DE NOODZAAK TOT VERDWIJNEN
Over Walter Serner
Peter Luining
Duitsland begin jaren dertig. Verkiezing volgt op verkiezing. Het land is nauwelijks bestuurbaar. Op straat
vechten communisten en fascisten om de macht. Een groeiend aantal mensen zwicht voor de intimidatie en
retoriek van Aldolf Hitlers N.S.D.A.P. Deze speelt o.a. in op de angst die er leeft om in de toekomst alles
kwijt te raken wat met hard werken is opgebouwd. Ze hamert erop dat het morele verval("Entartung") een
van de belangrijkste oorzaken is van de instabiele situatie. Tegelijkertijd doet ze een beroep op de
sentimenten met een verwijzing naar vroeger toen alles nog goed en duidelijk was(Romantiek). De reactie
neemt steeds meer toe aan kracht, en keert zich tegen alles wat norm- en zedenvervaging ook maar in de
hand zou kunnen werken.
Zo valt het oog op de roman "De tijgerin" van Walter Serner. De reactie eist een verschijningsver-
bod. Redenen: verheerlijking van het criminele milieu en vele vunzige passages.
Het verhaal "De tijgerin" met als ondertitel "een vreemde liefdesgeschiedenis" gaat over de "liefde"
tussen de hoer Bichette, bijgenaamd de tijgerin omdat ze ontembaar is, en de oplichter Fec.
Beide moeten niets hebben van de liefde, het gaat hen alleen om de bevrediging van eigen lusten.
Omdat ze het echter goed met elkaar kunnen vinden sluiten ze een pact, maken lol en neuken met elkaar als
waren ze verliefd. Als een ex-minnaar van Bichette een serieuze bedreiging voor hen begint te vormen,
besluiten ze te verdwijnen naar Nice. Waar ze, omdat ze toch niets anders te doen hebben, het rijke
klootjesvolk oplichten. Uiteindelijk bereiden ze een grote slag voor. Als deze wordt geslagen gaat de tijgerin
er echter alleen met de poen vandoor. Fec volgt en vindt haar uiteindelijk.
In een geweldige apotheose vol met converseerkunst en psychologie van de hoogste soort denkt Fec
Bichette weer aan zich te binden. Op het moment van zijn victorie wordt hij echter door een kogel getroffen
die een ex-minnaar voor Bichette had bedoeld. Na het dodelijke schot wordt de schutter direct door de
politie in de kraag gegrepen. Het voorval maakt Bichette the talk of the town. En door de gratis publiciteit,
Fec bleek niemand anders te zijn dan een internationaal gezochte gentleman oplichter, maakt de tijgerin zich
zo gewild dat het haar niet zwaar valt een miljonair aan de haak te slaan. Die ze natuurlijk na korte tijd ook
weer laat vallen, maar dat is een ander verhaal.
Oppervlakkig gezien lijkt het verhaal niet meer dan de verheerlijking van een platte liefde in een crimineel
milieu. Wie echter door de geilheid weet heen te lezen, ziet dat er meer aan de hand is.
Als een rode draad loopt het spel dat Fec en Bichette met elkaar spelen door het boek. Beiden
belanden in een spel, waarbij eenmaal de eerste uitdaging aanvaard geen weg terug is zonder dat een partij
zijn gezicht verliest. Er is dan ook tussen beiden geen sprake van liefde. Liefde heeft iets van rust, van een
offer dat wordt gebracht voor de ander. Hier is sprake van iets interessanters, iets minder saais, iets dat
verleiding zou kunnen worden genoemd. Hierin versmelten beide polen niet, zoals bij liefde, maar blijft er
sprake van dualiteit: het gaat om de bevrediging van elke pool afzonderlijk. Een bevrediging die steeds weer
opnieuw wordt gevonden, door de ander steeds weer opnieuw uit te dagen, zodat de ander zich constant
weer moet tonen. Heeft de ander zich getoond dan dient hij te verdwijnen en is het zijn beurt om de ander
uit te dagen.
