Vijf
redenen om het nièt te doen
Geweldloze
opvoeding op school
In
deze rubriek van 'De Vuurbloem' (1) brengt Hilde Leonard twee
artikels. Eerst gaat ze op zoek naar redenen die het de moeite waard maken
om te streven naar geweldloze opvoeding binnen de schoolcontext. In volgend
artikel beschrijft ze praktijkvoorbeelden hoe geweldloze opvoeding op school
er concreet kan uitzien.
Wie hoopt om in dit artikel onomstotelijke bewijzen te vinden waarom geweldloze
opvoeding beter zou zijn dan een andere vorm, zal bedrogen uitkomen. Geweldloosheid
is immers een keuze gebaseerd op ethische uitgangspunten, en niet in de
eerste plaats op de vraag 'Wat werkt het beste?'. Wie ervaring met geweldloosheid
heeft, zal reeds hebben kunnen ontdekken dat een ethische keuze geen tegenspraak
hoeft te vormen met wat werkbaar is!
Omdat
ik voor De Vuurbloem zeer vaak in scholen
kom, wil ik vanuit die ervaring enkele elementen aanreiken.
Vijf redenen
om als leerkracht NIET aan geweldloze opvoeding te doen...:
1.
"Het zijn de leerlingen die lessen in geweldloosheid nodig hebben!"
Als
organisatie rond geweldloosheid stellen wij vast dat men véél
vaker een beroep op ons doet voor trainingen voor leerlingen dan voor leerkrachten
of oudercomités. Hier zijn wellicht meerdere redenen voor, maar
ik merk in mijn contacten het volgende denkpatroon wel eens op. Men erkent
dat er veel geweld is tussen leerlingen onderling ('Ze gebruiken zo'n
grove taal tegenover elkaar', of 'Ze kunnen zo wreed zijn; in verschillende
klassen laten ze systematisch één leerling links liggen')
en van de leerlingen tegenover de leerkrachten ('Je mag aan de leerlingen
niets meer vragen: ze hebben altijd hun antwoord klaar', of: 'Dat
moet eens gedaan zijn om als een koe voor mijn neus kauwgom te zitten eten.
Dat ze maar eens leren dat wij de leerkrachten en zij de leerlingen zijn.')
M.a.w. leerkrachten maken zich zorgen over het geweld dat leerlingen gebruiken.
Impliciet zegt men: bij ons als leerkracht is er geen probleem. Daarom
zet men dan cursussen op voor de leerlingen. Ik wil hier zeker niet beweren
dat deze trainingen zinloos zijn, maar wil toch enkele kanttekeningen plaatsen
bij deze redenering.
-
Wellicht
de belangrijkste manier waarop mensen gedrag verwerven is door imitatie.
Je kan je dus afvragen waar leerlingen geleerd hebben om op een agressieve
manier voor zichzelf op te komen. Van hun ouders? Van de televisie (die
eeuwige boosdoener)? Via computerspelletjes?... Of ook van hun leerkrachten?
('De leerlingen hebben geen respect voor leerkrachten'...: maar
hebben leerkrachten steeds respect voor de eigenheid van leerlingen?)
-
Wij
gaan ervan uit dat geweld ontstaat als manier om uit de mindere-positie
proberen te komen (door zelf in de Meerdere-positie te gaan staan resp.
in de mindere-positie te blijven) (2). Nu hebben leerlingen
m.i. redenen te over om zich op school in de mindere-positie te voelen:
-
leerlingen
moeten naar school; vaak is de school en de studierichting waarin ze zitten
opgelegd. Dit kan een gevoel geven van zijn/haar leven niet in de hand
te hebben, geen macht over het eigen leven te hebben;
-
leerlingen
moeten veelal leren wat leerkrachten (via leerplannen en eindtermen) bepalen,
ze hebben daarin zelden inspraak;
-
ze
moeten in het begin van het schooljaar het schoolreglement ondertekenen
en worden dus geacht zich daaraan te houden (dit wordt vaak beschouwd als:
'Ze hebben toch de keuze!'... maar welk alternatief hebben deze jongeren?).
Een schoolregelement is een stel eenzijdig opgelegde regels.
Zou
het kunnen dat de uitingen van geweld onder leerlingen soms ook in dit
systeem geworteld zijn?
Voor
vele leerlingen komt daar nog bij dat de schoolbanken niet gemaakt zijn
op hun maat; ik denk aan kinderen die nood hebben aan veel beweging, leerlingen
die minder verbaal ingesteld zijn, zij die minder vlot zijn in taal of
wiskunde (en dus reeds vanaf de eerste week in het eerste leerjaar een
pak méér mindere-ervaringen opdoen dan hun 'gemiddelde' klasgenootjes)...
