Van
vrije tekst naar gebonden boek
Tot vier jaar geleden hield ik nog vast aan het freinetprincipe van de
vrije teksten, maar dat vrije moest je toen ook al met een korreltje zout
nemen. Onze inspectie had voorop gesteld dat er in het middelbaar acht
opstellen per leerjaar moesten gemaakt worden, dus ook in de Wingerd werd
per periode een tekst gevraagd. De leerlingen kregen een einddatum (meestal
drie weken vooraf) en konden hun werk plannen. Vlotte schrijvers maakten
hun taak het weekend of de avond voordien, de anderen krabbelden nog gauw
iets tussen de soep en de aardappelen of tijdens de pauze. Je kreeg dan
karamelversjes, elfjes, een zin met een paar alliteraties of een tekst
over het niet hebben van inspiratie. Na het voorlezen volgde dan steevast
een discussie, met o.a. volgende argumenten:
in het lager mocht het wel;
ze hadden ander huiswerk (en veel) dat op punten stond, dus belangrijker
was;
persoonlijke dingen schreef je in een dagboek, maar las je niet voor, enzovoort.
Op een
klassenraad werd uiteindelijk besloten dat het niveau van de teksten beter
moest. Hun oplossing: punten geven, mijn quotering was evenveel waard als
die van hen. Het werd een hele boekhouding voor mij, want ze hadden ook
nog een ander puntensysteem uitgedokterd:
bij de eerste voorleesronde tekst niet mee = -1;
volgende keer weer niet mee = -1;
als we rond waren en je had nog altijd geen tekst (of de hond had hem opgegeten),
kreeg je nul.
De vrije
tekst werd alsmaar minder vrij, maar verbeterde inhoudelijk niet zo veel.
Kinderen die goed schreven, bleven dat doen, waren altijd de eerste vrijwilligers
bij de voorleesronde en werden beloond door het puntensysteem. Kinderen
zonder ideeën bleven de pineut.
Een nieuw schooljaar, een paar moeilijke leerlingen, ik voorzag schrijfproblemen.
Ik stelde voor om een boek te maken met de hele klas. Lang gepalaver tijdens
de klassenraad, maar uiteindelijk ging iedereen akkoord. Het eerste hoofdstuk
bleek een succes: lange teksten (met veel meer verbeterwerk dan bij zeven
zotten zwemmen zonder zwembroek in zee), een dikwijls tranerige problematiek,
maar ook humor en aanzetten tot thrillers. Het boek werd au sérieux
genomen.
Toen
moesten ze kiezen aan welk hoofdstuk ze een vervolg wilden breien. Stemmen,
opnieuw stemmen, de meesten wilden geen afstand doen van hun idee. Elk
wou zijn eigen boek van 8 hoofdstukken schrijven. En zo geschiedde. Er
zaten echter pareltjes bij. Een stagiair, toevallig aanwezig tijdens de
voorleesronde, dacht dat ze stukken uit bestaande jeugdboeken voorstelden.
Van toen af kon hij niets verkeerds meer doen. Tijdens zijn stage heeft
hij met hen het boek van Margot Gavel tot een toneelstuk herwerkt. Ze hebben
het een paar keer voor publiek opgevoerd en dat waren memorabele Wingerdmomenten.
Vorig jaar deed ik opnieuw een poging: een klasboek, ja of neen? In beide
klassen was men bereid om een groepswerk te maken. Voor de leerlingen van
de derde graad heb ik of "Chico" of "Het probleem van Been" als bijlage
toegevoegd. Het waren geen gemakkelijke bevallingen, maar iedereen heeft
er wel iets uit geleerd, bijvoorbeeld dat je het tijdsgebruik van je voorganger
moest respecteren, dat je personages die in het vorige hoofdstuk werden
gecreëerd niet mocht laten vallen en dat je hun karakter moest bewaren.
Mij viel op dat Chico een beetje alle richtingen uitwilde: de jongens hielden
van klop- en smijtwerk, de meisjes gingen de romantische toer op. In Bot
en Been zit meer eenheid, vooral het gevoel voor humor sprak mij aan. De
boeken waren spiegels van de klassfeer. Tristan H. heeft zelfs twee hoofdstukken
extra geschreven, als vrije tekst, omdat hij het leuk vond.
Waarover
de boeken dit jaar gaan, mag ik niet verklappen.
Het
enthousiasme is er, en in 2A2 opteerden ze voor 16 hoofdstukken. Iedereen
is alvast uitgenodigd op onze boekententoonstelling eind juni 2000.
Lia
Cnudde
Leerkracht Freinetmiddenschool De Wingerd
Copyright
©
maart 2000.