![]() |
![]() |
11 TRAININGEN VOOR Kabouters, mini's & D-Jeugd |
Kopieer en gebruik, eventueel met aanvulling/verandering natuurlijk, in uw trainingen ! |
TRAINING 9 Voor kabouters, mini's en D jeugd Vaardigheidsgebieden : passeren / onderscheppen /vrijlopen / storen : spelvormen 1. Lummelen. Drietallen met een bal. Binnen een bepaalde ruimt trachten twee spelers de bal over te spelen. De derde tracht de bal te onderscheppen. 2. Lummelen. In een kleine ruimte. 4 tegen 2. 5 tegen 2. 5 tegen 3. 3. 3 tegen 3. Drie tegen drie binnen een kleine ruimte. Elk drietal heeft een aanspeler buiten het veld staan. Ieder van het drietal moet de bal een keer gehad hebben voordat de bal naar de aanspeler gaat. · Aanspeler op vaste plek · Aanspeler overal rond speelveld · Elk van het drietal moet de bal 2,3,4 keer gehad hebben 4. Tienbal. Twee partijen binnen een bepaald speelveld. Elke partij moet de bal 10 maal samenspelen voor 1 punt. De anderen verhinderen dit. Bij elke balberoering door de tegenpartij; opnieuw beginnen met tellen. Niet terugspelen naar degene van wie je de bal kreeg. 5. Stempelen. Twee partijen. Men kan een punt verdienen door de bal met een stuit over te spelen. Deze stuit moet dan wel binnen een bepaalde stempelplaats. (hoepel, lijnenvake etc.) Een stempelplaats. Meerdere stempelplaatsen. Meerdere ballen 6. Kringloop. Drie kringen. In de middelste staat degene die aangeraakt moet worden. De middelste kring zijn de verdedigers, de tikkers. De buitenste proberen de middenman aan te raken. De middelste kringspelers verhinderen dit door tikken. 7. Lijnen tikkertje. Op diverse lijnen dwars in de zaal staan tikkers. De andere spelers proberen over te lopen zonder getikt te worden. Men mag alleen getikt worden bij het overschrijden van een lijn. 8. Tweeling tikkertje. Tweetallen proberen andere tweetallen te tikken. Bepaal zelf de hoeveelheid tikkers. 9. Koningbal. Twee partijen, twee kasten met daarop een speler : de koning. De overigen trachten door samenspel de anderen aan te spelen. 10. Lijnbal. Twee partijen gaan proberen door samenspel de achterlijn van de tegenpartij te bereiken. TRAINING 10 Voor kabouters, mini's en D jeugd Handbal specifieke vaardigheden : doelschot / verhinderen doelschot : spelvormen 1. Houd je veld schoon. Twee partijen proberen met een sprongschot de bal over een gespannen lijn of net te werpen. Stuit de bal twee keer op de grond van de tegenpartij dan een punt. Vangbal is een punt voor de anderen. Heupschot onder een lijn door. 2. Muurbal. De bal wordt boven een (denkbeeldige) lijn tegen de muur geworpen op ongeveer drie meter hoogte. De overige spelers trachten de bal te vangen als deze terugstuit. De werper staat op ongeveer 3/4 mtr van de muur. 3. Kegels verdedigen. Twee of drie verdedigers staan binnen een bepaald vak. Zij moeten de achter hen opgestelde kegels verdedigen. De overige spelers trachten de kegels om te gooien. Hoe verder de verdedigers naar voren komen hoe moeilijker het wordt om de kegels te raken (blokken) 4. Vakkenbal. Op de muur zijn vakken getekend of staan kleine matten op hun brede kant. Een is verdediger de ander tracht vanaf een bepaalde afstand de mat of het vak te treffen. 5. Kastbal. Twee partijen trachten elkaars kast te raken. Eventueel de kast in een grotere cirkel zetten. 6. Kegel trefbal. Twee partijen, twee vakken. In elk vak een aantal kegels , deze moet men omgooien. Zijn alle kegels om dan is het spel uit. Kegels mag je beschermen met heel je lichaam, bescherm je geen kegel dan mag je worden afgegooid. TRAINING 11 Voor kabouters, mini's en D jeugd Handbal specifieke vaardigheden : verplaatsen met/zonder bal-veroveren v.d bal : spelvormen 1.Bal veroveren. Spelers bevinden zich in een afgebakende ruimte. Alle spelers op een na hebben een bal. Zij tippen door elkaar in het vak. De jager tracht bij een ander de bal volgens de spelregels af te pakken. Degene die de bal verliest wordt nu jager. 2. Tiptikkertje. Alle spelers hebben een bal. Een is de tikker die anderen tracht te tikken. Als je getikt wordt dan word jij de tikker. 3. Naamtippen. Iedere speler tracht zijn naam op de grond te tippen. - in stand - liggend - zittend 4. Wie waagt de oversteek ? Alle spelers op de achterlijn met de bal. Op het middenveld bevindt zich een tikker die de overstekende mensen tracht te tikken. Getikten gaan de tikker helpen. 5. Balveroveren. Alle spelers hebben een bal en tippen binnen een gebied rond. Men gaat proberen de bal van de ander weg te tikken. Bal kwijt dan een opdracht uitvoeren. Kan ook in twee partijen met 3 spelers zonder bal. 6. Tip twee kamp. Tweetallen een bal. De een tracht de bal van de ander weg te tikken. 7. Teamtippen. Spelers van team A staan op de achterlijn , allen met een bal. Op de middellijn staat team B. Team A gaat trachten de achterlijn aan de andere kant te halen. Elke bal die daar aankomt is een punt. Welk team heeft de meeste geslaagde overtochten binnen een bepaalde tijd? 8. Twee is teveel. Grote kring met spelers met bal. Buiten de kring staat een tikker en een speler die getikt moet worden. De speler die getikt moet worden mag voor/achter een andere speler uit de kring gaan staan, dan wordt de ander de gejaagde. Tikker met of zonder bal. 9. Hoepel tippen. In de zaal liggen hoepels verspreid. De spelers tippen van de ene naar de andere hoepel. Op een signaal iedereen naar een cirkel toe lopen. Met een stoorder onderweg. Soort stoelendans ervan maken, steeds een hoepel wegnemen. Kinderen gaan in een hoepel staan als de muziek stopt. |
<= klik de bal voor de vorige trainingen |
EINDE TRAININGEN |