Dit is de tekst van het hele artikel zoals die werd afgedrukt in Nieuwe Revu nr. 7 van 1999.
Met dank aan Harry Ruiterkamp die mij hierop attent maakte.
Door Henk Ruigrok
Hij beklom op magistrale wijze bergtoppen en ging na dopingaffaires door diepe dalen. Na een frontale botsing met een auto op een Franse berg kwam hij in een rolstoel terecht. Maar die enorme knal was meteen het startschot voor de zwaarste etappe van zijn leven: revalidatie. Ook die martelgang zette Gert-Jan Theunisse om in een zege: onlangs won hij een strandrace op de mountainbike. En ook mooi was dat onderzoeken na dat ongeluk hem nog eens duidelijk maakten dat hij altijd gelijk had gehad: hij, Gert-Jan Theunisse was een cleane renner.
Voor dit verhaal koerst hij nog eenmaal langs het grillige parcours van zijn leven.
"Vorige maand ging het niet echt goed met me. Mijn gezondheid hè? Ik was moe, het ging gewoon niet lekker. Ik ging naar Afrika met mijn Olympische ploeg mountainbikers. Het was lekker warm, ik trainde wat met de jongens mee en kwam een beetje tot rust. Het ging echt zienderogen beter en ik kwam weer uitgerust thuis.
"Twee weken later was de IJmuiden-Pier-IJmuiden-race, 35 kilometer door zand. De hele Nederlandse top deed mee, allemaal gasten die voor de Spelen genomineerd waren. Kon ik me nog meten met die jongens? Zou ik het eens proberen? 'Je rijdt goed genoeg, doe maar,' zei mijn zwager, de mountainbiker Bart Brentjens. Ik dacht: weet je wat, ik doe gewoon mee. En als ik moet stoppen, zal geen mens er wat van zeggen. Want tussen al die toppers kom je natuurlijk wel als een soort invalide aan de start. Het startschot viel. Het was alsof de tijd had stilgestaan, de adrenaline spoot door mijn lijf en ik dacht nergens anders aan dan aan rammen. Het ging hard, echt hard en ineens zat ik in de kopgroep. Maar we moesten ook hele stukken door de duinen lopen, hè, en lopen doe ik niet best. Ik heb daar in dat zand vreselijk afgezien. En dan hup, weer op de fiets, vlammen om erbij te komen, om de verloren tijd van dat geloop in te halen. En uiteindelijk won ik ook nog. Nu heb ik in mijn carrière wel vaker gewonnen maar... nou ja, dit was niet normaal hè. Ik dacht bij mezelf: het is wel heel speciaal dat je dit weer kan, Theunisse. Want zo'n strandrace is zwaar, die fiets zakt voortdurend weg en dan ook nog winnen van getrainde atleten, ja, dat mag je wel een klein wondertje noemen..."
Hij was een hele goeie, zeker in de bergen. Gert-Jan Theunisse (36) had de naam de longen uit zijn lijf te rijden. Onvergetelijk was hij in de Tour de France van 1989. Na een spectaculaire vlucht reed hij 130 kilometer in zijn dooie eentje, om vervolgens als eerste op de top van de gevreesde Alpe d'Huez te arriveren. Dat jaar eindigde hij in het algemeen klassement op de vierde plaats, zijn naam kon niet meer stuk. Maar het leven van de Brabandse berggeit kende ook pech en narigheid. Tijdens zijn carrière kreeg hij maar liefst 54 zware blessures, meer dan welke andere beroepsrenner ook. Alles wat in een lichaam kan breken, heeft de man uit Schaik gebroken. Maar zijn carrière werd vooral gemarkeerd door dopingschandalen.
In twee jaar tijd werd Theunisse driemaal betrapt, hij slikte meer dan een bodybuilder kan verstouwen, werd beweerd. Hij werd door de internationale wielerunie een jaar verbannen uit de beroepsrennerij. Zoals zo vaak in zulke affaires wees ook Theunisse iedere beschuldiging van de hand, maar veel feller dan iedereen vóór hem had gedaan. En hij bleef dat doen, tot op de dag van vandaag. Theunisse bezwoer steeds niks te hebben gebruikt, het lag aan z'n lijf, aan die vreemde hormoonhuishouding van hem. Er was niemand die hem wilde geloven. De straf was buiten proporties, want een renner die een jaar niet mag rijden, doet geen wedstrijdervaring op en moet voor de topsport als verloren worden beschouwd.