De eerste stap in het spel wordt "onbedoeld" gezet door Fec, doordat hij de tijgerin, die normaliter
het middelpunt van aandacht is, negeert. Ze kan dit niet verdragen en probeert Fec te verleiden. Fec, zich
bewust van wat er gespeeld wordt, neemt de uitdaging aan en beiden belanden in een spiraal van verleiding.
Langzamerhand nemen de uitdagingen steeds verschrikkelijker vormen aan. Fec lijkt het spel,
waarvan beide de regels kennen maar nooit uitspreken, het verst te willen doordrijven. De situatie wordt
voor Bichette uiteindelijk zo ondraaglijk, dat ze, met goed gevoel voor timing de benen neemt.
Fec wordt door deze actie zo meegesleept, dat hij het spoor van de tijgerin wel moet volgen -het
gaat om zijn gezicht. Als hij haar uiteindelijk vindt gaat het hem er slechts om haar opnieuw aan zich te
binden en dan hiervoor te bedanken. In een 40 pagina's tellende dialoog krijgt de oplichter door middel van
slimheid en hoogstaande psychologie Bichette waar hij haar hebben wil, alleen verzuimt hij het spel door te
spelen -houdt hij echt van Bichette? Op het moment dat Fec en Bichette elkaar echt lijken te vinden, het
moment dat Fec niet meer speelt, slaat echter het noodlot toe, een lot dat iedereen kan verwachten die te
zeer aan iets wenst te hangen: Fec, die Bichette werkelijk wilde behouden, krijgt de kogel.
Het is logisch dat de Nazi's het boek wilden verbieden en niet alleen omdat het boek propaganda
was voor de lagere lusten of het feit dat het de misdaad beschreef als lonend. Nee, de Nazi's moeten iets
hebben voorvoeld van de enorme bedreiging die het immorele spel van verleiding zou kunnen zijn voor de
door hun gepredikte romantische idylle, met waarden als trouw en loyaliteit, waarop zij hun macht baseer-
den.
Een verbod op het boek kon echter nog worden tegengehouden door de inspanningen van de
uitgever en een aantal schrijvers waaronder Alfred Dblin (Berlin Alexanderplatz). De stof die de hele
affaire rond het boek deed opwaaien, zorgde er echter wel voor dat het het eerste boek van Serner was dat
goed verkocht. Enkele jaren later (1933) worden "De tijgerin" en al het overige werk van Serner alsnog
verboden en verdwijnen in de vlammen.
De schrijver is dan allang verdwenen. Sinds 1929 weten noch zijn beste vrienden noch zijn uitgever
waar hij is gebleven. Ze zijn ervan overtuigd dat hij het leven is gaan leven dat hij zo hartstochtelijk in zijn
verhalen beschreef. Hij zou ofwel pooier, ofwel een heronehandelaar, ofwel een internationale vrouwenhan-
delaar zijn geworden.
Conclusies die niet zo maar uit de lucht zijn gegrepen maar die evenzeer met zijn anarchistische
verhalen als woelige levenswandel hebben te maken.
Walter Serner wordt in 1886 onder de naam Walter Seligmann uit geassimileerde Joodse ouders
geboren in de Tsjechische plaats Karlsbad(Bohemen, Tsjechi). Zijn vader, eigenaar van een plaatselijk
krant, stuurt hem naar de beste scholen van de stad. Daar wordt hij al snel geconfronteerd met het in Oost-
Europa alom aanwezige anti-semitisme, want ondanks het feit dat zijn ouders volledig zijn geassimileerd,
wordt hij toch als jood gezien en ook als zodanig behandeld. Dit leidt er onder andere toe dat hij zich al op
jeugdige leeftijd niet meer thuisvoelt in zijn geboorteplaats en er bij hem een groeiend verlangen onstaat
naar beweging. Een verlangen waaraan hij uiteindelijk kan toegeven als hij met grote financile onder-
steuning van zijn ouders gaat studeren aan de universiteit van Wenen.
