Het doet me vreemd aan Milan, Pavel en Hedviga "zigeuner,, te noemen. Ik
gebruik slechts ongaarne dit woord dat onverbrekelijk verbonden lijkt
te zijn met vooroordelen en treurige verhalen over schijnbaar onvermijdelijke
misverstanden en problemen met de reguliere maatschappij, niet alleen in
Slowakije maar ook in België. Je kunt het woord nauwelijks op neutrale
wijze in de mond nemen omdat het zo dikwijls gebruikt wordt ter aanduiding
van mensen die erover aangesproken worden dat zij op een andere wijze leven.
In ons collectieve bewustzijn dat ons met de moedermelk wordt meegegeven,
bij de allereerste opmerking van onze ouders over zigeuners: "men zegt
dat zij stelen: zij wonen in woonwagens en hebben geen vast beroep" - lijken
zigeuners alleen maar op een zekere erkenning te kunnen rekenen wanneer
zij muziek maken, maar het lijkt me dat dit evenzeer een cliché
kan zijn dat, impliciet, het stereotiepe negatieve beeld insluit dat voor
het overige van hen gevormd geworden is. Dat collectieve bewustzijn speelt
ook mij parten, terwijl ik toch geen vooroordelen wil koesteren, geen clichés
wil bevestigen noch mensen wil aanspreken op hun levenswijze. Ik wijt het
ook daaraan dat het mij vreemd lijkt Milan, Pavel of Hedviga "zigeuner"
te noemen. Zo hardnekkig blijkt het cliché te zijn dat men zich
erover verbaast dat
zigeunerkinderen
"gewone" kinderen zijn.
Van Hedviga heeft mijn dochter geleerd hoe "op tien verschillende manieren in haar handen te klappen" . De aanwezigheid van Pavel zullen wij ons ook lang herinneren. Mijn dochter heeft van hem vorig schooljaar een gekke, grijze knuffelmuis in een rood gestreept shirt en blauwe jeans gekregen. Dat was de allereerste keer dat ik iets hoorde over Pavel: het weerlegt wat de ook in onze Freinetscholen vertegenwoordigde goegemeente die de zigeuners wantrouwt, over hen fluistert.
Mensen,
ikzelf niet uitgezonderd, voelen zich doorgaans pas echt aangesproken door
het lot van anderen wanneer zij van dichtbij met hun problemen geconfronteerd
worden. Ook al heb ik steeds het officiële discours omtrent vluchtelingen
gewantrouwd, mijn gevoelen van solidariteit bleef theoretisch en abstract.
De gebeurtenissen
die de Gentse Slowaken hebben moeten ondergaan, raakten mij daarentegen
direct omdat ik wist dat ook mensen met kinderen die ik kende en met wie
mijn dochter speelde, erdoor getroffen werden.
Ik heb hieruit geleerd dat wij onze gevoelens van solidariteit moeten koesteren en er uiting aan moeten geven: dat wij niet alleen, en een beetje lafhartig, verontwaardigd mogen zijn, zoals die keer op een vrijdagmiddag in juni op een terras aan de Vrijdagsmarkt toen een straatorkestje van zigeuners door de cafébaas weggestuurd werd - God weet waarom; omdat na de muziek met de hoed zou worden rondgegaan? - ; dat wij niet alleen, en een beetje vrijblijvend, een geschrift ter nagedachtenis van Milan, Hedviga en Pavel mogen schrijven - want dat baat hen, helaas, niets.