Het is nochtans belangrijk dat leerkrachten zich met kennis van zaken
zouden bezinnen over de plaats die deze nieuwe technologische middelen
in de klas moeten innemen, dat ze die plaats voor zichzelf en hun leerlingen
zo duidelijk mogelijk zouden weten af te bakenen. Zoniet zou het wel eens
kunnen dat het magische scherm met de hele klas aan de haal gaat en ze
achterlaat in een virtueel vacuum. De allereerste vraag die gesteld dient
te worden is: " Waarom zouden we de computer in de klas moeten binnenhalen
(of niet)?" Zelfs die primordiale vraag is nooit ernstig voorgelegd geweest
aan de basis. Er is van bovenuit enkel gesteld dat we onherroepelijk de
informatiemaatschappij binnentreden en we de kinderen daarop moeten voorbereiden,
anders kweken we computeranalfabeten. De vraag is nochtans essentieel omdat
de tijd dat het kind in de klas zit beperkt is en het curriculum erg uitgebreid.
Om de vraag te beantwoorden zouden we de computer bijvoorbeeld kunnen bekijken
als louter werkinstrument in het beroepsleven. Wel, om te beginnen zien
we dat het bedienen van de machine niets geheimzinnigs meer heeft; dat
het iets-afweten-van-programmatie voor het overgrote deel van de gebruiker
geen enkele relevantie meer heeft, dat de interfaces van vandaag zo intuïtief
werken dat je zelfs niet meer moet kunnen lezen om de machine binnen enkele
minuten te leren bedienen. zo het analfabetisme in ons land onuitroeibaar
blijkt, computeranalfabeten zullen spoedig enkel nog op sterk water kunnen
bezichtigd worden. De evolutie gaat bovendien zo snel dat het geen enkele
zin heeft om kinderen op lager onderwijs-niveau computerinitiatie te geven
bij wijze van voorbereiding op hun latere carrière. Specifieke toepassingen
(stockbeheer, boekhouding, statistische analyse) komen slechts te pas bij
specifieke opleidingen (hoger secundair technisch en hoger onderwijs) en
vergen zo goed als geen enkele voorkennis op het gebied van computergebruik.
Zelfs tekstverwerking kan je een kind in 60 seconden uitleggen. Je
toont ze de startknop. Dan toon je ze de minimale tekststijlfuncties (corpsgrootte,
vet, italic en onderlijnen) en de printfunctie. Dan laat je ze een half
uur alleen achter met de computer en ze komen je prachtige, netjes uitgeprinte
tekst tonen. Een tekstverwerker kan op zich natuurlijk wel erg zinvol ingeschakeld
worden in het kader van andere vaardigheden die wel dienen bijgebracht
te worden vanaf de laagste klassen (we komen er op terug met het concrete
voorbeeld van het drukken als freinettechniek), maar daarvoor hoef je geen
uren computerinitiatie te voorzien.
Kortom, daar moet de school zich allemaal niet mee bezig houden! Zover
waren de experts 10 jaar terug trouwens ook al. Alleen vind je vandaag
nog steeds mensen aan de basis die denken dat het daar wel over gaat. en
aangezien die kwestie in het verleden nooit is opgeklaard, krijg je nu
mensen die in het volgende informatie-stadium stappen vanuit diezelfde
opvatting: "Wij moeten onze kinderen leren surfen op het Internet, want
daar ligt de toekomst. Internet-analfabeten komen binnenkort niet meer
aan de bak". Nu ja, laten we niet vooruit lopen, want we moeten eerst nog
een paar vragen oplossen.
2. Waarover het wel moet gaan.
Als de introductie van de computer in de klas van het basisonderwijs
niet dient om te leren programmeren (ik ga ervan uit dat dit hier niet
meer omstandig hoeft uitgelegd te worden), en ook niet om computervaardigheden
te leren die vereist zouden worden voor het vinden van een job, waarvoor
dan wel? 1
We hebben het al aangehaald: Computer Assisted Learning, de
computer als leerhulp. Dit lijkt wel een interessant idee: de computer
niet meer als onderwerp van de les maar als middel bij de les. Oef! Het
angstzweet stond me in de handen: ik dacht al dat we geen zinvolle toepassing
voor de computer zouden vinden. Maar dit is er dus wel, now we're talking
business again. We kunnen ze zelfs 2 richtingen mee uit: het verduidelijken
van lesinhouden (de werking van hefbomen of sluizen demonstreren, door
de leerling manipuleerbare schema's of modellen tonen, enz...); het inoefenen
en testen van vaardigheden (grammatica, rekenen,...).