Na een aantal semesters rechten gestudeerd te hebben onderbreekt hij zijn studie om door Duitsland
te reizen. Zo leert hij onder andere het nachtleven en de casino's in Mnchen en Berlijn kennen en vindt in
de laatste stad aansluiting bij een groep jonge linkse intellectuelen tot wie was doorgedrongen dat er iets
grondig mis was met de wereld. In het blad "Die Aktion" probeerde deze groep (waartoe o.a. Heinrich en
Thomas Mann behoorden) alternatieven te bieden voor de in hun ogen "verpeste" gevestigde kunst die zich
slechts bezighield met het bevestigen van de heersende status quo.
Als na drie jaar de geldkraan door zijn ouders dichtgedraaid dreigt te worden, besluit Serner toch
maar te promoveren in de rechten. Niet lang na zijn promotie wijzigt hij zijn achternaam Seligmann in
Serner en verdwijnt met zijn titel op zak weer naar Berlijn; waar hij al snel oneigenlijk gebruik maakt van
zijn doctorstitel: hij schrijft een verklaring waarin hij de deserteur Franz Jung ongezond verklaart. Deze kan
hierdoor buiten de gevangenis blijven. Als de autoriteiten de zwendel ontdekken zijn beiden echter allang
verdwenen.
Serner belandt uiteindelijk in Zrich (1915) waar hij meewerkt aan het blad "Mistral." Het derde en
laatste nummer verschijnt zelfs onder zijn redactie, wat te merken is aan de artikelen in het blad.
"De wereld is vervelend, dit feit is net zo onbetwistbaar als onbekend," schrijft hij in het
openingsartikel "Der Langeweile und der Krieg."
"Doordat niemand met de verveling weet om te gaan," zo gaat hij verder, "is iedereen al snel blij
als iemand een spektakel ensceneert. Daarom laten de massa's zich zo enthousiast naar het front afvoeren;
anderen laten zich bekeren tot een geloof omdat ze niets beter met hun tijd weten te doen; en weer anderen
die zich net iets beter weten te amuseren ensceneren het spektakel."
Serner, ontheemd als hij is, ziet sterker dan de meesten hoe gemakkelijk mensen zich enthousiast
laten maken en naar het front laten afvoeren. De oorzaak zoekt hij bij de verveling. De meeste mensen doen
maar wat, hun leven is ronduit saai, en daarom laten ze zich zo gemakkelijk winnen voor simpele ideen als
nationalisme of anti-semitisme.
Tegenover deze vervreemding plaatst Serner een radicale subjectiviteit. Waarbij het niet gaat om
wat je bent, maar om wat je wilt. Want juist als je niet eerlijk bent tegenover je verlangens en wensen, zul
je jezelf gemakkelijk bij de neus (laten) nemen (vals zelfbewustzijn). Je zult een eenvoudige prooi zijn voor
"de Stem des Volks" of berhaupt van stemmen van buitenaf met als resultaat dat je je hele leven voor
jezelf blijft weglopen en slechts het spel van hypocrisie en gecorrumpeerdheid dat de wereld speelt kan
meespelen, waardoor je ook nog eens gemakkelijk een speelbal van diezelfde wereld zult zijn. Wees daarom
altijd bewust van wat je wilt, en laat je geen identiteit in de schoenen schuiven, blijf in beweging en ver-
dwijn als het punt van inertie nadert, kortom speel met de wereld en laat de wereld niet met jou spelen.
In Zrich brengt hij zijn filosofie in de praktijk, niet alleen verandert hij in korte tijd zo'n 20 keer
van woning; zijn beste vrienden, en de zelfs de politie die hem scherp in de gaten houdt, komen er door al
zijn verwissel en verdwijntrucs niet achter wat hij precies is.
Na "Mistral" richt Serner nog in hetzelfde jaar zijn eigen tijdschrift "Sirius" op, waaraan naast een
groep tegenwoordig totaal in de vergetelheid geraakte schrijvers, ook de kunstenaars Picasso en Hans Arp
meewerkten. Naast recensies en filosofische artikelen, verschijnt daarin voor het eerst ook kort anarchistisch
proza van zijn hand.