Hiermee is meteen ook de vraag beantwoord waarom de ene leerling gemakkelijker
geweld zal gebruiken dan de andere. Afhankelijk van eigen temperament,
mogelijkheden, noden,... zal men zich in zijn/haar leven meer of minder
in de mindere-positie geplaatst voelen. De school is - door de manier waarop
het grootste deel van het onderwijs in onze maatschappij georganiseerd
is - een plaats waar heel wat mindere-gevoelens ontstaan.
We mogen trouwens ook niet uit het oog verliezen dat zogenaamde 'brave'
leerlingen zich wel 'ns sterk in de mindere-positie zouden kunnen voelen
op school, maar dit eerder naar binnen keren (opkroppen), wat dan zichtbaar
wordt in de vorm van depressie, verontrustend alcoholgebruik, eetstoornissen,
onder- of overpresteren, een dalend gevoel van eigenwaarde. Deze jongeren
verontrusten mij meer dan diegenen die openlijk agressief zijn, omdat de
oorzaken van hun symptomen vaak niet herkend worden als vormen van geweld
omdat het geweld zich op die manier tegen henzelf keert. In die zin betekent
geweld van de leerlingen altijd een uitdaging voor het functioneren van
het schoolsysteem en van iedere individuele leerkracht. Hoe gaan we om
met het gegeven 'school', zodat ieder leerling zich er maximaal kan ontplooien?
Wat kan ik als individuele leerkracht daartoe bijdragen?
2.
"Het onderwijssysteem zit - net als onze maatschappij - vol geweld, dus
wat baat het om aan geweldloosheid op school te werken?"
In
onze cursussen rond geweldloosheid gaan wij sterk in op de individuele
mogelijkheden van de betrokkenen. Dit leidt af en toe tot de opmerking
dat we beter op beleids- of structureel niveau zouden werken, want dat
we zo méér invloed zouden kunnen uitoefenen. Aan de hand
van onderstaan voorbeeld wil ik deze redenering toch enigszins nuanceren.
Het onderwijs in ons land is afgestemd op de overheersende waarden binnen
onze cultuur. Een hoog intelligentiepeil bereiken, rationeel kunnen denken
zijn waarden die hoog aangeschreven staan. Wie klassieke talen of wiskunde
studeert, wordt als meer aanzien dan iemand in een beroepsopleiding. De
structuur van het onderwijssysteem bevestigt de maatschappelijke waardenhiërarchie.
Het VSO wou daar in het begin van de jaren '70 verandering in brengen.
Het ging uit van de gelijkwaardigheid van elke leerling en stapte af van
het systeem waar de slimste leerlingen naar een hogere richting gingen
en domme leerlingen afzakten naar de laagste richting. Elke leerling startte
in de observatiegraad. De bedoeling hiervan was zo goed mogelijk te kunnen
zien voor welke leerling welke onderwijsvorm het meest geschikt was, teneinde
de leerlingen in de tweede graad zo goed mogelijk te kunnen oriënteren
naar een richting die aansloot bij hun noden, behoeften, interesses, capaciteiten.
In theorie werden de verschillen tussen individuele leerlingen erkend en
de principes stelden dat de verschillen als gelijkwaardig beschouwd moesten
worden. Een nieuwe structuur was voorhanden.
Het falen van deze nieuwe structuur wordt door onderwijsdeskundigen o.a.
toegeschreven aan het feit dat de leerkrachten die hem in praktijk moesten
omzetten, niet meestapten in deze gelijkwaardigheid. Ik ben van mening
dat het weinig zin heeft structuren te veranderen als de mensen die in
die structuren moeten functioneren niet aan verandering toe zijn. Dit is
dus een pleidooi om als individuele leerkracht toch voor geweldloosheid
te kiezen. Want ook binnen een structuur waarin veel geweld verweven zit
hebben we zelf de keuze om er geweldloos mee om te gaan. Structurele problemen
dienen soms als excuus om zelf niets te moeten veranderen. Maar we kunnen
ook al onze creativiteit aanwenden om zo geweldloos mogelijk om te gaan
met de problemen waar we op botsen.
3.
"De anderen (directie, ouders, inrichtende macht...) willen niet mee..."
Ons
volledige onderwijssysteem is hiërarchisch gestructureerd. Dit hoeft
in se niet gewelddadig te zijn, maar leidt er in de praktijk wel eens toe.
Op alle niveaus wordt boven de hoofden van de betrokkenen beslist. Een
inspectiedienst bepaalt wat goede doelstellingen zijn voor de lessen die
leerkrachten geven. Leerkrachten worden verplicht zich min of meer aan
een leerplan te houden dat zij niet zelf mee opgesteld hebben. Het klasgebeuren
vertrekt niet vanuit wat de leerlingen willen leren, vanuit hun behoeften.
De directie stippelt niet zelf haar schoolbeleid uit, maar wordt geregeerd
door allerlei strakke subsidiëringsnormen die nationaal bepaald worden
en door een inrichtende macht, die bestaat uit mensen die niet zelf in
de praktijk staan.
