Ik was op doortocht en logeerde in een herberg in een burcht. Net tijdens mijn verblijf aldaar, werd de plaats aangevallen door een naburige stad. Dat gebeurt me ook maar één keer zoiets. Gevolg was dat ik kwam vast te zitten in die herberg omdat alleen soldaten en ‘belangrijke’ mensen op straat mochten komen. Vier anderen zaten ook vast aldaar. Wazige figuren waren dat. Eentje, Frodo, was een halfling. Zo’n klein ding, je weet wel, veel groter dan een meter zal ze niet zijn geweest, met idiote, iets te vaak verstelde, kleren aan. Ze droeg zelfs puntmuts! Die monniken, want dat was ze, hebben tegenwoordig ook geen greintje gevoel voor mode meer. Sloeg zichzelf ook regelmatig knock-out, dus er wordt heden ten dage blijkbaar enorm bezuinigd op lessen in gevechtstechnieken.
Dan was er nog Legolas een halfelf, een fighter. Echt zo’n machotype, walgelijk gewoon. Eeuwig en altijd droeg hij zijn wapenuitrusting en eeuwig en altijd hoorde je het gekletter ervan. Vreselijk irritant. En op één of andere manier kreeg hij het steeds voor elkaar om de meest stomme fouten te maken, belangrijke mensen te beledigen en tijdens een missie stomdronken te raken.
Een andere was Nimue, een gnoom en dus niet moeders mooiste, om het maar eventjes beschaafd uit te drukken. Ze was wat minder enerverend dan de vorige twee, die Rogue had zelfs bij tijd en wijle goede ideeën. Maar práátziek! Want ook als ze minder geniale invallen had, wilde ze die doordrijven en hield zo de hele groep op.
De vierde persoon was de halfling Gabriël. Die naam betekent ‘man Gods’, en dat had hij inderdaad kunnen zijn. Don Quichot is niets daarbij, die Paladin zal binnenkort wel zalig verklaard warden. Maar hij was wel de minst vervelende reisgenoot die ik had. Gabriël zei niet veel, maar als hij iets zei, bleek het achteraf gezien wel verrassend correct te zijn. Het zou me niets verbazen als hij paranormaal begaafd was of iets dergelijks.
Enfin. We zaten dus samen vast in die herberg en ik was me kapot aan het vervelen, en te ergeren trouwens. Ik was van plan zo snel mogelijk door te reizen; in plaats daarvan zat ik mooi dagen vast in een ruimte met vier wezens die me niet aanstaan. Op de vierde of vijfde dag was er een elf bij ons die er wel van hield verhalen te vertellen. Hoe meer drank erbij te pas kwam, hoe sterker de verhalen werden, en hoe interessanter trouwens. Eerlijk gezegd geloofde ik geen snars van wat die zei, maar zo kwam je de tijd tenminste een beetje om.
We waren net aan het bediscussiëren, dat wil zeggen Nimue, Frodo en Legolas – de anderen konden daar niet tussen komen – over hoe ontzettend laag het waarheidsgehalte waarschijnlijk was, toen er een man op ons af kwam. Hij bleek het hoofd te zijn van de plaatselijke marechaussee. Het scheen dat er de afgelopen tijd vaak dingen vermisten en vernield werden in de smidse, Gwendolyn’s. Of wij eens wilden proberen om uit te zoeken wie erachter zat? We zouden een vrijgeleide krijgen zodat we op straat mochten en kregen uiteraard ook een beloning. Ik heb nooit in een god geloofd, stom bijgeloof, maar op dat moment, en ook alleen op dát moment hoor, kreeg ik het gevoel dat iets of iemand mij toch gunstig gezind was. Natuurlijk nam ik de uitnodiging met beide handen aan.
We werden naar de smidse gebracht en vervolgens daar achtergelaten. Het was een soort onneembare vesting, zo leek het. Het was een behoorlijk groot gebouw, een metertje of vijf hoog, een meervoud daarvan breed en het had muren van wel een meter dik. De bovenkant was open, maar er liepen wel op de stadsmuur die slechts een meter van de achterkant van het gebouw aflag, een hoop bewapende soldaten. Erop klimmen was dus geen optie, tenzij je toch een eind aan je leven wou maken. Maar dat was ook niet nodig. Aan de voorkant was een grote metalen deur van vier meter hoog en net zo breed. Erin was echter nog een deur, die maar twee hoog was en op een kier stond. Nadat Frodo en Nimue hun praatzin hadden botgevierd waren we een halve dag verder. Maar uiteindelijk kwamen we toch op het geniale doch simpele idee om naar binnen te lopen.