"Sirius" is inmiddels uitgedoofd als Serner in 1916 in kringen rond dada opduikt. Enkele citaten
van zijn vrienden maken zijn positie binnen de groep duidelijk. Hans Richter: "Hij was de grote cynicus van
de beweging, de totale anarchist, een Archimedes, die de wereld uit zijn voegen tilde, en eenmaal eruit
getild vol verachting hangen liet. Hij was op velerlei manieren, meer als Ball (idealist) of Tzara (realist) de
vleeswording van de om zich heengrijpende rebellie in haar, men zou vandaag de dag zeggen, existentile
vorm." Of Christian Schad: "Het was Serner die met ideen strooide, het was hij die dada voorzag van een
ideologie."
Serner doet vanaf het begin actief mee aan dada, hoewel hij het Cabaret Voltaire mijdt, omdat,
naar zijn zeggen, "het theater zijn eigen spel bederft." Toch voorziet hij dada van een aantal van zijn
nihilistische ideen, zoals idealisme als zwendel, identiteit als gevaar en verveling als oorzaak van alles.
Maar als na de Eerste Wereldoorlog de kunstenaars uit Zrich weer huiswaarts keren en Serner zijn ideen
in Genve definitief op papier wil zetten, is het Tristan Tzara die goede sier maakt met zijn ideen. Tzara
heeft namelijk snel ht dadastisch manifest op schrift gezet, en het naar de juiste mensen in Parijs gestuurd.
Als Tzara's ideen plagiaat in 1921 uitkomt en zowel Picabia als de groep rond Breton (de latere
surrealisten) met hem breken, heeft Serner dada, maar niet haar ideengoed, de rug al toegekeerd.
Hetzelfde jaar verschijnt Serners al in 1917 grotendeels geschreven dadamanifest "Letzte
Lockerung" ("Alle Remmen Los") waarbij alle overige dadastische geschriften verbleken. "Serners "Letzte
Lockerung" is het definitieve laatste woord over de dadastische levens aanschouwing," zo is Hans Richters
mening in zijn autobiografie "Kunst und Anti-Kunst." Serner heeft het dan inmiddels al gehad met de
oplichters van dada die toch weer in "de val van hun eigen intellect zijn getrapt" en onder het genot van
roem zichzelf narcotiseren. Consequent heeft hij in het manifest het woord dada dan ook door rasta
(flessentrekker) vervangen.
"Letzte Lockerung" is niet zomaar een geschrift, het is een werk wat laat zien wat er met taal
mogelijk is en waarbij de lezer "de werkelijke" waarde van woorden wordt getoond. Serner schuwt in dit
geschrift geen enkele mogelijkheid om zijn boodschap kracht bij te zetten. Het is dan ook doorspekt met
woordspelingen, klankspelen, neo-logismen, en zit daarnaast vol met onverwachte wendingen en filosofische
stellingen die het failliet van alle heilsleren als onderwerp hebben. Zelfs anarchisten zijn niet meer "dan
amusante slachtoffers van het denkfailliet."
In het begin van het werk wordt je als lezer aan het duizelen gebracht door de onconventionele
collage-achtige manier waarop de zinnen, of beter stellingen achter elkaar zijn geplakt.
"De laatste teleurstelling? Als de illusie illusievrij blijkt te zijn (zwoelste ijdelheidsmanoeuvre: zich
dommer en slechter voordoen dan men zijn wil, om de ijdelheid te fronsen, niet ijdel te zijn. Mislukt
verschrikkelijk)... Het toppunt van naviteit? Als iemand in een klap de (ogottogotto) waarheid ervaren wil.
Tenslotte is een oorvijg slechts een vertwijfelde contactpoging. Ook al werken onechte tranen vaak echter
dan... echte. Twee schertsvragen? Nee toch, twee handboeien."
Hoe verder je echter komt, hoe meer je het gevoel krijgt dat alles uiterst intelligent is opgebouwd.
