Onderzoekend leren: investeren in de kinderen van nu

Onze collega's van Freinetnieuws, het tijdschrift van de Nederlandse Freinetbeweging, brachten een bezoekje aan de klas van Kathleen in Het Trappenhuis. Ziehier een deel van hun verslag.

  Een tijdlang had Kathleen de indruk dat de kinderen minder vragen stelden, doordat ze de wereld om hen heen in hapklare brokken consumeerden. Maar ze ervaart elke dag opnieuw dat een actief kinderleven vol vragen zit. Je moet als leerkracht voortdurend een goede keus maken welke vragen voor de groep of voor bepaalde kinderen van belang zijn. Er is keus genoeg. Vaak komen de vragen via de praatronde in de groep. Als een leerkracht daar oor en oog voor heeft, krijgen kinderen dat vertrouwde gevoel van: "als ik iets wil weten, kan ik het hier altijd vragen". Soms moet je als leerkracht kinderen bevragen, doorvragen dus, stelt Kathleen. Laat de kinderen er dan zelf achter komen, dat hun vraag het waard is om gesteld te worden en dat er serieus naar een antwoord zal worden gezocht. Kathleen houdt per week 2 praatrondes, op maandag en donderdag. Op dinsdag en vrijdag is er aan het begin van de dag een tekstbespreking. Vier of vijf praatrondes per week is te veel; er is dan teveel aanvoer van vragen en onvoldoende gelegenheid om antwoorden te vinden. Dat werkt zeer onbevredigend voor iedereen; al het werk, dat je met de kinderen doet, moet namelijk goed zijn. In een van de rondes vertelt een kind dat het een muisje heeft gevonden. "En dat kleine ding springt wel een meter ver," zegt hij enthousiast. Niemand reageert. Kathleen vraagt: "Hoe ver is dat, een meter? Hoe ver kunt gij springen," gaat ze door. "Ook een meter of misschien verder?" Rekenonderzoek
  Sommige kinderen willen meteen gaan springen en lopen al naar de rekenkast. Kathleen vertelt hen dat ze pas op een ander moment het antwoord op die vraag zullen kunnen krijgen. De turnzaal moet immers vrij zijn en dat is nu niet het geval. Dus is er nu tijd om samen te organiseren en voor te bereiden. Ze maakt groepjes van 2 kinderen (uit 1ste en 2de graad samen) en elk groepje gaat nu overleggen wat te doen en uitzoeken welke materialen nodig zijn om het onderzoek uit te voeren.

  De onderzoeksvraag is:
Hoe ver kun je springen en hoe meet je dat?
  Elk groepje van 2 zal een deel van de vloer mogen gebruiken om het eigen onderzoek uit te voeren. En waar loopt ze met de kinderen bij de voorbereiding al tegenaan.

  • wat schrijf je op en hoe?
  • als je 1 keer gesprongen hebt, ben je dan klaar? Wat doe je dan?
  • als je meerdere keren mag, telt dan de beste sprong?
  • en als je nu maar liever steeds wil blijven springen zonder het op te schrijven, mag dat ook?
  • hoe moet je springen, want het kan op vele manieren.
  • kinderen meten op hun eigen manier.
  • wat doe je met de verschillen?
  • hoe standaardiseren?

  •   Als ze enkele dagen later naar de turnzaal gaan, wordt er met de lijsten erbij hard gewerkt. Kinderen hebben hun eigen meetmanier en als de groep een kwartier bezig is, roept Kathleen alle kinderen bijeen. Ze leggen elkaar uit hoe ze meten. Het begrip meter wordt wel gebruikt, maar hoe meet je een meter als je geen meter bij je hebt? Alleen Kasper heeft een soort meetliniaal meegenomen. Hij heeft ook nog een rolmeter in zijn zak. Hij gaat na afloop alle groepjes langs en meet de gevonden resultaten nog eens na met de echte rolmeter. Met alle gegevens gaat de groep terug naar de eigen klas. Het hele gebeuren eindigt die dag met een mededeling  van Kathleen dat ze eens een kleurrijke stok van een meter in de klas zal hangen. Die kan dan steeds gebruikt worden als er iets groots gemeten moet worden. Liniaal