Deze voorbeelden geven de betrokkenen gemakkelijk het gevoel niet te zeggen
te hebben, wat kan leiden tot machteloosheid en immobiliteit. Maar juist
deze houding geeft de leden van de hogere echelons meer macht en plaatst
de lagere echelons in een mindere-positie! Je zou je ook kunnen afvragen:
'Welke mogelijkheden heb ik om de richtlijnen (niet: de eisen!) van hogerhand
te verenigen met wat ik zelf essentieel vind?'. Deze houding opent wellicht
nieuwe perspectieven, die laten zien dat je heel wat méér
speelruimte hebt dan ooit gedacht!
4.
"Als leerkracht sta je nu eenmaal in de Meerdere-positie t.o. leerlingen,
en dat is maar goed ook!"
Toen
ik beschreef waar leerlingen zich op school in de mindere-positie voelen,
had ik het over enkele structurele elementen. Als ik hierover met leerlingen
praat, blijkt er nog een andere belangrijke bron van mindere-gevoelens
te zijn, nl. situaties waarin een leerkracht hen kleineert, uitlacht, alleen
maar negatieve opmerkingen maakt, zaken van hen verwacht die zij als onduidelijk
of te moeilijk ervaren, opmerkingen maakt over domeinen die in het aanvoelen
van de leerlingen tot hun privéleven behoren (kledij, thuissituatie,...).
Leerlingen voelen zich niet zozeer in de mindere-positie geplaatst door
zaken die in hun beleving tot het takenpakket van een leerkracht behoren,
zoals instructies voor oefeningen geven, uitleg geven, verwachten van de
leerlingen dat ze op tijd komen, maar ze hebben het moeilijk met de manier
waarop de leerkracht deze zaken doet, als ze zich daardoor niet gerespecteerd
voelen. In die situaties waar leerlingen toch protesteren tegen de als
'gewoon' beschouwde taken van de leerkracht, blijkt dat vaak een vorm van
afreageren te zijn van een mindere-gevoel dat voortkomt uit een algemene
onvrede met het schoolsysteem, negatieve ervaringen met andere leerkrachten
of andere scholen, soms andere volwassenen (bv. ouders).
Op
een geweldloze manier les geven betekent dus niet dat men niet mag lesgeven,
niets mag verwachten van de leerlingen, dat de leerlingen bepalen wat wel
en niet kan in de klas. Dan zou de leerkracht zijn/haar taak niet vervullen
én zou die zichzelf in de mindere-positie plaatsen. Geweldloosheid
betekent wèl dat we onze deskundigheid en persoonlijkheid hanteren
met respect voor wie de leerlingen zijn en wat ze aankunnen. Dit is echter
niet hetzelfde als in de Meerdere-positie staan tegenover de leerlingen!
Ik zou het als volgt willen omschrijven. Er zijn verschillen tussen leerkrachten
en leerlingen. Die liggen op het persoonlijke vlak - alle betrokkenen zijn
mensen met eigen smaak, waarden, behoeften, ritme... - maar ook op het
vlak van de rol die ze vervullen op school. De leerling is op school aanwezig
om zich voor te bereiden op een zelfstandig leven in de maatschappij; een
leerkracht heeft de taak om vanuit zijn/haar deskundigheid dit proces te
ondersteunen en te begeleiden. Dit betekent dat een leerkracht in een schoolsituatie
andere taken heeft, andere verantwoordelijkheden heeft, kortom: hij/zij
vervult een andere functie dan de leerlingen.
5.
"Al die geweldloosheid maakt het de leerlingen veel te gemakkelijk. We
moeten ze juist leren om weerbaar te zijn in een wereld vol geweld."
Leerkrachten
die voor het eerst kennismaken met de principes van de geweldloze opvoeding
krijgen soms de indruk dat het de bedoeling is om zo sterk naar de leerlingen
te luisteren, oor te hebben voor hun funderingen, dat je dan niets meer
van hen mag verwachten.
Hoe
deze basishouding zich naar de praktijk toe kan vertalen, wordt het voorwerp
van het volgend artikel.
Hilde
Leonard
(1)
De Vuurbloem, Centrum voor Geweldloosheid in Omgang en Conflicthantering,
Generaal
Lemanstraat 126,
8310
Brugge
tel.
050 37 36 99
(2)
Meerdere-mindere posities vormen de basis voor geweld, volgens het model
dat Pat Patfoort ontwikkelde in 'Bouwen aan Geweldloosheid'
(1989). Geweldloze opvoeding tracht, door begrip voor de funderingen achter
die houdingen, te komen tot een positie van gelijkwaardigheid i.p.v. Meerdere-mindere,
nvdr.
Copyright
©
juli 1998.