|
||||
Je hebt van die dagen, dat je het liefst in bed blijft liggen, zegt Jetje. Vandaag is zo'n dag. Heel de straat is versiert en overal zijn spelletjes uitgezet. De auto's zijn weggezet en overal staan kraampjes. Er hangen luidsprekers in de bomen, waar muziek uitkomt. Het is maar goed dat niet elke dag zo rumoerig is, want daar word je gek van. Jetje heeft haar fototoestel weer ter hand genomen. Ik ga op mijn kamer voor de raam zitten, dan kan ik alles goed zien. |
||||
|
||||
Jetje gaat nu ergens iets drinken. Ik kan haar zien zitten op een bankje wat gemaakt is van bierkratten en een plank. Aan de andere kant gaat een meneer zitten die heel groot is. Jetje veert op en daar gaat de limonade de lucht in en Jetje er achter aan. Ik hoor de mensen lachen. Jetje niet, die is boos. Ze loopt nu naar binnen en doet een schoon truitje aan. Gelukkig heeft het fototoestel geen schade opgelopen, want zonder fototoestel is Jetje kaal. Jetje gaat naar buiten waar ze meteen weer foto's gaat maken. Jetje heeft een fototoestel voor op de computer. Jetje heeft de voordeur niet goed dicht gedaan en zodoende kan ik buiten gaan kijken wat er allemaal gedaan wordt. Ik kan vanuit mijn raam niet de hele straat overzien. Ook mag ik normaal niet voor op staat komen. Achter het huis is ons terrein waar wij mogen spelen. Ik zie iets heel moois door de lucht zweven. Ik ga er naar toe en een kind doet die mooie dingen naar mij blazen. Eerst verschiet ik als er een knapt. Maar nu ga ik er naar pakken en vind het prachtig, al die kleuren die die bal kan hebben. Auw, er knapt er een bij mijn oog en prikt het in mijn oog. Ik loop snel weg. Ik ruik iets lekkers. Dit eten Jetje en Rob ook wel eens. Er is een meneer die een schuine buis heeft, waar hij een worst door laat zakken. Elk kind mag een keer proberen de worst door te snijden, als deze door de buis is gegaan. Lukt dit dan mag het kind hem houden. Lukt het niet dan heeft het pech gehad. Leuk. Ik zie dat een kind heeft geslagen en dat is raak. Hij heeft de ene kant en ik heb net het andere stuk weggehaald. Ik ren hard weg met mijn stuk worst, want ik geloof nooit dat ik het anders had gekregen. Ik zit nu ergens in een tuin, lekker mijn poten af te likken.
De kinderen moeten hier bekertjes vangen met iets er in. Je wordt er wel nat van. Elk bekertje moeten ze leeggooien in een fles en wie het meest heeft is winnaar. Ik zie nu iets veel leukers. Twee kinderen moeten een soort slang naar elkaar gooien. Hier kan ik ook wel wat van. Ik spring er naar. Mis. De kinderen gaan een tijdje door en ik spring weer. Ik heb hem in mijn bek en... plons ik lig in het water. Hoe dat komt weet ik niet, want net was er nog geen water, geloof ik. Ik schud mijn vel uit en och, het is heel warm buiten dus droog ik wel. Nu zie ik weer kinderen die ergens in happen. De kinderen lusten dit wel, want iedereen eet het op. Wel doen ze dit stom. Aan een draad hangen draadjes waar dat bruine plakje aan hangt. Eerst wordt het ook nog in iets bruins gedoopt. De kinderen gaan er onder staan, met de handen op de rug. Een kind heeft het heel vlug op en staat nu te fluiten. Hij heeft gewonnen wordt er gezegd. Er liggen van die bruine schijven op een tafel. Ik haal er een weg. Wat is dat gemeen spul. Die schijf blijft aan mijn poten plakken. Ik lik en lik en lik, maar het lukt bijna niet. Die bruine plak eet ik niet meer op, want zo heel lekker is die nu ook weer niet. Ik loop door de tuin van de buren en nu zit er ook al zand aan mijn poten. Likken is nu heel vies. Ik wil naar huis. De voordeur is dicht. Wat moet ik doen? Ik ga heel klagelijk zitten miauwen, misschien dat Jetje me dan hoort! Bah, wat plakt die troep aan mijn poten. Ik schreeuw harder, want Jetje is er nog niet. Waar is Jetje, ik wil naar binnen. Veel mensen komen kijken, maar geen Jetje. Ik begin moe te worden, ben nat en vies, heb honger en dorst. Waar valt er wat te drinken? Ik ben vandaag wel wat water tegen gekomen en ga het maar weer opzoeken. Ik zie weer kinderen met worsten gooien en nu weet ik het weer. Ik spring er weer naar en plons daar lig ik weer in het water. Zij staan elk aan een kant van een zwembad en daar gooien ze die soort worst over heen. Dit zal ik wel nooit meer vergeten, denk ik. Toch vind ik het nog steeds niet fijn, al dat water. De kinderen staan mij uit te lachen en dat is het minste wat ze kunnen doen. Ik haat kinderen. Waarom vinden mensen water wel fijn? Je word er maar nat van en laat overal voedstappen achter. Weer schud ik mij uit en was mijn gezicht. Ik ben vlug weggelopen, want die kinderen schreeuwen veel te hard. Het doet pijn in mij oren. Ik ga nu maar lekker op die warme stenen liggen, van het tuinpad van de buren. Maar ik ben wel dat plakkerig goedje van mijn poten kwijt en dat wil toch ook wel wat. Als ik lekker lig te slapen, word ik opgepakt. Het is Rob. Ik mag weer naar binnen en ren meteen naar boven om iet te eten wat ik wel graag lust. Rob is buiten in de tuin. Daar komt Jetje ook aan. Zij zegt dat ze vandaag niet kookt omdat er een barbecue in de straat staat opgesteld en zij eet daar ook mee. Rob mag ook meedoen als hij wil. Rob wil wel, want die is daar verzot op. Heerlijk, zegt hij, krijg ik weer eens stokbrood met kruidenboter. Aan mij denkt hij niet meer. Ik zie ze heerlijk eten met een glaasje rood spul en ook met die bruine flesjes. Het is al bijna donker als Jetje en Rob binnen komen. Rob gaat de tuin om te zoeken naar het gat waar Blaan en ik door naar buiten zijn gegaan. Blaan is niet meer ontsnapt en ik ben door de voordeur naar buiten gelopen. Ik heb het proberen te vertellen, maar Jetje en Rob kunnen niet luisteren. Het lijkt wel of ik een vreemde taal spreek. Rob vindt geen gat. Ik ben ook wezen kijken, want ik moet toch overal van op de hoogte zijn, of niet soms. |
![]() |