Eenmaal binnen zagen we allerlei oorlogsgevaarten opgesteld staan. Links een tweetal katapulten van eerbiedige afmetingen, rechts vooraan zagen we een paar man aan de weer met een zaag. Achterin zagen we een aparte ruimte met een deur die dicht was. Terwijl we nieuwsgierig aan het rondkijken waren, kwam er een man op ons af, uit dat bewuste hok, die ons kwaad vroeg wat we hier deden. Hij was namelijk de baas hier. Op onze verbaasde reactie dat ‘Gwendolyn’ toch een vrouwennaam was, zei hij dat zijn moeder zo heette en dat hij de smidse van haar overgenomen had. Daarop legden we uit dat we op onderzoek zijn gestuurd vanwege de sabotage. Hij wilde echter niet meewerken en zetten ons resoluut de deur uit.
Toen ontdekten we een kroeg waar al sinds jaar en dag magiërs komen, die tegenover de smidse lag; vandaar uit kon je de deur uitstekend in de gaten houden. Er was ook geweldig glas in de ramen. Je kon wel naar buiten kijken, maar niet naar binnen, ideaal dus. We besloten tot de avond te wachten en te kijken of we verdachte dingen zagen.
Terwijl we binnen kwamen, zagen we twee oude magiërs aan een tafeltje in een hoek zitten en een paar leerlingen aan een ander tafeltje. Er hing een gemoedelijke sfeer in de herberg. We liepen naar de bar toe en probeerden informatie los te krijgen van de barman onder genot van een drankje. Het bleek dat er een nieuwe leider in de andere stad was gekomen en dat ze sindsdien oorlog hebben. Erg vervelend dus. De man bood ons ook een maaltijd aan maar verontschuldigde zich dat het eten niet zo heel best zal zijn; zijn kok had namelijk de dood gevonden op de muren. Natuurlijk kreeg die idiote fighter het voor elkaar om weer eens ontactisch te vragen hoe dat dan zo kwam. Onmiddellijk liep de man weg. Zijn emoties waren hem teveel geworden, zo begrepen we uit het verhaal van zijn vrouw die even later naar ons toe kwam. Ze was vriendelijk en vertelde hoe blij ze was dat er in deze tijden nog gasten kwamen.
Alles ging goed totdat die sukkel van een Legolas zijn bierglas over de barvrouw goot. Het enige dat ze wilde, was wat geld voor de te verstrekken informatie. Blijkbaar had ie dat weer eens fout opgevat. Een cursus sociale vaardigheden zou hem zeker niet misstaan. Enfin, de vrouw was ook niet bepaald zachtzinnig in haar reactie. Ze pakte een deegroller en sloeg die stoere fighter met één rake klap hartstikke knock-out. Eerlijk gezegd vond ik dat een geweldige actie. Ik was dan ook degene die voorstelde hem rustig te laten liggen en me er volledig van te distantiëren. Misschien was het ook wel daarom dat we niet eruit werden gezet met z’n allen.
Het viel ons op dat de twee oude magiërs wel verdacht zacht en geheimzinnig aan het praten waren. En aangezien we ons toch verveelden, stelde onze eigen heilige-to-be voor om hun gesprek af te luisteren. Hij bood zelfs zichzelf aan om de rol van luistervinkje te spelen. Waar gaat het toch heen met de wereld?! Maar goed, hij ging naar het groepje leerlingen toe en deed gezellig met hun mee. Gezellig als in veel drank en de bijbehorende liederen. Het muzikale talent in dat groepje was werkelijk ontroerend. Zoals wij wizards altijd zeggen: “Ze zouden een cd moeten opnemen.” Ingewijden weten wat ik ermee bedoel, wat de rest betreft: forget it.
Helaas hoorde Gabriël niet veel zinvolle dingen. Later zagen we nog een man die zich bij de magiërs voegde, een commandant. Het enige wat ze toen deden was praten over vroegere tijden toen hun baarden nog niet zo lang en hun rimpels niet zo diep waren. Lang vervlogen tijden dus.
