Het
woord aan Freinet
De
Viervoeter heeft het voornemen op zijn middenpagina's voortaan teksten
van Célestin Freinet zelf te publiceren. Als geen ander had Freinet
immers de gave in zeer eenvoudige termen zijn baanbrekende pedagogische
principes uit te leggen, daar waar droge traktaten met een veelvoud aan
tekst heel wat minder overtuigingskracht zouden opgeleverd hebben. Wij
beginnen hier met enkele uittreksels uit Célestin Freinets Invarianten,
een boekje dat dat hij op wat rijpere leeftijd schreef. Veel van Freinets
aanbevelingen waren tot dan toe vervat gebleven in verspreide artikels
en in allerhande correspondentie met aanhangers van het eerste uur. Freinet
voelde de noodzaak om de kern van zijn pedagogie in een eenvoudige brochure
te bundelen. Zoals hij schrijft in zijn inleiding, wilde hij een opvoedingscode
vastleggen, vertrekkend vanuit principes die hij als "vast en onaanvechtbaar"
beschouwde, vandaar de benaming Invarianten. De hier voorgestelde invarianten
werden gekozen uit de verschillende hoofdstukken van het boek. Freinet
bedoelde ze voor onderwijzers, maar ze zijn o zo aanlokkelijk om ze naar
andere opvoedingsniveaus te transponeren.
Groter
zijn betekent niet noodzakelijk superieur
zijn
Je meet
één meter en zoveel centimeter en je hebt de neiging om iedereen
onder die maat als een mindere te beschouwen. Je kan dat een fysiologische
gewaarwording noemen, de tegenpool van het duizelig gevoel dat je krijgt
als je acht hoog op het balkon staat, of van op een rotspunt een vallei
overkijkt. Iedereen kent die gewaarwording. Je moet alleen beseffen dat
ze bestaat en je ertegen verzetten, wanneer ze je in de war brengt of verkeerd
doet handelen.
Je bent
groter dan je leerlingen. Dat is je nog niet genoeg. Je gaat op een podium
staan om zeker te zijn van je superioriteit. Dat hindert je meer dan je
denkt om tot de moderne pedagogie te komen.
Om je
van die dominerende houding af te helpen, stel ik voor dat je dadelijk
een paar symbolische, maar zeer bepalende daden stelt, onontbeerlijk voor
je verdere evolutie. Werk het podium weg. Zo sta je direct op gelijk niveau
met de kinderen. Je ziet ze niet meer met de ogen van een pedagoog of van
een chef, maar zoals een gewoon mens kinderen ziet. En je reduceert onmiddellijk
de gevaarlijke afstand die in traditionele klassen bestaat tussen leerkracht
en leerlingen.
Indien
je - om administratieve redenen - dat podium niet kan laten wegnemen om
er een knutsel- of tentoonstellingsruimte van te maken, haal dan tenminste
uw bureau van die troon af, en plaats het tussen de tafels van de kinderen,
waar het niemand hindert; dat betekent dus niet noodzakelijk vóór
de kinderen.
Podium
en spreekgestoelte zijn onontbeerlijke attributen van de traditionele opvoedkunde,
waar woordkramerij aan de orde is, met lessen, verklaringen en overhoringen
die je inderdaad met des te meer gezag en efficiëntie bedrijft als
je niet op het niveau van de kinderen staat. Voeg eraan toe dat de tegenstelling
tussen leerkracht en leerlingen die materiële en symbolische verhevenheid
noodzakelijk maakt voor het uitoefenen van controle, gezag en discipline.
Leef
tussen je leerlingen. Zo kom je direct tot open opvoeding en word je er
vanzelf toe gebracht na te denken en je houding als opvoeder te herzien.
Straffen
zijn altijd fout. Zij zijn vernederend
voor iedereen en bereiken nooit het beoogde doel. Zij zijn hoogstens een
noodoplossing.