Alles lijkt met alles samen te hangen en toch ook weer niet. Elke zin gaat langzamerhand elke andere onder-
graven. "Wereldbeschouwingen zijn klankvermengingen. Elke regel is een uitzondering. Gedachten zijn
stemmingen."
Langzamerhand wordt alles op losse schroeven gezet, totdat ook het laatste schroefje wordt
losgedraaid en ook de syntaxis begint op te lossen, totdat er niet meer overblijft dan een sardonisch gelach:
"Brouhaha... haha... ha... ha."
Na lezing van het manifest kan er nog maar n conclusie zijn: alle denkbeelden zijn door mensen
verzonnen, en doordat het menselijke verzinsels zijn kan een mens er ook net zo gemakkelijk een streep
door zetten. Dit inzicht geeft niet alleen een vorm van geestelijke vrijheid, maar draagt ook nog eens bij tot
een portie gezond relativeringsvermogen.
Nadat hij met de "Letzte Lockerung" alle heilsleren tot de fundamenten heeft afgebroken, begint hij
zich meer en meer te wijden aan het schrijven van korte verhalen. Deze spelen zich bijna zonder uitzon-
dering af in een crimineel milieu, waarin maar n wet heerst: eigenbelang. Het doel voor de hoofdpersonen
is niet meer een of ander (burgerlijk) ideaal, een doel betekent voor hen een slachtoffer dat uitgekleed kan
worden. Het is een wereld waarin het slechts blijkt te gaan om de bevrediging van lusten, een wereld
waarin schaamteloos wordt bedrogen en waar alleen de slimste wint. De slimste is natuurlijk hij "die geen
scrupules heeft, en niet meer het gevoel heeft dat hij iets is." Het is de persoon die net zo gemakkelijk van
naam als van kleding kan wisselen en die altijd het Schlussnummer uit het "Handbrevier fr Hochstapler"
("Handboek voor Oplichters") in z'n achterhoofd houdt, namelijk dat de "Wereld bedrogen wil worden, en
dat zij verschrikkelijk kwaad wordt als je er niet aan meedoet."
Vooral in deze nieuwe beginperiode ademen de verhalen iets van een onbekommerd anarchisme uit,
waarin telkens weer wordt gespeeld met het valse zelfbewustzijn dat de meeste mensen bij de neus neemt en
waarin iemand die iets denkt te zijn automatisch het slachtoffer is. Zoals bijvoorbeeld in "Het Gedenkwaar-
dige Gesprek," waarin een onbekend genie een gluurder, die van zichzelf denkt dat hij geniaal is, bij de
neus neemt door hem te tonen wat genialiteit werkelijk is. Als de gluurder, nieuwsgierig geworden, tenslotte
de onbekende naar zijn naam vraagt, haalt deze zijn piemel uit zijn broek, piest zijn naam in het zand en
verdwijnt schaterlachend. De ander is hierdoor zo verbaasd dat hij pas na enige tijd in zand kijkt en daar
nog slechts de letters C en m kan onderscheiden.
Langzamerhand verwerkt Serners steeds vaker onderwereld-slang uit de grote Europese steden in
zijn verhalen, wat het vermoeden versterkt dat hij in criminele kringen verkeerd. Zijn "Kriminal Geschich-
ten" geven echter niet alleen inzicht in het onderwereld dialekt van de jaren twintig, waarin bijvoorbeeld een
"Demi-Mondaine" een eufemisme is voor een hoer en "Locker" zoiets betekent als gemeen. Ook geven ze
een helder inzicht in de werking van het brein van de crimineel, en natuurlijk zijn de verhalen zoals van
Serner verwacht mag worden nooit vervelend, zitten ze vol met zwarte humor en eindigen ze altijd weer
verrassend.
