Allochtone hulpleerkrachten
In enkele van onze Freinetscholen die een relatief hoog percentage aan
migrantenkinderen bereiken, zijn er ook leerkrachten van allochtone afkomst
aan het werk met een ondersteunende taak als opdracht. Enkele keren werd
ons de vraag gesteld of die allochtone leerkrachten niet integratie-vertragend
werken, in die zin dat zij de outgroup-mentaliteit zouden kunnen bevestigen.
Het lijkt ons daarom zinvol hun rol en werkwijze toe te lichten.
Wanneer
er veel allochtone kinderen in een klas zitten, kan de klasleerkracht best
wat extra hulp gebruiken. Het mag duidelijk zijn dat gebrek aan ondersteunende
maatregelen in de eerste plaats de kinderen uit de allochtone gemeenschap
nadelen zal berokkenen.
Primaire doelstelling is uiteraard kwalitatief goed onderwijs
te verstrekken aan zowel allochtone als autochtone kinderen. In het bijzonder
moet bij allochtone kinderen een taalachterstand weggewerkt worden. Daarnaast
moet in twee richtingen een inculturatieproces op gang gebracht worden
tussen de beide gemeenschappen, wat inhoudt dat zij elkaars leefgewoonten
leren kennen en respecteren. Er zal ook in emancipatorische zin gewerkt
worden: men moet vermijden dat kinderen uit de allochtone gemeenschap in
de school een minderwaardigheidsgevoel opdoen dat uiteindelijk resulteert
in een gevoel van tweederangsburgerschap als volwassene.
Einddoel moet zijn dat allochtone kinderen doorstoten
tot in het hoger onderwijs, teneinde via het verticaal doorbreken van de
sociale klassen te komen tot een interculturele samenleving waarin allochtonen
vertegenwoordigd zijn op elk maatschappelijk niveau.
De samenwerking tussen klasleerkracht en allochtone hulpleerkracht
kan vanzelfsprekend op verschillende manieren in praktijk worden gebracht.
Men kan ervoor opteren om beide leerkrachten als een duo met de voltallige
groep te laten samenwerken, om hen even later samen bezig te zien met de
begeleiding van de informele subgroepjes in de verschillende werkhoeken.
Helemaal tegengesteld kan men er ook voor opteren om op geregelde tijdstippen
de klasgroep bewust op te delen in twee formele subgroepen, elk in een
eigen lokaal, elk met een eigen begeleider. Deze doorgedreven afwisseling
van momenten met de kinderen in de voltallige groep en van momenten in
intiemere verbanden wordt mogelijk gemaakt doordat het ene subgroepje dan
begeleid wordt door de klasleerkracht, het andere door de hulpleerkracht.
Deze werkwijze in gescheiden subgroepen ligt misschien niet zo voor de
hand, maar wordt in praktijk wel vaak toegepast. Daarom willen wij deze
optie hier even nader toelichten.
Het is duidelijk dat kleinere klasgroepen - evenzeer als klasgroepen met
een extra begeleider - een hogere draagkracht hebben, en dat zij
een proportioneel groter aantal allochtone kinderen aankunnen. De eerste
en meest voor de hand liggende taak van een hulpleerkracht bestaat er dus
in de klasleerkracht te ontlasten. Enkel en alleen al door ervoor te opteren
om periodiek een deel van de kinderen uit de klasgroep weg te halen en
er apart mee te werken, wordt een meer werkbar situatie geschapen. Natuurlijk
kan men die opdeling best gericht doen, hetzij door uitsluitend allochtone
kinderen uit de klasgroep weg te halen, hetzij door gemengde groepen van
doordachte samenstelling uit te kiezen.
Wanneer de hulpleerkracht met een doelgroep van enkel
allochtone kinderen werkt, kan hij emancipatorisch werken en de kinderen
een gevoel van eigenwaarde geven. Dit kan hetzij door in te spelen op het
niveau waar de kinderen op dat ogenblik aan toe zijn (taal, fantasie),
hetzij door te werken op een gebied waarin die kinderen excelleren (hun
moedertaal, motorische vaardigheden, spel, sport), hetzij door in te gaan
op de interessegebieden van het ogenblik van die groep (culturele gebeurtenissen,
gebruiken en gewoonten, feesten). Aangezien de hulpleerkracht zelf van
allochtone oorsprong is, kan hij zich misschien ook beter dan de gewone
klasleerkracht inleven in de problemen en de gevoelens van die groep kinderen.
Werkt de hulpleerkracht met een deelgroep van gemengde
samenstelling, dan kan in de kleinere groep intensiever aan integratie
getimmerd worden dan bij plenair onderwijs. Die gemengde groep kan men
qua ontwikkelingsniveau zo homogeen mogelijk samenstellen, maar men kan
ook precies opteren voor een niet-homogene groep, dit naargelang van de
omstandigheden en de behoeften. Hoe men die groep ook vormt, steeds zal
samen denken en samen handelen centraal staan en erop gericht zijn om de
kinderen vertrouwd te maken met de eigenheden en gewoonten van elk der
gemeenschappen, teneinde te komen tot wederzijds respect.
In beide gevallen kan de normale klasleerkracht op zijn/haar beurt verder
werken met een numeriek kleinere groep, op een wijze die aangepast is aan
het voortschrijdende ontwikkelingsniveau van de deelgroep. Hieruit blijkt
meteen ook de noodzaak om met groepen te werken van wisselende samenstelling,
teneinde het gevaar te vermijden dat er twee subgroepen ontstaan met kinderen
die zich ontwikkelen aan verschillende snelheden. Integendeel moet de Freinetgedachte
gerespecteerd worden dat zowel de sterksten als de zwaksten uit de groep
kunnen profiteren van de heterogeniteit van de groep om op natuurlijke
wijze van elkaar en aan elkaar iets te leren. Allochtone kinderen die vanaf
de kleutertijd op die wijze extra ondersteuning krijgen zullen merkbaar
minder achterstand oplopen tijdens hun onderwijscarrière.
Niet te vergeten is ook de voorbeeldfunctie van de hulpleerkracht
van allochtone oorsprong, niet alleen voor kinderen, maar ook voor de ouders.
Hij/zij is zelf afkomstig uit het sociaal milieu van de kinderen waarmee
hij werkt, en heeft regelmatig informele contacten op de speelplaats of
aan de schoolpoort, zowel met allochtone als met autochtone ouders. Het
zijn precies dergelijke kleine, te weinig opgemerkte details die niet te
onderschatten bouwstenen vormen van het integratieproces. Te verwachten
is dat de voorbeeldfunctie van de huidige hulpleerkracht zeer binnenkort
haar voltooiing zal vinden, wanneer een nieuwe lichting allochtone leerkrachten
haar intrede zal doen op onze scholen, niet langer als hulpleerkracht,
maar als eigenlijke klasleerkracht. De schokgolf die zulks zal teweegbrengen
zal maken dat de stereotiepe verhouding autochtoon/allochtoon, nu nog belast
met de bijsmaak meester/knecht, vlug tot het verleden zal behoren. Wij
kunnen slechts hopen dat onze Freinetscholen bij deze nieuwe stap in het
integratieproces andermaal een pioniersrol zullen kunnen opnemen.
Copyright ©
december 1998.