· Wees Vlaming, die God Vlaming schiep · |
||
Is rood geverrefd water wijn? Is rogge terwemeel? Is lood met goud of zilverschijn en lood niet evenveel? Wie heeft er ooit uitn wilgenzaad een eekeboom gezien? En glas of diamant, dat staat U even dier misschien? Die leeuw is heeft geen lammerbloed in 't leeuwehert dat stroomt. Een krijgsman als hij sterven moet, 't is hij niet, hij die schroomt. Wees Vlaming, die God Vlaming schiep Wees Vlaming, zeg ik U. Die gister nog ontvlamingd sliep, herwake Vlaming nu! Geen rood geverrefd water,neen, geen rogge in 't terwemeel. Geen roodvergulde Vlaming! Geen en zulk een 's evenveel. Geen eekeboom uit wilgezaad dat 't lijf ten storme biedt, maar buigt. Een diamant en gaat voor ijdel glas nog niet. Nooit heeft den Vlaming lammerbloed in 't leeuwehert gestroomd. En sterven, als hij sterven moet, 't is hij niet die het schroomt. Wees Vlaming, die God Vlaming schiep, brwees Vlaming, zeg ik U; die gisteren, nog geen Vlaming, sliep. Ontwake Vlaming nu. Die Vlaming is, moet Vlaming zijn: dat moet hij niet een deel van Vlaming en al 't andere schijn, maar Vlaming zijn Geheel!
|