Opgejaagd en constant in beweging voor een politie die hem al dan niet werkelijk op de hielen zit,
lijkt Serner langzamerhand paranode te worden, wat ook valt te merken aan zijn verhalen. De sfeer wordt
grimmiger en de heersende moraal (vaak vertegenwoordigd in de persoon van een of andere rechercheur)
wordt slimmer. De levenslustige zwendel en het beheersen van de situatie maken plaats voor een wraaklust
die alleen maar bevredigd lijkt te kunnen worden door het liquideren van de vijand. Zoals bijvoorbeeld in
"De Bende van Kaff" waarin eigenlijk alles draait om het zo gruwelijk mogelijk uitschakelen van een
commissaris die de misdadiger Kaff eens achter de tralies heeft gebracht. Van de gedetailleerde beschrijvin-
gen hoe de man te pakken wordt genomen druipt de lust letterlijk en figuurlijk af. Zo wordt er op het eind
bijvoorbeeld hyperrealistisch beschreven hoe de kogels door het hoofd van de commissaris vliegen.
Uiteindelijk brengt Serner al zijn praktische ervaring onder in het "Handbrevier fr Hochstapler"
(1928). Het werk is een handleiding voor zoals de ondertitel zegt "oplichters en zij die het willen worden"
en bevat 591 gouden tips.
Hoewel het verscheen in een tijd dat Serners werk al enige tijd trekken van paranoia vertoonde,
ademen de meeste tips toch de luchtigheid van het oude werk uit, wat doet vermoeden dat Serner er langere
tijd aan heeft gewerkt. Wie het overige werk van Serner kent kan dan ook maar n ding concluderen: het
werk is een praktische uitwerking van het theoretische manifest "Letzte Lockerung".
Regel 1 : "Iedereen is slaaf van zijn gewoontes, als je je hiervan steeds bewust blijft, zal het niet
moeilijk zijn anderen te sturen."
Regel 42 : "Wie mensen beheersen wil, mag ze nooit verbluffen."
Regel 312 : "Weet de suggestieve werking die uitgaat van de kleur van een das, de geur van
parfum en vooral die van het weer te waarderen."
Regel 366 : "Als je zover gekomen bent dat je zo gemakkelijk van uiterlijk en persoonlijkheid kunt
verwisselen dat je steeds in de gaten moet houden dat je je niet in je rol vergist, dan ben je wat je zijn
moet."
De boodschap mag duidelijk zijn, wie niet op elk moment van de dag klaar is voor een metamorfo-
se, wie niet klaar is om zijn kansen te grijpen, of om in Serners woorden te spreken "wie niet constant
bezig is met het plannen van trucs, kan het oplichten wel vergeten." De metamorfose en de kunst van het
verdwijnen daar draait het steeds weer om, ook in zijn eigen leven.
Als hij in 1928 aan zijn uitgever schrijft hoe zijn boeken verkopen blijkt dat hij de hoop op een
carrire als schrijver al lang heeft opgegeven. Niet lang na dat schrijven verdwijnt hij. Zijn vrienden denken
dat hij zich volledig in het criminele milieu heeft gestort. Een mythe die overeind blijft totdat Serner-fanaat
en filoloog Thomas Milch zich in de jaren zeventig met de zaak gaat bezighouden. Hij weet te achterhalen
dat Serner koos voor de meest onwaarschijnlijke variant: een huwelijk met zijn oude vriendin Dorothea
Herz en een burgerlijk leven in Praag als docent. Het lijkt op de radicale keus van Arthur Rimbaud die ook
koos voor het leven als plichtsgetrouw burger. Alleen met dat verschil dat Serner voor geen van zijn
vrienden meer was te achterhalen.
Het spoor van Serner leek echter definitief op te houden in het Praag van de begin jaren veertig,
totdat Milch begin jaren tachtig een bewijs van transport naar het concentratiekamp Theresienstadt in handen
kreeg. Op 12 augustus 1942 werd hij afgevoerd, en vier dagen later verdwijnt hij met onbekende
bestemming.
Op dat moment blijkt dat Serners geschiedenis niet los kan worden gezien van de geschiedenis van
een hele generatie vooroorlogse en vooral geassimileerde joden. Sterker nog Serners leven en werk blijken
onlosmakelijk verweven te zijn met die geschiedenis, in de zin dat zijn leven en het leven van zijn
lotgenoten werd gekenmerkt door een constant in beweging moeten zijn, want stilstand kon een groot gevaar
inhouden. Even niet op hun hoede, een adempauze of een kleine onoplettendheid kon op een gegeven
moment zelfs de dood betekenen.
