hun schoudren, dwingers plette hun kolf in 't zand. Kerelskampen Gilde baarde Nering, Burg, Gemeenebest, 't schoonste en grootste volk der aarde, wijd geëerd in Oost en West. Zulker vaadren zijn wij zonen, sterk van lijve, sterk van ziel, g'reed, als 't nood deed, eens te tonen hoe gepast hun knotse viel. Spijts al die ons temmen wilden, ei, Studenten, rond de vaan! In 't gelid, verboden Gilden, en de Skalden voorenaan! Hoog in wind de Klauwaardsvane, 't alverwinnend Kruis in top, en, spijts gaais en franschen Hane, met een blauwen Blauwvoet op. Steekt den hoorn en zwaait de vanen! Allen hier die Vlaandren mint! Laat pedanten staan vermanen! Slaat den Bardit in den wind! Horkt! het lied uit Vlaandrens gouwen antwoordt op het Kerelslied: ziet alom de vane ontvouwen, scharen 't vlaamsch Studentendiet. 't Kerelslied wekt Vlaandrens krachten: 't heir groeit aan, zijn hoop, zijn deugd! Ziet, zij grijnzen reeds die lachten: Vlaandrens Toekomst hoort der jeugd! Volk met averechtsche plichten, zonder u zal 't ook wel gaan. Zucht nu wat, doch wilt u zwichten nog in onzen weg te staan. Gijnder daar die 't volk woudt paaien met uw helden -- landverraârs, g'hebt bij God! gedaan met zaaien, uitgekochte leugenaars! Gij die ons hebt uitgezogen, fransch gebroed alhier gemest, g'hebt genoeg op ons gespogen! Ziet: ons zweep! -- en ginds, uw nest! Blonde Skalden, dicht ons koren, zingt ze vooren weer in hand, Vlaandren stijgt, herkwikt, herboren, uit het oud Kerlingaland!
|