De avond deed zijn intrede en toen het helemaal donker was, zagen we door het raampje in de kroeg een paar mannen de smidse ingaan. Het leek mij niet zo moeilijk allemaal, ga gewoon naar buiten en val die gozers binnen aan. Makkelijk zat. Maar dan ken je dat groepje van mij niet. Ik moet zeggen, dit keer waren we vrij snel klaar. Het duurde maar een uurtje of anderhalf voor we eruit waren. Geruisloos probeerde ik me naar buiten te manoeuvreren en verdekt op te stellen achter de deur. De rest deed ook een poging tot, alleen mislukte die poging jammerlijk voor Legolas die spontaan vergeten was dat hij een volledige wapenuitrusting aan had. Natuurlijk hadden die inbrekers ons inmiddels gehoord, althans Legolas. Daarom liep hij met Gabriël maar tot aan de hoek van het gebouw zodat het leek alsof ze weg waren.
Ondertussen besloten wij eens goed te luisteren naar wat er binnen zoal gebeurde. Heel duidelijk hoorden we het geklop van een hamer op hout. Duidelijk een teken dat er hard gesaboteerd werd. Onmiddellijk vatten wij het plan aan te vallen. We seinden dat de heren terug konden komen, gelieve dit keer ietsjes zachter. Er waren twee mannen binnen, en eentje stond waarschijnlijk bij de deur. Die moesten we dus eerst attaqueren. Dat deed onze ferme held, Legolas. Helaas was deze er al vandoor, net als zijn makkers. Via dat kantoortje rechts achter in de ruimte. Wij gingen ook snel naar binnen, in dat vertrek. We zagen echter helemaal niemand. Wel een heleboel archiefkasten, wat reserveonderdelen: een half afgemaakte katapult, wat wielen en een paar balen stof. Dat laatste leek recentelijk te zijn weggehaald. Overal op de grond lag namelijk een dikke laag vuil op, maar op die plaats in de hoek, waar het textiel blijkbaar eerst gelegen had, was dat niet het geval.
We verwachtten eigenlijk ergens een geheime doorgang, maar we zagen niets. Ik klopte al eens met mijn staf op de muur daar, en het klonk hol, holler dan elders. Toen kreeg Legolas het weer eens voor elkaar om iets idioots te doen waardoor veel lawaai ontstond. Doodsbang kwam toen de baas naar ons met getrokken zwaard. Gelukkig bezat die Gabriël genoeg charisma om de verschrikte man gerust te stellen en stukje bij beetje legden we de situatie uit. Hij reageerde verward en vroeg zich keer op keer af wie het zou kunnen zijn en wou zijn mannen oproepen om de schade te herstellen. Als het morgen namelijk niet allemaal in orde was, zou hij zwaar in de problemen komen. Wij boden ons al aan om het te repareren, maar ik stelde toch voor naar de slaapzaal van de knechten te gaan. Op die manier zou je zien wie er al dan niet is.
Al gauw bleek dat drie mannen misten, eentje was degene die de smid het meest vertrouwde en die het langst in dienst bij hem was; de andere twee waren van buiten de stad en aangenomen op aanraden van eerstgenoemde.
Nimue was ondertussen de archieven aan het doorspitten en plotseling ontdekte ze een hendel, in de vorm van een archiefmap. Onder luid geratel ging er inderdaad een deur open. Er bleek een doorgang te zijn naar de nis die zich tussen de achterkant van de smidse en de stadsmuur bevond. Wij gingen die nis in en stuitten vrijwel direct op soldaten die beduusd vroegen hoe wij daar kwamen en wat we daar deden. Opnieuw vertelden we van onze ontdekking en meteen werden we meegetroond naar de generaal.
Wederom legden we, ditmaal aan de generaal, uit wat ons overkomen was. Dat vond hij een zeer kwalijke zaak. Maar al gauw gaf hij ons de mogelijkheid het geval verder uit te zoeken. Er was namelijk een ziekenboeg die aan de nis grensde. We zouden daar ingezet worden en onderwijl konden we de nis in de gaten houden.
