Meerkeuzetest Arbeid en Energie

By W. Verreycken


1. Een voorwerp schuift wrijvingsloos in een goot waarvan de vorm op de figuur is aangegeven. Het stuk CD is een halve cirkel met straal r.

Fig_3.gif - 3953 Bytes

Van welke minimale hoogte h moet men het voorwerp vanuit rust loslaten opdat het de halve cirkel tot in D zou blijven volgen?

   h = 2 * r                   h = 2,5 * r                   h = 3 * r                   h = 4 * r

2. De onderstaande grafiek stelt de elastische vervorming voor van een stuk kunststof onder invloed vaneen kracht F. Hierbij stelt x de uitrekking van dit stuk kunststof voor.


Fig_8.gif - 4577 Bytes

De verhouding van de arbeid geleverd bij de uitrekking van P tot Q tot de geleverde arbeid bij uitrekking van 0 tot P is dan:

   1                       2                       3                       4

3. Een voorwerp schuift langs een hellend vlak naar beneden. Het vertrekt vanuit stilstand op een hoogte h, bereikt het punt A met een snelheid vA en het punt B met een snelheid vB. Men stelt vast dat de verhouding vB/vA van deze snelheden gelijk is aan 1,75. Dit wijst er op dat er niet te verwaarlozen luchtwrijvingskrachten aanwezig zijn. Als echter de luchtwrijvingskrachten verwaarloosbaar zijn, zal de verhouding vB/vA gelijk zijn aan:

fig12.gif - 3165 Bytes

   1,00                   1,50                   1,75                   2,00

4. Een skiër met massa M neemt deel aan een springwedstrijd. Hij vertrekt uit stilstand vanop een hoogte h. Hij haalt denodige snelheid op een springschans waarvan de vorm aangegeven wordt op de figuur. De schans bestaat uit een eerste stuk dat naar het einde toe mooi overgaat in een cirkelboog met straal R. Je mag de wrijving verwaarlozen.

 

Hoe hoog boven punt A moet hij vertrekken opdat in A de kracht die de piste op de skiër uitoefent vijf maal zijn gewicht zou bedragen?

 

 

   R                       2 R                       2,5 R                       5 R

5. Een blok met een massa van 2 kg kan wrijvingsloos langs een helling verschuiven. De helling maakt en hoek van 30° met het horizontale vlak. Het blok wordt geplaatst tegen een veer met een veerconstante k = 2000 N/m. Het blok wordt vervolgens tegen de veer gedrukt tot deze veer over een afstand van 0,2 m is ingedrukt. Vanuit deze positie wordt het blok losgelaten.

De verplaatsing van het blok langs de helling tot het zijn maximale hoogte bereikt is gelijk aan:
 

   0,2 m                   1,0 m                   2,0 m                   4,0 m

6. Een kogel vliegt met een snelheid van 100 m/s tegen een harde wand. Al de kinetische energie van de kogel wordt omgezet in warmte.

De soortelijke warmtecapaciteit van het metaal van de kogel bedraagt 100 .

Dan is de temperatuurstijging van de kogel gelijk aan:

   50 °C

   100 °C

   500 °C

   Niet te berekenen omdat de massa van de kogel onbekend is

7. Een blok van 20 kg beweegt rechtlijnig op een horizontaal parcours langs de x -as.

Op het blok werkt één kracht in. De grafiek geeft aan hoe de krachtcomponent varieert als functie van x.

12VFO-12.gif - 1840 Bytes

In de positie x = 0 is de snelheid van het blok gelijk aan 4,0 m/s .

Het blok bereikt dan zijn maximale kinetische energie in de positie gegeven door:

   x = 0 m                       x = 1 m                       x = 2 m                       x = 5 m    

8. Aan een veer hangt een blok. Dit blok trekt met een kracht van 100 N aan de veer. De aanwijsnaald aan de onderzijde van de veer geeft de stand weer op een schaal geijkt in millimeter. De naald wijst 40 mm aan (zie figuur).

12VFO-13.gif - 2414 Bytes

Vervolgens vervangt men de kracht van 100 N door een kracht van 220 N. De naald wijst dan 70 mm aan. In onbelaste toestand zal de naald de volgende aanduiding geven op de schaal:

   0 mm                   10 mm                   15 mm                   25 mm

9. Een blok van 100 kg beweegt rechtlijnig over een horizontaal parcours.

De netto-krachtcomponent Fx die dat veroorzaakt is als functie van de positie x voorgesteld in de grafiek.

De arbeid door de kracht F op het blok geleverd tussen x = 0 m en x = 12 m is dan gelijk aan:

   60 J                       75 J                       90 J                       105 J

10. In volgende grafiek kan je aflezen hoe de soortelijke warmtecapaciteit c van een hypothetische stof afhangt van de temperatuur T .

Hoeveel warmte komt er vrij wanneer 1 kg van dit materiaal afkoelt van 50 °C tot 20 °C?

   145 kJ                   195 kJ                   245 kJ                   295 kJ

11. Twee stalen knikkers 1 en 2 worden gelijktijdig losgelaten uit een punt O op twee vlakken met verschillende helling (zie figuur). We bekijken de knikkers aan de voet van de hellingen.

Verwaarloos alle wrijving, dan geldt:

   beide knikkers komen met even grote snelheid en op hetzelfde tijdstip aan

   de versnelling van 1 is groter dan van 2, maar 1 komt met een grotere snelheid eerst aan

   de massa's van 1 en 2 moeten gekend zijn om hun versnelling te kunnen berekenen en uitspraken te kunnen doen over hun snelheid.

   knikker 1 komt eerder aan. De versnelling van 1 is groter dan deze van 2 maar zijn snelheid is even groot als deze van knikker 2.

12. Een elastiek wordt met één uiteinde aan het plafond bevestigd. Aan het andere uiteinde is een voorwerp vastgemaakt dat 60 N weegt. De lengte van het onbelaste elastiek is 1,00 m, zijn veerconstante is 160 N/m.

Het elastiek wordt verticaal naar beneden uitgerekt tot het 1,50 m lang is. Vanuit die stand wordt het geheel zonder beginsnelheid losgelaten. Het elastiek wordt massaloos verondersteld.

Het voorwerp zal maximaal opstijgen over:

   0,25 m                   0,33 m                   0,50 m                   1,50 m