Theunisse niet. Hij vocht terug. Hij stak veel geld in tests en medische proeven om z'n gelijk te halen, en werd een gewillig proefkonijn voor de wetenschap. Hij moest en zou bewijzen dat hij hard kon fietsen op louter zuurstof. Hij trainde zich zeven dagen per week te pletter. Na dat jaar had hij er 50.000 maniakale kilometers opzitten, kreeg één dag dispensatie en kon daardoor starten in de Ronde van Luxemburg. Theunisse rekende daar genadeloos met alle dopingpraatjes af door meteen de eerste etappe te winnen. Zie je wel dat hij kon rijden!
Het was zijn eigen lichaam dat zulke waanzinnige hoeveelheden testosteron produceerde, hield hij vol. Dat stond trouwens ook zwart op wit in de medische rapporten die hem klauwen met geld hadden gekost. Maar weer wilden de wielerbobo's hem niet geloven. Al dat onbegrip ging hem niet in de koude kleren zitten. Hij kreeg maagzweren, een maagbloeding, gevolgd door een hartkwaal. Toen hij op dinsdag 2 september 1997 tenslotte op een berg in het Franse Annecy met zijn fiets boven op een wagen klapte, leek er een eind te zijn gekomen aan zijn carrière.
"Ik zat in de afdaling en had flink vaart," vertelt hij. "Ik reed zeker 45, 50 kilometer per uur. In een onoverzichtelijke haarspeldbocht, precies in de dooie hoek, dook opeens die auto op. Hij reed op mijn weghelft en er viel niks te remmen, niks te ontwijken. Ik klapte er frontaal op. De vrouw in die Renault reed 70, dus dat was samen een klap van 120. Normaal gesproken overleef je dat niet op een fiets. Ik lag een minuut of vijf bewusteloos op de weg toen ik de Spaanse mountainbiker Margarita Fullana hoorde schreeuwen. Dat meisje had achter me gereden en was ook gewond. Heel raar, ik wou naar haar toe, maar kon niks. Nee, ik had geen pijn, maar toch voelde ik meteen dat er iets goed mis was. Toch was ik meer bezorgd om haar, ze stond heel goed voor de wereldbeker en zou een paar weken later in Zwitserland het wereldkampioenschap rijden. Ik dacht alleen maar: nu verliest Margarita. Ik had zo'n medelijden dat ik meer met haar dan met mezelf bezig was. Toevallig kwam mijn soigneur de berg op. Hij zag mij daar liggen met dat bloed en die mensen erom heen en zei: 'Blijf liggen, de ambulance komt eraan.'"
Het ziekenhuis was onderaan de berg, dus hij leek snel in goede handen te komen. Maar de artsen stelden -achteraf bezien- een verkeerde diagnose. "Ze dachten waarschijnlijk: hè, wat vervelend, weer een buitenlander die wat heeft," zegt Theunisse. Die nonchalance noemt hij "slordig en echt Frans." Hoewel hij vanaf zijn borst verlamd was en geen enkel gevoel meer had, werd hij in dat ziekenhuis niet onder de scan gelegd. Na het onderzoek zeiden de dokters dat zijn gevoel "tijdelijk was doodgeslagen," zoals je na een dreun met een moker op je hand daar ook geen gevoel meer in hebt. Hij kreeg wat pijnstillers en een rolstoel. Toen kon hij gaan.
In zijn hotel heeft hij, op advies van de artsen, een paar dagen plat op bed gelegen. De mensen bij de ANWB-alarmcentrale waren bezorgder dan die lui in dat ziekenhuis, zegt Theunisse. En 's nacht kwam de pijn.
"Alles ging opzetten, m'n hele lichaam werd drie keer zo dik. Het zag er niet uit, net een meloen. Ik kon helemaal niks bewegen, voelde niet of ik plassen moest, dus om de zoveel uur brachten ze me naar het toilet. Achterin onze ploegleiderswagen hebben ze toen een soort matrasje gemaakt en zo ben ik thuisgebracht. Levensgevaarlijk, maar dat heb ik pas achteraf gehoord. Een keer flink remmen of uitwijken en ik had nooit meer wat gekund."
Want eenmaal terug in Nederland werd duidelijk dat de verbinding tussen zijn ruggengraat en z'n hersens nog maar zo dun als een haartje was. De gootjes waarin de zenuwen liggen waren platgedrukt en deze waren daardoor afgeklemd.
"Een bevriende fysiotherapeut kwam langs en deed wat testjes. Hij prikte met scherpe naalden overal in mijn lichaam maar ik voelde niks. Toch dacht ik toen nog echt dat ik een paar dagen later naar Zwitserland zou kunnen. De dokter kwam en stuurde me naar Nijmegen."