Zo gezegd, zo gedaan. We kregen de lange grijze gewaden aan die de hulpverleners nou eenmaal droegen (het is dat het moest, grijs staat me helemaal niet). Ik had totaal geen verstand van zieken verzorgen, ik deed maar wat. Gelukkig was dat meestal wel goed, ik heb in ieder geval geen doden op mijn geweten. Althans, niet dat ik weet... Enfin. Op een gegeven moment zien we een officier langslopen, in die nis dus. Frodo stond al te springen om op onderzoek uit te gaan. We lieten haar maar gaan. Wat toen gebeurde, weet ik alleen uit de verhalen die ze ons later vertelde. Ze verstopte zich en zag die officier naar de verborgen deur lopen en er op kloppen. Toen niemand open deed, zo vertelde Frodo, liep hij weer terug, haar richting op. Ze raakte toen lichtelijk in paniek, wist niet wat te doen. Maar nadat de man haar had gehoord, rende ze pijlsnel onze richting op, naar binnen. Wij stonden daar al te wachten en toen die vent achter Frodo aanzat, met een glimmend zwaard in zijn handen, zijn we snel tot actie overgegaan. Het eind van het verhaal was niet overdreven gunstig voor die officier. Om precies te zijn, maakte hij dat einde niet meer mee omdat hij voortijdig aan zijn eigen einde kwam.
Het was handig geweest als die fighter van ons er ook bij was geweest; ik bedoel, daar is ie voor gemáákt! Maar nee hoor. Onze stoere macho-guy hing een wazig verhaal op over de schoonheid van de sterren die avond, juist vóór het gevecht, en maakte zich snel uit de voeten.
We zijn toen maar weer naar de generaal gegaan en hebben het voorval uitgelegd. OK, het was een beetje pijnlijk toen bleek dat het zijn assistent was. Maar het goede nieuws was dat de gezaghebber niet boos op ons was; correctie, niet op ons allemaal. Wel op Frodo omdat die een iets te brutale opmerking maakte. Het was namelijk zo dat, nadat we toestemming hadden gekregen om het kantoor van die officier door te spitten, de generaal aankondigde dat hij voorlopig niet aanspreekbaar was; dit illustreerde hij door een fles sterke drank te voorschijn te halen. Daarover ging haar opmerking en werd ze uit de kamer gezet door zijn lijfwachten. Het is toch ook altijd wat met die. Overigens kregen we ook nog allemaal vijftig goudstukken, wat altijd wel van pas komt. Daarbij kwamen nog vijftig goudstukken bij als voorschot voor onze nieuwe opdracht: rol de bende op die de sabotage op zijn geweten heeft.
Hoe dan ook, we gingen naar de dode toe en griste daar zijn sleutels weg. Op die manier konden we in het kantoor. Natuurlijk waren er weer een stel die het hoognodig vonden om te gaan beredeneren waar de sleutels allemaal van konden zijn. Uiteindelijk kwamen ze dan toch op het lumineuze idee om de deur van dat kantoor eens open te maken. Het bleek een middelgrote ruimte te zijn. Er waren een paar archiefkasten, een bureau, een grote kaart met een situatieschets van het fort. Onze briljante Nimue leek het een geweldig idee om de documenten door te gaan spitten. Ik liet haar maar rotzooien daar. Niet alleen zou ze er toch niet vanaf te brengen zijn geweest, zo goed ken ik haar inmiddels wel, ook heb je zo geen kind aan haar.
Maar goed, ondertussen gingen wij het bureau doorkammen en het ding bleek drie laden te hebben. De onderste twee waren open en volgestouwd met zinloze papiertjes, een liniaal, passer, allemaal van die dingen. De bovenste la was op slot, wat behoorlijk verdacht was. Gelukkig konden we die forceren met een zwaard. Maar toen hij opengesprongen was, zagen we dat de la vooral erg…leeg was. Gelukkig zijn we ook niet van gisteren en hebben we vaak genoeg sterke verhalen gehoord om te bedenken dat er wel eens een dubbele bodem in de la kon zitten. En ja hoor, ook die forceerden we en daar vonden we een paar zeer zinvólle epistels. In één daarvan stond iets wat verwees naar de sabotage van de oorlogsvoertuigen in de smidse. Er stond in dat de hofmagiër op een bepaald moment daar en daar moest zijn en dat de ‘mannen’ er ook zouden zijn. De onderofficier bleek dus inderdaad erbij betrokken te zijn; maar wat nieuw was, was de rol van die hofmagiër. Klaarblijkelijk ging het dus allemaal niet door. De briefschrijver zelf wals zo dood als een pier en zijn handlangers zaten veilig achter slot en grendel. Huilend en volledig gedesoriënteerd, hadden we vernomen van de generaal. Een beetje vreemd verhaal.