De eerste toepassingen zijn gewoon een aanvulling bij de klassieke
demonstraties en proefjes uit onze tijd. Ze kunnen de lessen verlevendigen
en de interesse van de leerlingen verscherpen, een moeilijk principe op
aanschouwelijke wijze verduidelijken. De oefen- en test-programma's laten
een zekere individualisering toe. Bij oordeelkundig gebruik (sic!) brengt
de computer hier zeker een educatieve meerwaarde. De vraag stelt zich natuurlijk:
wat is oordeelkundig gebruik? We komen er later op terug, maar hier is
alvast nog een probleempje: in welke mate is individualisering van het
leerproces wenselijk of staat het andere doelstellingen van het onderwijs
in de weg?
In 1986 waarschuwde Martin Valcke van het Pedagogisch Laboratorium
van de RUG reeds: "Men vergeet dat je met zo'n ding in de klas ook heel
wat problemen in huis haalt. Je haalt gewoon heel je structuur, heel je
routine overhoop. Zo'n machine zet de normale verhoudingen in de klas op
hun kop. (...) Een efficiënt en zinvol gebruik (...) veronderstelt
een heel nieuwe onderwijsstrategie. Zonder de juiste begeleiding moest
zo'n gang van zaken bijna slecht aflopen." Die gang van zaken was dat een
aantal scholen op eigen houtje computers ging aanschaffen, leerkrachten
liet experimenteren en - erger nog - de overheid die pilootprojecten lanceerde,
leerkrachten een initiatiecursus gaf, maar achteraf naliet voor degelijke
opvolging te zorgen (regelmatige in-service training) of toereikend materieel
te verschaffen (zowel hardware als software). Gebrek aan totaalvisie en
krappe budgettaire mogelijkheden (of althans prioriteiten die weinig
ruimte lieten) lagen hier aan de basis. Wanneer de overheid en de pedagogische
begeleiding geen greep houden op de voortsnellende evolutie is het gevaar
dat "de industrie gaat beslissen over de middelen en uiteindelijk dus over
de inhoud van het (computer)onderwijs."2
Vandaag,
méér dan tien jaar later, moeten we vaststellen dat het allemaal
niet zo'n snelle vlucht heeft genomen als sommigen hadden gedacht of gewild.
De computer in de klas is een evidentie geworden, maar de functionaliteit
ervan is veelal miniem. Veel hangt af van de beschikbare middelen, maar
ook nog steeds van het individueel initiatief van directies en leerkrachten.
Het gebruik van educatieve software is zeker niet wijdverbreid. Misschien
maar goed ook: in "The Cult of Information" merkt Theodore Roszak
op dat in '84 slechts 200 van 10.000 onderzochte educatieve programma's
enige waarde hadden. Daarenboven is veel educatieve software afgestemd
op individueel gebruik en dat veronderstelt dus de aanwezigheid van meerdere
machines per klas, wat ook weer problematisch is. Onder het motto 'liever
geen computer dan een verkeerd gebruikte' kunnen we misschien nog best
tevreden zijn met die vertraagde invoering van de informatica in het basisonderwijs.
Een computer die niet alleen onze schaarse middelen, maar ook nog eens
de kostbare leertijd van onze kinderen verkwist houden we liever buiten.
3. Maar hij komt! Klaas komt toch!
Heeft men zich ondertussen wel bezonnen over hoe het onderwijs moet
voorbereiden op de informatiemaatschappij? Want war er nu aankomt is toch
wel weer van een heel andere orde. Het ziet er naar uit dat de zo bejubelde
informatiesnelweg er heel wat minder lang over zal doen om het onderwijs
te veroveren. Zo de computer een opdringerige machine was, kon je hem toch
nog met een minimum aan gezond verstand in toom houden, je kon hem desnoods
buiten spel zetten door hem in een hoek van de klas stof te laten vergaren
(wat in veel gevallen ook gebeurd is). Maar deze keer zal het technische
wonder zich niet zomaar laten afschepen, hij heeft zijn voet allang tussen
de deur, want alle beslissingscentra hebben zich ten volle geëngageerd. Internet
en de Supersnelweg zijn slechts de breekijzers waarmee de informatie-industrie
greep krijgt op ons onderwijs (zoals ze ook de meest diverse aspecten van
ons leven wil gaan beheersen). Meer dan ooit is het dringend dat we ons
bezinnen over wat we met dat nieuwe technologisch vernuft willen gaan doen.
