11 TRAININGEN VOOR
Kabouters, mini's & D-Jeugd
Kopieer en gebruik, eventueel met aanvulling/verandering natuurlijk, in uw trainingen !
<= klik de bal voor de volgende trainingen
TRAINING 4 Voor kabouters, mini's en D jeugd
Bewegingsgebieden : springen / landen : spelvormen


1. Spelers in een kring. De trainer in het midden, deze zwaait laag over de grond een touw. De spelers springen erover heen. 1 been, 2 benen
2. Touwtje springen.
· 2 benig, zonder en met tussenhup
· 2 benig met 2 of 3 tussenhupjes
· 1 benig afwisselend links en rechtsbenig
· 2x links 2x recht, 3x links 3x rechts etc.
· bij sprong benen intrekken
· schaatssprongen
· links,rechts, 2 benen, links, rechts 2 benen
3. Kippenjacht. Een aantal banken staat in de zaal. Er is een tikker die tracht de anderen te tikken, deze zijn echter vrij als ze op een bank staan. Er mogen maximaal 3 (4-5) kippen op een bank staan. De kip die er het eerst opstond moet er dan af.
4. Springronde. Tweetallen met 1 touw. Tweetallen staan in een grote kring. Een aangewezen tweetal gaat samen over alle touwen van de anderen heen springen tot ze weer op hun eigen plaats staat. Touwen op een goede hoogte houden.
5. Levende bowling. Twee partijen. De spelers van partij A staan vlak naast elkaar. De spelers van partij B trachten de spelers van A "om te bowlen". Spelers van A mogen natuurlijk opspringen. Geraakte spelers vallen af.
6. Voetje trappen. Tweetallen. Spelers pakken elkaar vast bij de schouders. Speler s trachten bij elkaar op de voeten te "trappen".
7. Hoepelspringen. Tweetallen met 1 hoepel. A houdt de hoepel zodanig vast (kniezit) dat B erin en eruit kan springen. Variaties : zie spel 2 van deze blz.
8. Hoepelspringen 2. Alle hoepels liggen verspreid door de zaal zodanig dat de met een sprong onderling te bereiken zijn. Wie springt de meeste hoepels in 1 min ? Variaties in sprongen !
9. Bankspringen. Banken in stervorm opstellen, spelers over banken laten springen, variaties !
Wie springt over de meeste banken in 1 min ?
10. Bankenestafette. Banken in twee rijen opstellen met onderling wat tussenruimte (lengte- of breedterichting). Welke groep is het snelst terug ? Allerlei variaties mogelijk.

TRAINING 5 Voor kabouters, mini's en D jeugd
Bewegingsgebieden : springen / landen : oefenvormen


1. Ver · springen over lijnen in de zaal · springen over getrokken lijnen · van mat naar mat
2. Hoog · bokspringen · springen en op hoogte iets aantikken · omlaag springen vanaf kasten, wandrek etc. · over op handen en knieen zittende spelers · over omhoog gehouden stokken
3. bijzondere sprongen · tijdens sprong halve draai maken · tijdens sprong hele draai maken
· stap-stap-sprong · hink-stap-sprong

TRAINING 6 Voor kabouters, mini's en D jeugd
Bewegingsgeibeden : trekken / duwen : spelvormen


1. touw trekken · 1 tegen 1 · meertallen tegen elkaar
2. Mattenrace. Per tweetal een mat. Het tweetal moet zo snel mogelijk de mat naar de overkant transporteren. · Om en om gooien, korte kant · Om en om gooien, lange kant
· Schuiven, duwen · Slepen, trekken
3. Wagenrennen 1. Drietallen een mat. Twee trekken de mat, de ander zit of ligt erop. Leg zo een bepaald parcours af, met / zonder wisselen onderweg
4. Wagenrennen 2. Zie spel 3. Nu moeten alle drietallen tegen elkaar en tegelijkertijd een bepaald parcours afleggen.
5. Toren van Pisa. Vier spelers houden een mat omhoog. Daarop ligt een medicinebal. De andere spelers stellen zich ronde de toren op. Huppend op een been met de armen over elkaar moeten zij proberen de toren uit balans te brengen en de bal op de grond krijgen
6. Wagenrennen 3. Drietallen, touw en een tapijttegel. Twee trekken met het touw de derde vooruit. · Nr. 3 liggend op de tapijttegel · Nr. 3 zittend op de tegel · Nr. 3 staand op de tegel
7. Over de rivier. Meerdere touwen aan elkaar of een lang touw. Zittend op een tapijttegel trekken de spelers zichzelf over de rivier. Touw is vastgemaakt aan een wandrek of iets dergelijks.
8. Door het kanaal. Twee of vier banken op de kant. Zodanig dat er een lang kanaal ontstaat met aan weerszijden banken. De spelers trekken zichzelf door het kanaal zittend op een tapijttegel met twee handen aan de banken. Afwisselend zittend, liggend, en staand.
9. Wie pakt de kegel. Een touw, eindjes aan elkaar vastgeknoopt zodat een grote cirkel ontstaat. Vier spelers houden op een bepaalde afstand het touw vast en trachten een kegel of bal te bemachtigen, die juist buiten hun bereik ligt.
10. Stok trekken. Twee spelers tegen over elkaar met een stok. Stok in de breedte/ lengte. De een probeert de ander over een lijn te trekken / duwen. Met meerdere spelers achter elkaar.
<= klik de bal voor de vorige trainingen