Bron:
Wielerrevue nr. 21 van 18 oktober 1991.
"In
Memoriam"
Door, Frans
Oudejans.
Foto: Met veel
dank aan J.J.Groen
Extrem art'and Design
Met veel dank aan
Dick Verweij
|
|
Hij is overleden op 30
september 1991 te Amsterdam.
In juli 1903, werd voor het eerst een Tour de France
gereden. In diezelfde maand juli 1903 kwam in
Amsterdam een jongen ter wereld, die als Evert van
Mokum bekend zou worden. Een toepasselijker samenloop
van gebeurtenissen valt moeilijk te bedenken. Niet
iedereen weet van zijn bredere belangstelling ver
buiten de sport, zoals voor schilderkunst, poezie en
natuur, maar overal wordt hij wel moeiteloos
geidentificeerd met wielrennen, de sport wasarin hij
liefst 70 jaar een vooraanstaande rol heeft gespeeld.
In de sport begon hij,
bijna vanzelfsprekend, als voetballer. Hij meldde zich
bij de joodse vereniging Hortus, waarin hij zich als
enige katholiek thuisvoelde: verschillen in ras en
stand heeft hij altijd beschouwd als kleinigheden; men
zou wensen dat de hele wereld zo dacht. Toen volgden
boksen en worstelen, maar het werd uiteindelijk
wielrennen en dat is voor deze tak van sport een zegen
geweest. Evert heeft lang spijt gehad van de diefstal
vam de grote prijzenkast die hij volfietste met
medailles en bekers. Want in de jaren '20 moet hij
echt tot de besten hebben behoord. Geen sprinter of
flyer-zoals mijn vader, die hem vaak begeleidde, hem
later omschreef - maar wel een ongelooflijke
doordouwer, iemand met wilskracht, een man die niet
van opgeven wist.
Dit laatste bewees hij
eens overduidelijk. In het voorjaar van 1928 startte
hij in een wegwedstrijd voor de definitieve Olympische
selektie die extra belangrijk was omdat de Spelen in
Amsterdam zouden worden gehouden. Het weer was bar en
boos, met sneeuwjachten, hagel en een ijzige wind.
Evert won, en hoe: alle anderen gaven onderweg op. De
Olympische spelen dus, met een redelijke kans op een
eremetaal. Het zou niet zover komen. De ontberingen
van de rit tastten het gestel van de 24-jarige renner
aan, hij kreeg longontsteking en reumatische pijnen.
Daar is hij na lange tijd bovenop gekomen, vooral door
sport (zwemmen) en wéér wilskracht, maar zijn carrière
als aktief renner was voorbij. Achteraf zijn de jaren
van pijnlijk aan de kant zitten bepalend geweest voor
zijn verdere leven. Evert ging lezen, voelde zich
aangetrokken tot de franse school rond Léon Bloy, een
schitterend schrijver met een onrealistisch, soms
gevaarlijk absolutisme. Evert nam vooral het
taalgebruik over, zoals hij zich ook liet inspireren
door de bloemrijke sportschrijver Leo Lauer, door de
groepering rond het tijdschrift Opgang van de
Bourgondische Nederlan Van den Eerenbeemt en niet te
vergeten door de Vlaamse priester-dichter Guido
Gezelle. In diens aandacht voor het kleine -de
waterlelie, het randje om de wolk - herkende hij
zichzelf. Nog jaren later trof de lezer Gezelle's
beeldspraak in Everts artikelen aan. Hij heeft altijd
diep nagedacht. "ik geloof, omdat ik nadenk"
is een uitspraak die hem karakteriseert.
Aldus door de
omstandigheden geestelijk gerijpt ging hij schrijven
voor het clubblad van Le Champion. De stukjes trokken
de aandacht van de sportredakteur van het Volk, de
befaamde Kick Geudeker, en daarmee was de
wielerjournalist Evert van Mokum geboren, een
schrijversnaam die bekender zou worden dan de echte
E.J.Lammers. Op zijn voordeur stonden dan ook twee
naambordjes onder elkaar met "Evert van Mokum"
eerst, want daarvoor kwamen de meesten en ook de
meerderheid van de poststukken was daaraan gericht.