Toch zijn
er gevallen, zal men ons zeggen, waar straf noodzakelijk is, waar ze de
enige oplossing lijkt om de orde te handhaven. Inderdaad. Dat komt omdat
vroeger een fout werd begaan, vóór ons, door ons, of door
iemand anders; daar dragen wij nu de gevolgen van. Wanneer kinderen thuis
regelmatig geslagen worden, bouwen ze een levenstechniek op, gesteund op
meppen en straffen. Zij zijn voorlopig ongevoelig voor een andere manier
van leven. Deze houding veranderen is altijd moeilijk en kan verschrikkelijk
lang duren. Als kinderen niet genoeg te eten krijgen, ellendig wonen, niet
gewoon zijn te werken, zullen we heel wat te doen hebben om ze tot een
functionele discipline te brengen. De fout werd gemaakt buiten ons om.
Die
fout kunnen we niet herstellen door op dezelfde manier verder op te treden,
maar wel door ons in te spannen straffen overbodig te maken.
Noteer
- eerlijk - de reacties van een kind dat je straft. Ga ernstig na hoe je
zelf reageerde toen je gestraft werd. Altijd is er een zeker verzet, een
zekere woede, een aantal wraakgevoelens, soms haat.
Er is
altijd vernedering, zelfs als het kind die vernedering verbergt achter
branie, trots of pocherij.
Indien
de straf altijd fout is, dan bega je telkens een vergissing telkens je
er naar teruggrijpt. Zelfs wanneer je er niet direct de slechte gevolgen
van ziet.
Het
is noodzakelijk de kinderen bij het werk van de klas te betrekken, hun
interesses een kans te geven, hun scheppende behoeften te ontwikkelen,
om zodoende de groep harmonisch te laten ontwikkelen en sancties overbodig
te maken.
Ik beweer
niet dat niet straffen een eenvoudige zaak is. Orde en discipline vormen
uiteindelijk het resultaat van alle werkvoorwaarden, en die voorwaarden
zijn nog al te dikwijl slecht.
Dat
moet ons niet beletten juist te redeneren en de draagwijdte van ons verkeerd
optreden te meten, zelfs wanneer we er niet onmiddellijk verandering in
kunnen brengen.
Autoritaire
bevelen wekken weerstand
op. Niemand werkt graag op bevel.
Het gaat
hier om een fysiologische en psychologische reflex. Wanneer je het waagt
om een onbekende weg in te slaan, dan is het omdat je, alles overwogen,
meent dat je zo ergens kan komen. Als je niet zeker bent dat het pad in
de goede richting loopt, kijk je goed rond, je gaat voorzichtig verder,
of je krabbelt terug om later opnieuw te starten. Maar als iemand je een
por in de rug geeft, heb je dezelfde reflex als de zwemmer die op de rand
van het zwembassin klaar staat en die uit zijn evenwicht geduwd wordt.
Instinctief, mechanisch weersta je aan de druk en probeer je door een tegenovergestelde
beweging je evenwicht terug te krijgen.
Dat
is een algemene regel. Noch onze lichamelijke, noch onze morele, sociale
of intellectuele gedragingen maken hierop een uitzondering. We reageren
allemaal op die manier; wat verklaart waarom ieder autoritair bevel of
gebaar automatisch weerstand opwekt bij diegene die het ondergaat: hij
bloost, wil een ogenblik weerstand bieden omdat hij onderbroken werd in
zijn gedachtengang of gekwetst in zijn gevoelens.
Ieder
autoritair bevel is principieel fout.
Men
beweert dat het kind onervaren is, dat wij het moeten leiden en soms dwingen
te gaan daarheen waar het niet wil.
Toch
blijft de autoritaire houding fout. Het is onze taak een manier te vinden
waarbij het kind zoveel mogelijk zelf zijn weg kiest en waarbij de volwassene
zo weinig mogelijk autoritair optreedt.
Dat
poogt onze pedagogie te doen, door het kind zoveel mogelijk aan het woord
te laten, door het, individueel en in de groep, zo breed mogelijk initiatieven
te laten nemen, door te proberen het te winnen, eerder dan het te dwingen.
