Hoewel nog jong, was hij al koning en was zijn rijk niet groot tch was hij tot ver in de wereld bekent als de prins der duisternis.  Geboren in het zwartste uur van de nacht, of lag het aan iets anders, in elk geval was hij er zolang hij zich herinneren kon al van overtuigd dat in zwart de vervulling van zijn leven moest gelegen zijn.  Hij schuwde de dag als een vlermuis, kleedde zich uitsluitend in zwart en liet zijn prinselijke vertrekken zwart verven, dit alles om zijn ziel ieder ogenblik van haar doel te doordringen.  Tot zijn ontsteltenis en droefheid moest hij echter ontdekken dat iij de voortdurende aanwezigheid, de dwangmatige herhaling en de eenzijdige toewijding niet in staat waren zijn aandacht onafgebroken op het zwart te richten.  Het was al voldoendedat gij wat vroeger dan gewoonlijk ontwaakte en nog net het stervend purper en gesmolten goud van een zonsondergang aanschouwde of de nacht leek hem duister en minder gloedvol dan anders.  Op de dag van zijn kroning legde gij zijnzwarte gewaden af en hulde zich in een mandel van rood, goud en purperdie al generaties lang meeging en er nog heel behoorlijk uitzag.  Zonder morren zette ghij de kroon, die van zuiver goud was en zo kunstig gesmeed dat ze schitterde als een zon, op zijn hoofd.  Hij was op de koninklijke gedachte gekomen dat, als de constante aanwezigheid van zijn geliefde niet in staat was zijn ziel in de ban te houden, de constante àfwezigheid dat wellicht zou teweegbrengen.  Niet alleen verbood hij zwart in zijn helerijk, hij liet zijn zwarte haren blond verven en hij verjoeg de nacht met felle verlichting die brandde van zonsondergang tot voormiddag en in de verste uithoeken. 
Hij hoopte dat het voortdurend verlangen, dat op een verslaving was gaan lijken, het voortdurend schrijnend onderbreken van zijn onstilbare honger naar zwart wakkerder zou worden dan ooit.  Wit werd de kleur van gebouwen, vlaggen en voertuigen.  Kleurig en praalziek werd zijn kleding en onder ondraaglijke pijnen die tegelijk zijn heil en vreugde waren, vertoefde hij uren bij heldere meren en in bloemenvelden.  Hij keek smachtend in helderblauwe ogen, speurend naar een vlekje, een stofje zwart.
Zo bracht hij jaren en jaren door in de zwartloze hel en zijn verlangen werd groter en groter.  Met iedere steek die het zien van al dat wit al dat licht en die zon hem toebracht werd hij dieper en doordrongen van zijn bestemming.  Het evenwicht tussen de pijn en het genot was zo dicht bij de perfectie dat zijn regering een van de wijste was die het land in eeuwen had gekend, en een geweldige bloei was het resultaat.
Op een dag wandelde koning Jerom, want zo luidde zijn proletarische naam, gepijnigd genietend in de zon in de paleistuin, toen een rode bal over de heg stuiterde en zijn kroon van zijn hoofd mepte.  Een blond jongetje wipte er als een levende bal achteraan en schrok toen hij zag wie er voor hem stond.  De koning had de bal opgeraapt en wenkte het jongetje dichterbij.  Toen hij zich vooroverboog om hem de bal te geven, viel zijn kroon opnieuw op de grond, maar hij merkte het niet meer, want het jongetje had zijn gezicht gegeven en in diens ogen, licht als zilver zag hij zijn eign ogen weerspiegeld.
Ze waren zwart...
BIRMAANSE LEGENDE