Hij heeft zelf wel verteld dat die dubbele
naamsaanduiding voor de belasting reden is geweest te
onderzoeken of hier sprake was wan twee
voordeurdelers, maar ik heb reden te twijfelen aan de
juistheid van dit verhaal. Halverwege de jaren '30
kreeg Evert contact met het Vlaamse dagblad
Sportwereld en daarin zou hij aich pas echt
ontplooien. Het op geel papier gedrukte Sportwereld,
dat later opging in Het Nieuwsblad, werd geleid door
Karel van Wijnendaele, de grote wielerpionier, met een
inzicht en schrijfstijl waarvan Evert smulde. Aan
beide kanten is ervan geprofiteerd. Zoals de Vlaamse
krant hem beinvloedde wat betreft taal en stijl. zo
leverde hij uitstekende artikelen over het sportleven,
hoofdzakelijk wielrennen, in Nederland. Opeens was het
over. De Duitsers vielen Nederland binnen en Evert
legde de pen neer, konsekwent. Na de oorlog zoude de
vijf jaren van gedwongen passiviteit hem moeite geven
de oude vorm terug te vinden, maar eenmaal in cadans
draaide hij beter dan ooit. Zo werd hij de
vanzelfsprekende opvolger van de befaamde Joris van de
Bergh (overleden in 1953).
De jaren '50 brachten hem
roem. Zijn portretten van ritwinnaars in de Tour, die
dagelijks in de Volkskrant stonden, waren prachtig,
omdat ze een echt beeld gaven van de persoon. Een
portret, uit 1953 toen de Tour (en Evert) 50 jaar oud
waren, gaat over Louison Bobet. Het is twee jaar later
opgenomen in een Prisma boek, dat verscheen onder de
titel "Dag in dag uit". Een passage daaruit:
"Louison Bobet is een renner die de franse geest
in alle opzichten vertegenwoordigt. Hij is fransman
onder de fransen en dat maakt hem zo ongekend
populair. Bobet overtrof zijn streekgenoot Jan Robic
al in aanzien en supportersaanhang toen hij eigenlijk
nog niets had gepresteerd en Robic al een Tour de
France op zijn naam had. Dat zegt iets. Het getuigt
van stijl en zwier, van geest en wilskracht. Waarlijk,
er is moeilijk een renner te bedenken die meer recht
zou kunnen doen gelden zich winnaar te noemen van de
spannendste Tour die in 50 jaar is verreden"
Of neem de slotpassage van
een in december 1987, na de dood van Jacques Anquetil,
in Wielerrevue nog eens afgedrukt artikel uit 1969:
"Jacques Anquetil, vele jaren de bovenmeester
onder de meesterwegrenners,de inmiddels rijk geworden
landeigenaar die in volle glorie heeft ontwapend,
vestond de kunst alle geschrijf en gepraat
uiteindelijk aan zijn hakken te lappen om rustig
verder te gaan. Hij de fenomenale coureur, was zich
van zijn kunnen bewust. Hij wist zelfs dat ,zo hij
niet in topvorm verkeerde, hij nog boven zijn makkers
uitstak. Louter een kwestie van klasse, van enorme
klasse".
Dit laatste woorden
overnemend: zo te kunnen schrijven over een renner is
een kwestie van klasse, van enorme klasse.
Evert van Mokum werkte
hard. Jaren aan een stuk was hij medewerker van Sport
en Sportwereld, waarin hij wekelijks zijn Wielerecho's
publiceerde. Hij was bij degenen die in 1952
Wielersport van de grond tilden. Later werd hij er
zelfs hoofdredacteur van. Tien jaar lang trok hij met
massa's jonge amateurs naar Ieper voor de Kattenkoers.
De Vlaamse stad maakte hem ereburger. Een
onderscheiding die hem overviel, want hij wenste geen
eerbetoon. Het is dan ook bij die ene keer gebleven,
afgezien van een medaille van de paus, die zich lang
met hem onderhield, over wielrennen natuurlijk. Toen
hij 80 werd en het ridderschap van Oranje-Nassau voor
hem klaar lag, weigerde hij resoluut.