Wanneer
we het werkplan opmaken, stellen we aan de klas drie, vier thema's voor
die de kinderen alleen of in groepjes kunnen uitwerken. Die onderwerpen
kan je op twee manieren verdelen:
- De
autoritaire manier, die van de traditionele school: thema 1 voor X, thema
2 voor Y. Geen van de kinderen zal echt blij zijn;
- Wij
zeggen liever: dit zijn drie onderwerpen die we zullen behandelen. Kies
het thema dat je interesseert. De onderwerpen worden op die manier toegekend.
De laatsten nemen natuurlijk het onderwerp dat overblijft. De keuze was
hier erg beperkt. Toch werden de kinderen niet meer gedwongen, en werken
ze tevreden.
Indien
we een tekst aan een kind opdringen, zal het automatisch weerstand bieden.
Door de vrije keuze komt alles weer in orde. Autoritaire bevelen zijn altijd
fout. En het is het beste fouten te vermijden.
Grote
schoolcomplexen
leiden
tot het anoniem naast elkaar leven van leerkrachten en leerlingen. Ze belemmeren
de opvoeding en zijn dus fout.
De massa, die niet ten dienste staat van de diverse persoonlijkheden, die
een aantal individuen zonder onderlinge geestelijke of psychische band
is, die massa vernietigt de persoon. Men kan steeds weer vaststellen hoe
de legerdienst bijvoorbeeld afstompt. De kleine scholen van hoogstens vijf
of zes groepen blijven nog een hartelijke gemeenschap, waar de mensen elkaar
kunnen leren kennen, waar de leerrachten als vrienden met elkaar praten
en de kinderen volgen in hun ontwikkeling.
Bij een groter aantal groepen vervalt men in grote blokken, grote kazernegebouwen
waar alles zo onpersoonlijk wordt en de leerkrachten elkaar niet altijd
kennen; in ieder geval voelen ze zich niet verbonden door een gemeenschappelijke
gedachte, door de zorg voor de kinderen; het is min of meer de kazerne,
met haar nadelige invloed, waar de drilmentaliteit niet altijd buiten te
houden is.
Het oprichten van kleinere scholen, en het splitsen van grote scholen in
pedagogische eenheden van een zestal groepen blijken twee noodzakelijke
maatregelen om het onderwijs te moderniseren en te doen slagen in zijn
taak.
Overbevolkte
klassen zijn altijd pedagogisch fout.
Als het er alleen om gaat aan kinderen een vak te leren, dan kunnen grote
groepen soms wel aanvaardbaar zijn. Er bestaan werktechnieken die het mechanische
verwerven van kennis door een groep van vijftig kinderen zeer efficiënt
doen verlopen. Dat is het wat men onder andere bedoelt wanneer men uitvoerig
de kwaliteiten van de mogelijkheden van de audiovisuele middelen bezingt.
Maar het verwerven van weetjes blijft, niettegenstaande alles, toch een
van de ondergeschikte functies van de school. Wat daarentegen wel van belang
is, is de vorming, in het kind, van de mens van morgen, van de morele mens,
de sociale mens, van de arbeider bewust van zijn rechten en zijn plichten
en moedig genoeg om er naar te leven, van het verstandig kind en de verstandige
man, van de zoekende, de scheppende mens, de schrijver, de wiskundige,
de musicus, de kunstenaar.
De nodige kwaliteiten hiervoor kunnen niet in een anonieme groep verworven
of ontwikkeld worden.
Ze ontstaan nooit door zuivere informatie, hoe belangrijk het ontsluierde
geheim ook is. Ze kunnen zich slechts ontwikkelen wanneer er werkelijk
gelegenheid is tot werken, tot individueel en sociaal optreden. Al doende,
alleen al doende leert men; alleen door te leven en te werken in een groep,
leert men leven in en voor de gemeenschap.
Die voorwaarden zijn niet meer vervuld als de school een anonieme massa
wordt, en dat wordt ze vanzelf zodra de klassen meer dan vijftig leerlingen
tellen.
Célestin
Freinet
Copyright
©
december 1999.