Theunisse zag in het Canisius-ziekenhuis de artsen meteen rood worden, ze liepen nerveus rond en gingen bellen. Een uur later lag hij in het Radboud-ziekenhuis en daarvandaan werd hij overgebracht naar het St. Maarten, gespecialiseerd in dwarslaesies. Wat hij ook al zo raar vond, was dat hij nergens hoefde te wachten. Theunisse ging onder de scan. De uitslag: hij had een partiële dwarslaesie. Zonder veel omhaal zeiden de artsen dat er geen enkele hoop op herstel was: "Je zult nooit meer kunnen lopen."
Theunisse: "Het gekke is dat er dan eigenlijk weinig met je gebeurt, het is meer je omgeving die er mee zit. Mijn vrouw is altijd heel sterk, maar toen was ze flink van slag. Zelf had ik het gevoel: ik heb wel vaker iets gehad en hier kom ik ook wel weer overheen. Ik wilde meteen weer een doel hebben, mijn hele leven heb ik uitdagingen gezocht. Dus begon ik naar zo'n wedstrijdrolstoel te informeren. Als ik dan toch niet meer kon lopen en fietsen, dan wilde ik gaan trainen voor de marathon op de Olympische Spelen voor gehandicapten. Je denkt alleen maar aan revalideren. En wat ik vooral graag wilde, was zelf weer leren plassen, mezelf kunnen redden."
In Nijmegen wilden ze de renner opnemen voor revalidatie, maar hij wilde naar huis. Zijn vrouw zou voor de revalidatie wel heen en weer rijden. Hij ging soms vier, soms vijf dagen per week naar Nijmegen, maar kon nooit 'volle bak' trainen, omdat zijn lichaam ook moest rusten. In het begin kon hij helemaal niets, was alleen maar bezig zich te concentreren op de simpelste dingen. Er zat in zijn ruggengraat een soort los contact, een storing.
Theunisse: "Heel vreemd, daar snap je niks van. Je denkt: ik doe een stap naar voren en dan gaat dat been naar achteren, net kortsluiting. En dan toch gewoon doorgaan met trainen en blijven oefenen tot die voet wel de kant uitgaat die je hersens willen."
Zijn vrouw Lieske: "Het is gebeurd dat ik hem in Nijmegen kwam halen en dat hij in Velp tegen me zei: 'Stop hier maar, want de rest loop ik.' Op krukken, dat ene been achter zich aanslepend, liep hij dan naar Schaik terug. Toen hij er drie uur later nog niet was en het begon te schemeren dacht ik: dit wordt te gek, ik ga hem halen. Dan kwam hij buiten aanstrompelen, drijfnat van het zweet. Maar zo is hij nou eenmaal. Zeiden ze op de revalidatie bijvoorbeeld dat hij een bepaalde oefening nog een half uurtje thuis moest doen, dan begon hij meteen urenlang te trainen."
Theunisse: "Ik bleef maar doorknallen, ook als ik thuis was. De artsen moesten daar wel eens om lachen. Het grote voordeel was dat ik natuurlijk op trainen was ingesteld. Acht uur trainen per dag was heel gewoon voor mij en mijn spierstelsel was daardoor natuurlijk enorm ontwikkeld. De dokters zeiden dat ook: 'Je hebt een ongelooflijk sterk lichaam.'
"Maar als ik naar beneden keek en ik zag die benen... Dat waren benen van een dooie! Helemaal blauwgrijs en ijskoud. Niet om aan te zien en dat terwijl ik altijd zulke mooie rennersbenen heb gehad. Nou ja, dan gooi ik er toch gewoon een deken overheen, dacht ik, maar ik zal in mijn rolstoel Olympisch kampioen marathon voor gehandicapten worden. Dat was mijn nieuwe uitdaging, die marathon.
"Na een half jaar kon ik mezelf weer aardig helpen en zelfs alweer een stap zetten. Fietsen ging eerder. Wat je het meest in je leven hebt gedaan, schijn je ook weer sneller te kunnen, omdat je hersenen dat herkennen."
Zijn lichamelijke toestand is nu zo'n beetje stabiel, de ene dag gaat het wat beter dan de andere. Hij heeft geluk gehad, want als ook de laatste zenuw was geknapt, dan was het echt over geweest. Maar helemaal herstellen zal hij nooit. "Ik word nooit meer wie ik was, maar als ik zo blijf als nu is het te accepteren. Twee weken geleden was ik nog op controle, er zijn nog steeds spiergroepen die het niet doen. Hier in mijn borst, op mijn buik en rug zitten plekken die ik niet voel, daar kan je een peuk op uitdrukken. Maar door training heb ik andere spieren meer ontwikkeld en ik heb het idee dat daardoor het een het ander een beetje opheft."