In Tunesie, waar hij
jarenlang als ploegleider van den Nederlands team
leidde, werd hij zo populair dat president Bourguiba
speciaal met hem op de foto wilde, maar een
onderscheiding, nee dat was niet voor Evert de
bescheidene. Hij is altijd in beweging gebleven.
Wielerrevue volgde hij
tegelijk kritisch en enthousiast en wanneer daar of
elders werd gevraagd om een foto, dan stond hij deze
graag af. Tijdelijk, want zijn enorme archief
koesterde hij. Daarom is jammer dat dit archief nu
versnipperd over het land gaat. Volgens zijn
doordachte wens weliswaar, maar de eenheid is
verloren. De jaren door, eigenlijk in toenemende mate,
was Evert van Mokum de vraagbaak van jonge renners en
kollega's. Vergeten we niet: dit is een leven geweest
in en met de wielersport, maar vooral voor de
wielersport. Hij koos partij voor de renners, bijna
blindelings; zijn afkeer van streberige bestuurders,
tegenwoordig bobo's geheten, nam soms pathologische
vormen aan.
Evert heeft twijfels en
onzekerheden gekend, spijt over gemiste kansen, zorg
of hij wel goed had gedaan. Hij was een gevoelsmens,
koesterde een komplimentje, wilde bevestigd worden,
genoot als men spontaan plaats voor hem inruimde
wanneer hij ergens verscheen. De warmte die hij zelf
uitstraalde, hoopte hij op zijn beurt van anderen te
krijgen. Hij is vaak bedrogen, ook financieel en zeker
ook door renners, maar zijn vertrouwen in mensen bleef
ongeschokt. Hij was goedgelovig, omdat hij goed en
gelovig was.
In 1987 begon zijn lijden,
de wetenschap van een kwaadaardige ziekte. Hij hield
het vier jaar vol, ook tot verbazing van zijn artsen.
Op zijn laatste verjaardag - een rustdag in de tour,
dus het schikte hem- bleek het verval zichtbaar te
zijn ingetreden. Daarna ging het hard: veel pijn,
problemen met lopen, grote vermoeidheid. En toch een
ongebroken geest. Wilskrachtig als steeds liet hij nog
een jaargang van Wielerrevue inbinden -de nummers
van de lopende jaargang lagen keurig klaar - en kocht
hij het dure boek over de Ronde van Vlaanderen, zijn
lievelingskoers.
Een goede week voor zijn
dood spraken we over eigenschappen die een renner
nodig heeft, wil hij een crack worden. "Bugno
heeft het, maar is het nog niet", zei hij. Ze
hebben me vaak gevraagd wie ik de grootste vond, maar
daar ben ik nooit op in gegaan. Iedereen mist wel
iets, ook Coppi, ook Merckx. Als je kompleet bent, ben
je God en daar is er maar één van. Hij sprak vol
bewondering over Bernard Hinault, diens talent,
leiderschap, inzicht en doorzettingsvermogen. En begon
toen over Willy Vannitsen, al lang vergeten, die veel
in zich had, maar de discipline miste. Het werd een
laatste kollege in wielerkennis.
Op vrijdag 27 september
gaf zijn sporthart signalen van verzwakking, het begin
van het onherroepelijke, dat toch 80 uur liet wachten.
Op het moment van zijn heengaan gebeurde iets
opmerkelijks. De trekken van pijn en smart, die zijn
gezicht in de laatste uren teisterden, verdwenen op
slag. In plaats daarvan kwam er een aanblik van vrede
en zachtheid: de oude Evert was er weer. Alsof hij ons
wilde zeggen: in deze lange tijdrit, de laatste
etappe, heeft de dood mij geklopt, maar in het
algemeen totaalklassement ben ik de winnaar.
Evert heeft eerbetoon
nooit op prijs gesteld. Maar zeker in dit blad
(Wielerrevue) dat hem dierbaar was, verdient hij een
laatste hulde.
Getekend:

|