Enfin, toen konden we weinig meer doen. De generaal was niet aanspreekbaar tot morgen en alleen konden we niets uitrichten nog. We gingen maar wat slapen, hopend dat de ochtendstond inderdaad goud in de mond had. Veel goud.
Toen de generaal de volgende morgen weer bij zinnen was en we naar binnen wilden, werd Frodo tegengehouden. OK, ik ben niet zo heel gek op dat wezentje, maar ik heb een hekel aan mensen die menen iets te zijn. Het eind van het liedje was dat de generaal zei dat Frodo best naar binnen mocht. Toen vertelden we van onze ontdekkingen die avond van te voren. Hij was met stomheid geslagen. Uitgerekend de hofmagiër, dé vertrouweling van de hertog! Of we het even zouden willen uitzoeken aldaar? We kregen een vrijgeleide en togen gezamenlijk richting kasteel. Onderweg werden we tig keren tegengehouden door soldaten die zich ervan wilden overtuigen dat we geen idioten waren, wat overigens nog een heel probleem was met zulke metgezellen als ik had. Maar ja, uiteindelijk kwamen we toch bij de hertog die ons vriendelijk te woord stond. Hij vond het ook een shockerend verhaal, maar aangezien de generaal ons vertrouwde…hij zou wel even meegaan naar de residentie van deze hofmagiër.
Alles wat ons hiervoor was overkomen, viel in het niet met wat we daar zouden meemaken. Het was gewoon ongelooflijk. We klopten op de deur van de goede man en weldra vloog zijn deur weg, als ware het een vliegend tapijtje, en stond hij voor ons. De hofmagiër was een lange man, hij had een baard van een centimeter of dertig die goed verzorgd was overigens. Een eveneens lange snor werd vanaf een bepaald punt één met de baard. Verder had hij dikke witte wenkbrauwen en een wijd, donkerblauw kleed aan. Maar er was iets raars aan zijn gezicht, en hoe langer ik me dat gerimpelde gezicht aankeek, hoe vreemder het werd. Het zwol op, groter en groter, roder en roder, totdat het….ontplofte! Echt waar. Werkelijk, in no time was er niets meer over van de vriendelijke magiër maar was hij verandert in een vrouw. Hij was zij, een afzichtelijke, kwaadaardige tovenares! En net zo plotseling verscheen er ook een portaal waar ze als de weerwind in vluchtte. Waar naar toe? Geen idee. Op het zelfde moment ook, verschenen er orks. Dapper verweer ik me ertegen, maar hé, ik ben geen fighter. Dus ik kan niet zeggen dat ik tot bijzonder veel nut was voor de groep voor één keer. Ik heb wel eentje doodgemaakt, dat wel. Mede dankzij magick. Maar dan Frodo. Ze sloeg zichzelf weer eens knock-out. Het is toch altijd wat met die. Maar goed, in het heetst van het gevecht, werd één ork wel heel erg driftig; ik was zeer zwaar gewond en voor ieder ander zouden mijn verwondingen de dood hebben betekend. Ik weigerde echter dood te gaan. Ik moest nog geld krijgen. Om precies te zijn, honderd goudstukken. En ik had de andere honderd nog niet eens gebruikt. Bovendien, wat moest de groep zonder mij? Ze zouden ongetwijfeld falen in hun missie. Gelukkig zag Gabriël dat ook in en bracht hij mij en de rest van de groep ook trouwens, razendsnel terug naar het kasteel waar een hele priesterorde zich over mij ontfermde. En ik overleefde het!
Het einde van het verhaal was het volgende. De hofmagiër bleek allang dood te zijn, de anderen vonden zijn rottende lijk in de kelder van zijn woning. Zijn lichaam was overgenomen door een uiterst machtige en kwaadaardige tovenares. Ook had ze degene die saboteerden in haar macht gehad met magick. Vandaar die handlangers zo gedesoriënteerd waren.
Eind goed, al goed. Geweldige uitdrukking, maar niet bijzonder van toepassing hier. Want er zouden nog zoveel vreemde en afschuwelijke dingen gebeuren.