Zijn vrouw Lieske: "Soms kwam Gert-Jan uit Nijmegen, zette zijn voeten naast elkaar en zei dan tegen me: 'Kijk eens wat ik nu weer kan.' Als ik dan keek, zag ik niks bijzonders. Ja, twee voeten die naast elkaar stonden. Als Gert-Jan op blote voeten loopt, dan loopt hij zo, enigszins op zijn tenen, dat loopt makkelijker. Wat deed hij toen? Achterin zijn schoenen zooltjes leggen tot hij een beetje naar voren en dus stabieler begon te lopen." Er zijn dus dingen die hij niet meer kan. Hardlopen bijvoorbeeld, meer dan 10 kilometer haalt hij niet. Verder heeft hij moeite met traplopen, met lang staan en met lang in dezelfde houding zitten. Hij struikelt vaak en als hij moe is, wordt hij instabiel.
Er zijn hem ook dingen verboden, zoals parachute springen. Dat vindt hij erg jammer, want dat was net de sport die hij graag nog eens had willen proberen. En skiën vond hij altijd heel ontspannend. Gelukkig mag hij dat weer voorzichtig gaan proberen.
Wat Gert-Jan Theunisse ook niet meer kan, is iets doen zonder nadenken.
"De godganse dag ben ik bezig mij te concentreren. Wanneer ik een glas water wil halen of naar het toilet moet, moet ik daarbij nadenken. Echt bij alles moet ik mij concentreren. Maar ik ben een dieselmotor die warm moet lopen. Want ben ik eenmaal in beweging, dan gaat het perfect. Behalve als ik in een vliegtuig zit. Na een vlucht van tien of twaalf uur op zo'n klotestoel kan ik me nauwelijks bewegen. Kom ik uit zo'n vliegtuig, dan is het net of alles verdoofd is, of ik een spuitje heb gehad."
Hij zegt dat het ongeluk hem heeft veranderd. Nog meer dan vroeger geniet hij van simpele dingen, van de natuur, van fietsen en van mensen. Theunisse is altijd gek geweest op fietsen en de buitenlucht. En hij was een perfectionist, iemand die alles eruit heeft gehaald wat erin zat.
Hij zegt: "Je zoekt als renner jezelf op, je bent op zoek naar je grenzen. Wielrennen is net bergbeklimmen, je wilt de top bereiken. Het is nergens goed voor, maar dat wil je nou eenmaal. Ik was ook een wielrenner die erg veel over zich heen heeft gekregen, die een grote last op zijn schouders droeg en meer klappen kreeg dan wie ook in dit vak. En altijd maar weer doorgaan! Ik zou echt niet weten van wie ik dat heb. Niet van mijn ouders in elk geval, die hebben dat niet in die mate. Ik ga graag de uitdaging aan, maar waarom weet ik niet. Nu ben ik manager van een Amerikaans mountainbike-team en heb ik dat weer."
Hij is opnieuw dag en nacht bezig, maakt weken van 80 tot 100 uur en verblijft bijna negen maanden per jaar in het buitenland. In plaats van rustiger, is zijn leven drukker geworden. Er gaat veel geld om in de top van het mountainbiken; Theunisse is manager van een van de beste teams ter wereld en heeft een budget van 10 miljoen gulden. Daarom, en omdat hij goed betaald wordt, gaat hij opnieuw tot het uiterste. Dat betekent: geen vrije tijd, geen vakantie. Vorig jaar had hij één vrij weekend. Maar als straks alles in de mountainbike-ploeg op poten staat, gaat hij wellicht op zoek naar een nieuwe uitdaging. Stilzitten is er dus niet bij, maar dat is nu ook medisch noodzakelijk.
"Ik moet blijven bewegen. Als ik hier een uur zit, heb ik pijn. De oude zal ik nooit meer worden, maar ik doe er wel alles aan om daar weer in de buurt van te komen. Dus krachttrainingen, hardlopen en fietsen. Ik zit alleen niet meer elke dag op de fiets, dat komt er gewoon niet van. Ik reis veel en dan zit je vaak met jetlags, ik heb veel vergaderingen en besprekingen. Ik sport nog maar 10, hooguit 15 uur per week. Dat is dan sport tussen aanhalingstekens, hè, want je kan dat ook revalideren noemen. Ik deed vanmorgen een rondje Midden-Peel, 90 kilometer. Voor mijn doen is dat erg weinig. Vroeger zat ik 40 uur op de fiets, reed 1100, 1200 kilometer."
