Werkgroep Freinet-achtergronden
Elke derde woensdag van de maand komen een aantal ouders en teamleden uit
de verschillende Freinetscholen samen. De samenkomsten gaan door in het
Pedagogisch Centrum. Nieuwe leden blijven welkom!
Verslag van te werkgroep Freinet-achtergronden van 15 oktober: 'Eenzijdigheid
in ontwikkeling: laten betijen of beteugelen?'
Als juf of meester beoog je de totale ontwikkeling van de persoonlijkheid
van elk kind. Toch kiezen sommige kinderen eenzijdig: 'lezen..., niks voor
mij, ik hou niet van projecten, bah.... rekenen, liever tekenen'. Moeten
we iets opleggen of er toch op vertrouwen dat ze er spontaan zullen toe
komen?
Aanvankelijk concentreert de discussie zich in de richting van het
probleem van kinderen die fouten maken: moet de fout worden rechtgezet
of kan men ze beter laten staan, omdat het kind er nog niet aan toe is
en er later vanzelf wel toe zal komen om de fout niet te herhalen. Volgens
het ene standpunt is niet het resultaat op zichzelf belangrijk, wel het
zoekproces er naar toe. Direct op een fout wijzen kan het kind ontmoedigen.
Volgens
het andere standpunt is een fout niet verbeteren een vorm van vlucht: men
laat de minder aangename taak om het kind op een fout te wijzen over aan
iemand anders in een toekomstige fase. Een relativerend prijzen zou misschien
de oplossing kunnen zijn, in de zin van: 'flink, maar...'
Er heerst onenigheid wanneer een fout sec mag worden rechtgezet en
wanneer niet. Men moet er zich vooraf over bezinnen of de fout al dan niet
essentieel is. Er zijn sferen in taal en wiskunde waarvan de correcte toepassing
een automatisme moet worden. Bij de training hiervan is radicale correctie
soms noodzakelijk. De dwang om een kind radicaal op een fout te wijzen
schijnt toe te nemen naarmate het kind hoger vordert in de basisschool.
Op oudere leeftijd moeten hogere eisen worden gesteld, en de afspraken
moeten worden nagevolgd.
Maar het probleem voor de onderwijzer om uit te maken of het kind er
rijp voor is om al dan niet in te grijpen is veelomvattender dan dat van
de foutcorrectie alleen: de vraag of de onderwijzer moet ingrijpen wanneer
het kind een bepaalde kwaliteit extreem eenzijdig ontwikkelt ten koste
van andere leergebieden, is een belangrijk aspect. Uiteindelijk zal een
kind ook in die gespecialiseerde eenzijdige ontwikkeling op een dood spoor
geraken, omdat het niet over de nodige achtergronden uit andere leergebieden
beschikt om tot samenhangend begrip van zijn specialiteit te komen. Ons
maatschappelijk systeem vereist dat eenieder een totale ontwikkeling doorloopt
over een zo breed mogelijk gebied, anders raakt ook het kind zelf geïsoleerd.
Elke vorm van intelligentie is gelijkwaardig, stelde Freinet in zijn invarianten.
Het is de taak van de onderwijzer te bewerkstelligen dat het kind er toe
komt soepel van het ene gebied naar het ander over te gaan. Dit kan bijvoorbeeld
door wat het kind graag doet als hefboom te gebruiken om verder te gaan
en tot een bredere ontwikkeling te komen. De onderwijzer moet niets opleggen,
maar de kunst beoefenen om iets te bekomen.
Er zijn verscheidene technieken om lets te bekomen:
- Waaraan je aandacht schenkt, zal zich veelvuldiger voordoen;
de leerkracht moet een therapeut zijn die aandacht besteedt aan de zwakkere
interessegebieden van een kind.
- Dwingen op de klassieke manier is uitgesloten bij Freinet.
- Bij het kind de overtuiging kweken dat er ook minder
leuke dingen bestaan die nochtans even noodzakelijk zijn.
Of hoeft een kind in extremis niet echt gestimuleerd te worden? Is
het niet zo dat wat in het kind zit er vroeg of laat zal uitkomen, en dat
wat er niet in zit er met geen middelen kan uitkomen? Freinet gebruikt
de metafoor dat een kind vanzelf tot iets komt wanneer het in een natuurlijke
situatie zit ('natuurlijk lezen' is een voorbeeld hiervan). Eén
van Freinets axioma's was dat een kind graag leert. Of dit niet-bewijsbaar
axioma uiteindelijk waar is of niet is van ondergeschikt belang, als we
de situatie zo creëren dat het axioma in de praktijk waar wordt.
In dit verband is het beeld van de onderwijzer als pedagogisch kunstenaar
aantrekkelijk: de man of vrouw met een hoog inlevings- en invoelingsvermogen,
die aanvoelt wanneer een kind aan een volgende ontwikkelingsfase toe is;
die aanvoelt wanneer een kind het aankan zijn fouten verbeterd te zien;
een onderwijzer die weet wanneer hij moet prijzen, maar ook wanneer het
noodzakelijk is om tegelijk te slaan en te zalven; een onderwijzer die
aanvoelt wanneer eenzijdigheid voor een foute groei zorgt of wanneer zij
integendeel de mogelijkheid behoudt om er nieuwe kennis en nieuwe verworvenheden
op te enten. De 'kunst van het onderwijzen' is iets dat men vooral van
nature uit heeft en dat men slechts in beperkte mate aanleren kan. Het
staat wel vast dat iemand als Célestin Freinet zelf in hoge mate
een groot pedagogisch kunstenaar was.
Binnen de werkgroep vroeg men zich ook af of de leerdruk op school
hoger is dan vroeger. Volgens sommigen is de leerdruk nu dermate hoog dat
zij de totaalontwikkeling van het kind in de weg staat. Anderen betwijfelen
of de leerdruk nu hoger is dan 30 jaar geleden. In welke mate is er bijvoorbeeld
druk om kinderen op een bepaald tijdstip te leren lezen? De onderwijzer
creëert in de klas een situatie waarin 99% van de kinderen er toe
komen op een natuurlijke manier te leren lezen. Maar wat doet men met de
achterblijvers? In onze scholen is het de conventie tot nieuwjaar te wachten,
en dan opteert men ervoor het leesproces technisch te ondersteunen. Maar
Freinets medestander van het eerste uur Paques heeft dit nooit willen doen,
en hij heeft geen kinderen gehad die niet vanzelf leerden lezen. Maar volledigheidshalve
dienen we eraan toe te voegen dat hij met de kinderen van zijn klas van
8 uur 's morgens tot 6 uur 's avonds bezig was. Een bezigheid waarbij hij
ook voldoende talent had om op natuurlijke wijze de complete wiskundestof
uit zijn kinderen te halen.
Verslag Jan Boddaert
Copyright ©
januari 1998.