      De dagen erna komen er een aantal werkbladen op tafel die Kathleen zelf gemaakt heeft. Je kunt natuurlijk allerlei spullen maken van een meter lang en je kunt ook in de klas zoeken naar dingen van om en nabij de meter. Maar ze ging ook met haar klas naar de kleutergroepen om te kijken welke van de kinderen niet boven de meter uitkwamen... en dus door het zelfgemaakte poortje konden lopen. En van haar eigen groep kon er maar één enkele nog door het poortje. De meeste zijn ruim boven de meter, maar "hoe doe je dat dan met de rest", was de laatste vraag die bleef liggen. Enkele weken later heeft ze met haar groep een nieuw onderzoek opgezet met als centrale vraag: "Hoe groot ben ik nou precies?" Daarbij hebben alle hokjes van 1 centimeter op de lat een eigen opvolgend nummer gekregen, dus waren sommige kinderen 117 en anderen 122. En als je daar dan die mooie gekleurde lat bij kunt gebruiken, Kathleen...
       In een latere praatronde vertelde een kind dat ze naar EuroDisney was geweest. En dat er een bepaalde attractie was waar je 1.40m voor moest zijn. De hele zaak herleefde. Die rekenonderzoeken doet Kathleen al een aantal jaren met haar groep, ook toen ze in de 2de leefgroep werkte. In haar plakboek waarin ze vele verslagen en werkbladen bewaart, kom ik onderzoeksgegevens tegen over: tanden wisselen; hoe hoog kaatst een bal; hoe lang slaap je; hoe zwaar weeg je; hebben cijfers een volgorde en wat gebeurt er als je die verandert; hoe laat is het nu en hoe gaan de wijzers van een klok; zelfgemaakte klokken met splitpennen; machientjes die verkleinen, vergroten, verdubbelen, doormidden zagen; een doolhof waar in elke gang iets met cijfers gebeurt; kalenderbladen; de maat van de zandbak en andere tegelvlakken; zelf een meetlat maken en daar 3 voorwerpen mee meten; de plattegrond van een zelfbedacht pretpark met attracties; wat doet een spiegel; schoenmaten; hoe lang is jouw jas; wie heeft de langste sjaal; hoeveel dagen telt een jaar en hoeveel zondagen; ik was op vakantie in een hoge flat en wij woonden op H2,... een boek om van te smullen.
      Als je met rekenverhalen van kinderen werkt en veel aandacht besteedt aan eigen onderzoek, komt toch altijd de vraag van ouders of van collega's naar boven: wat leren jouw kinderen nou? Zij die dit vragen zullen vaak geen idee hebben wat voor acties kinderen moeten ondernemen om dit soort onderzoeken met elkaar te doen; niemand zal toch denken dat dit van een leien dakje loopt. Kinderen hebben klaar heel wat te leren en als ze daarvoor openstaan kun je zien dat ze samen hard aan het werk gaan. Niet zomaar wat spelen, neen, aan het werk. En dat moet je aan sommige mensen wel eens uitleggen. Misschien letten die te sterk op direct navraagbare kennis, zodat ze voor het groeiproces en het leren stellen van vragen niet zoveel aandacht hebben. Dat vind ik dan nogal jammer. Maar gelukkig zijn er anderen, die vinden dat als kinderen leren om zelf (samen) antwoorden te vinden op echte vragen door op ontdekking uit te gaan, zij al erg veel waardevols leren voor de rest van hun leven. Die grondhouding van "in mijn school kan ik een antwoord vinden op vragen die voor mij echt bestaan" beïnvloedt hun verdere ontwikkeling. Daar is Kathleen van overtuigd. Volwassenen die met echte vragen aan komen zetten, willen graag serieus genomen worden. Voor kinderen geldt dat net zo; serieuze zaken vragen om respect en om voldoende tijd en gelegenheid om in het onderwijs van elke dag aan bod te komen en behandeld te worden.
    Onderzoek  Bij de afsluiting van elk onderzoek wordt door Kathleen veel vragen gesteld. Antwoorden moeten gekoppeld worden er er groeien nieuwe vragen. Het gemaakte groepswerk wordt getoond en besproken en de vragen beantwoord. Doorleefde ervaringen van vele jaren werken zitten samengebald in opdrachten waar veel controle in zit en weinig tekst.
      Op een onderwijsmarkt in Antwerpen vond ze voor 4.000 frank een ijzeren kistje vol kaarten. 'Werkkaarten Rekentraining' heet het; behalve werkkaarten over allerlei onderwerpen zitten er ook individuele vorderingskaarten tussen. Kathleen gebruikt een aantal van die kaarten om het fichewerk van de kinderen in wekelijkse blokken te organiseren. Want kinderen willen ook graag laten zien, dat ze een aantal rijtjes sommen kunnen maken. En de juf krijgt meteen informatie over de werkwijze en de individuele vorderingen van kinderen. Ze kan haar instructie hierop aanpassen en bepaalde leerlingen extra ondersteuning bieden.
      Zoals ik al zei: geen gebrek aan vragen. Het is gewoon goed opletten welke vragen kinderen aankunnen; hun spanningsboog is een stuk korter dan jaren terug, vindt ze. Ze zijn ook veel sneller en vaker afgeleid door van alles. Concentratie is maar gedurende korte tijd mogelijk. Wat is er voor Kathleen zelf zo plezierig aan het werken met de rekenverhalen en het zelf onderzoeken? Ze merkt dat haar kinderen zeer gemotiveerd bezig zijn, echt gedreven en tegelijkertijd ervaart ze dat allerlei onderdelen uit het hele rekengebied in een logische ordening aan bod komen. Problemen worden opgesplitst in deelvragen, er moet veel en diep nagedacht worden en ieder heeft een belangrijk stuk eigen inbreng. Kinderen worden ook door andere kinderen gewaardeerd in de eigen wijze waarop ze aan de activiteiten deelnemen. Voor sommige kinderen zijn tussenstapjes hard nodig en het is fantastisch te ervaren dat kinderen elkaar soms die stapjes aanduiden. Samen sta je sterk bij welke vraag dan ook. Want het is de bedoeling dat iedereen het kan bijbenen en betrokken is  op de kernvragen: "Wat willen we nu eigenlijk weten?" en "Hoe vinden we het antwoord?"
      Kinderen ervaren het fichewerk als erg prettig. Elk kind kan naar eigen vermogen presteren zonder competitie. Prima! en tot slot, maar niet het minst van belang, worden er van kinderen behoorlijke sociale vaardigheden gevraagd: met elkaar overleggen; een ander iets duidelijk maken; vragen formuleren; samenvatten en op schrift stellen; uitwerken en ter afsluiting ook nog presenteren. En verder kritiek krijgen op je aanpak, moeilijke vragen over je onderzoeksresultaten verwerken... maar de drang blijft. "Een verruimde geest keert nooit terug tot zijn oorspronkelijke vorm," zegt ze met een glimlach.

    Jan Bakermans
    (Met dank aan Beweging en Freinetnieuws)
    Overzicht Artikels
    Copyright © De Viervoeter                     april  1998.