Hij heeft er wel moeite mee dat hij het nu rustiger aan moet doen. Het liefst komt hij zeiknat van het zweet thuis, daarna onder de douche en dan nog wat eten en nagenieten.
"Als ik mij nou maar helemaal bewusteloos tegen een berg op mag rijden, geniet ik. Niet op het moment zelf, maar erna. Als je tegen zo'n berg aan het vechten bent, ga je heel diep en dan heb je zo'n gruwelijke pijn dat je pas daarna kan genieten van die prestatie. Waarom doet een mens zoiets? Niemand dwingt me die berg op te gaan, maar als je daaraan begint, moet je wel je stinkende best doen, vind ik."
Hij zegt het leven van vroeger niet te missen. Maar soms krijgt hij als coach van dat mountainbike-team nog wel eens de kriebels als hij langs een parcours staat en ziet dat iemand niet tot het uiterste gaat.
"Dan denk ik: godver, zal ik het zelf doen? Als ik niet invalide was, dan wist ik het wel! Want dat ben ik natuurlijk wel, een invalide. Al kan ik met mijn handicap gelukkig heel goed uit de voeten. Als je ziet wat ik aan blessures heb gehad, dan is dat echt veel meer dan de gemiddelde wielrenner. Elk jaar minstens twee botbreuken en bijna altijd zonder dat ik er zelf wat aan kon doen. Verder ben ik ook nog hartpatiënt, maar dat zit in de familie. Ik had er op jonge leeftijd soms al last van, omdat ik altijd zo verschrikkelijk diep ging. Maar ja: je verdient veel geld en dan wil je dat ook waarmaken. Maar na dertien jaar profrennen gaat dat zich wreken, hè, dan is het op."
Echt last van zijn hart kreeg hij pas toen hij was gestopt als profrenner. Hij zakte als een huis zonder cement in elkaar. Door alle onderzoeken die hij toen moest ondergaan is er, zoals hij dat zegt, dwars door zijn botten gekeken. En toen kwam ook de aap uit de mouw wat betreft zijn vermeende dopinggebruik: osteoprotose, een verstoorde hormoonhuishouding. Alle stukjes van de legpuzzel vielen in elkaar. Eindelijk stond vast wat hij altijd had geweten: het was zijn eigen lichaam dat zoveel hormonen aanmaakte.
"Door de afwijking aan m'n schildklier kwam een afbraakproduct vrij dat in mijn urine als testosteron werd herkend. Dat stond jaren eerder al in die rapporten die zoveel hadden gekost. Bij de UCI hebben ze die uitslagen gewoon weggepleurd. Dát vond ik nog veel erger dan toen ze me van dopinggebruik beschuldigden. Ik wilde tegen de wielerunie procederen, maar die was als de dood voor een miljoenenclaim. Met een handige constructie sneed de UCI me de pas af en kón ik niet eens een rechtszaak beginnen. Of die dopingkwestie me zal blijven achtervolgen? Ik praat er niet graag over. Joop Zoetemelk was de held, maar net zo vaak positief als ik. Goddank is door mijn kwaal vast komen te staan dat ik nooit doping gebruikt heb; dat het aan mijn lichaam lag. Voor mezelf is het bevestigd en voor de rest zoeken ze 't allemaal maar lekker uit!"
Theunisse zegt terug te kijken op een mooi leven. Hij heeft met zijn lijf geknokt en genoten, alles zou hij zo weer achter elkaar overdoen. En hij noemt zich zonder schroom de gelukkigste man ter wereld, omdat hij weer kan lopen.
"Gehuild heb ik nooit. En er was ook nooit een dag dat ik met mijn kop tegen de muur heb geslagen, omdat ik het niet meer zag zitten. Wielrennen was mijn leven en dat leven is voorbij, maar ik heb er geen traan om gelaten. Bij de revalidatie zag ik mensen die het knokken hadden opgegeven. Ik heb er nog een soort speech gehouden om ze een beetje op te peppen. Als je er zelf tussen zit zoals ik en ziet... Ja, je hebt mensen die hun uiterste best doen en blijven knokken, maar er zijn er ook die het opgeven en als een plantje in de stoel zitten. Wat moet je dan nog zeggen? Geloof mij, werken in zo'n revalidatiecentrum is veel en veel zwaarder dan je denkt, ik geloof niet dat dat wat voor mij zou zijn. Weet je, soms zie ik die botsing tegen die wagen in Frankrijk nog wel eens in een flits voor me, zo hard! Ik ben vaker op auto's geklapt, maar toen dacht ik echt: nou is de lamp uit, Theunisse, en het zal nooit meer licht worden. Toch zit ik hier. En dat is meer dan ik durfde te dromen."