Serner zocht een uitweg uit deze positie. En het is juist deze speurtocht die hem zo interessant en
uniek maakt. Want in plaats van als jood voor een carrire in de rechten te kiezen, waarbij hij zich door
middel van manipuleren en hypocrisie wel in leven zou hebben kunnen houden, koos hij voor een andere
weg. Namelijk een weg die het hem mogelijk maakte zijn eigen verlangens te verwezenlijken.
Verlangens die hij niet baseerde op een of andere ideologie of iets van buitenaf, maar die hij baseerde op
zijn eigen wil, een wil die naar lustgevoelens streefde. Al snel ontdekte hij dat het hiervoor noodzakelijk
was te spelen met identiteit. Want met een vaste identiteit kon je niet alleen het slachtoffer worden van een
ander maar vooral van jezelf.
Constant metamorfoseren zorgde ervoor dat je niet vastroestte, dat je ongrijpbaar bleef voor een
wereld die steeds weer grip op jouw probeerde te krijgen, door te vertellen wie en wat jij was. En op die
manier je verlangens probeerde in te dammen. Terwijl het Serner juist ging om verwezenlijking van dat
laatste, en het dom vond om ze door een identiteit, een moraal of wat dan ook te laten blokkeren. Vandaar
dat Serner in zwendel als middel niets fouts zag.
Het schaamteloze bedrog was voor hem eigenlijk het enige eerlijke. En als iedereen iedereen
openlijk zou bedriegen zouden de verhoudingen pas eerlijk komen te liggen. Met andere woorden als
iedereen openlijk vals zou spelen zou de wereld een beter (eerlijker) aanzien kunnen krijgen. Hiermee leek
hij een uitweg gevonden te hebben, waarbij zijn eigen bestaan als een groot propagandamiddel gebruikte.
Met al deze eerlijkheid bleef hij echter, zoals Hans Richter goed had waargenomen: "een idealist in een
wereld van pragmatici," waardoor hij zijn wensen en verlangens maar gedeeltelijk uit kon werken. Hij was
namelijk zo naef geweest om te veronderstellen dat hij in de kunstwereld medestanders voor zijn zaak kon
vinden, maar niets bleek minder waar. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij na afgeknapt te zijn op de
kunstwereld, die zijn ideen slechts had gebruikt als ging het om een nieuw waspoeder, het criminele milieu
(waarin iedereen iedereen schaamteloos bedriegt) ging verheerlijken. Hierin hield hij, opgejaagd en versto-
ken van intellectuele communicatie, echter moeilijk stand en koos uiteindelijk voor het leven dat hij niet
alleen altijd had verafschuwd maar ook waarvoor hij zijn hele leven gewaarschuwd had. Een keuze die hem
tenslotte noodlottig werd. Want in slaap gesust door het burgelijke leven dat hij in Praag had opgebouwd,
ontdekte hij te laat wat er aan de hand was in Europa en ontkwam ook hij als zovele lotgenoten niet aan de
Duitse vernietigingsmachine.
De ironie van het lot is dat Serner op dezelfde manier aan zijn eind kwam als Fec, de oplichter, die
ook tegen zijn eigen regels zondigde, en doordat hij iets vast wilde houden, betaalde met de dood.
Beknopte Bibliografie
De elfde vinger. Verhalenbundel. Peter van der Velden, Amsterdam 1981.
De tijgerin. C. J. Goosens, Tricht en Ernst Altena, Landsmeer 1986.
Beide Nederlandse vertalingen werden uiteindelijk geramsjt bij "De Slegte," wat waarschijnlijk genoeg zegt
over de belangstelling voor Serner in Nederland.
Das Gesamte Werk (11 delen). Onder redactie van Thomas Milch. Verlag Klaus G. Renner, 1979-1992.
Contact
Peter Luining
E-mail: real@xs4all.nl
This page hosted by
Get your own Free Home Page