Hebben we ons tot nog toe wel de juiste vragen gesteld? Moeten we om te
beginnen niet terug de vraag stellen waarover het algemeen vormend onderwijs
en dan in het bijzonder het basisonderwijs moet gaan? En hangt die vraag
ook niet vast aan een algemene maatschappijvisie en de functie van het
onderwijs daarin? Hier zitten we natuurlijk terug bij de basis van Freinet.
Maar het zal inderdaad in dit licht zijn dat wij over Internet zullen moeten
praten. We proberen in een volgende aflevering op sommige van die vragen
antwoorden te verzinnen, meer bepaald hoe de computer en de oprukkende
beeldcultuur ons denken beinvloedt. Maar hier willen we eindigen met een
concrete toepassing van de computer in onze Freinet-schooltjes.
Een zwaar onderschat en bijna nergens ten volle uitgebuit potentieel
dat zich in de klascomputer schuil houdt is de tekstverwerking. Zeker in
een Freinetklas, waar zoveel nadruk gelegd wordt op het zelf schrijven
en presenteren van teksten (projectmappen, drukpers), biedt de computer
mogelijkheden om die Freinettechniek nieuw leven in te blazen. Alleen mag
men vooral niet denken dat het gebruik van de machine op zich voor enige
verandering ten goede kan zorgen. Integendeel! Wat Freinet beoogde met
het gebruik van de drukpers had vele facetten. In de eerstee plaats vormt
het drukken een eindstadium in een heel proces dat door de leerlingen
zelf wordt gecontroleerd en dat begint bij de praatrondes en vrije teksten;
het is iets waar de leerlingen duidelijk naar toe werken. Dit wil dus zeggen
dat ze een werk van langere adem leren voorbereiden en tot een goed einde
brengen. Dit proces is daarenboven een groepswerk: samen teksten bespreken,
kiezen welke zullen gedrukt worden en eventueel hoe ze samen moeten gebracht
worden tot een klasbrochure. Men leert omgaan met de motiverende spanning
tussen de eigen, individuele inbreng en het groepsresultaat. Tenslotte
brengt het drukken een ambachtelijke precisie bij, de behoefte om een produkt
te verzorgen in al zijn details. Inhoud en vorm dienen elkaar te versterken.
Kinderen moeten aandacht hebben voor de opbouw van hun verhaal, voor de
zinsconstructie en spelling. Maar ook de illustratie moet met evenveel
zorg gemaakt worden. De bladschikking dient bij te dragen tot de leesbaarheid
van de tekst. Kinderen leren het belang van dit totaalproces: hun verhaal
zal beter ontvangen worden wanneer aan al die details de nodige aandacht
werd geschonken. Hun verhaal zal aandachtiger gelezen worden en meer impact
hebben op de lezer.
Wanneer men eraan denkt om de computer in de plaats van de oude drukpers
te gaan gebruiken, moet men erover waken dat de doelstellingen van het
hierboven geschetste totaalproces niet geschaad worden. De tekstverwerker
en het lay-out programma hebben, door hun eenvoud in gebruik, de neiging
om het presenteren van teksten te reduceren tot enkele relatief gemakkelijke
handelingen via het klavier. De bedrieglijke eenvoud van de techniek leidt
de aandacht af van de ambachtelijke concentratie die nodig is om de opdracht
tot een goed einde te brengen. Wanneer
die gevaren ten volle onderkend worden, is het hier wellicht mogelijk om
de computer een zinvolle plaats in deze belangrijke Freinettechniek te
geven. En eens we zover zijn, dan is het logisch om een volgende stap te
zetten en aan het integreren van E-mail en Internet te denken in die andere
belangrijke Freinet-techniek, de correspondentie.