Waterwegen in Twente

Twente kent geen grote rivieren. Maar de aanduiding "het land tussen de Regge en de Dinkel", die voor Twente regelmatig gebruikt wordt, geeft al aan wat voor betekenis deze kleine rivieren hebben voor het landschap. De waterscheiding tussen de twee stroomgebieden wordt gevormd door de oostelijke stuwwal. Vanaf deze heuvels ontspringen de vele beken die westelijk in de Regge uitmonden en oostelijk in de Dinkel. Sommige beken vinden hun oorsprong echter in de hoogvenen. Men onderscheidt in Twente verschillende typen beken, ieder met een eigen kenmerkend karakter. Deze typen worden bepaald door het verschil in reliëf, grondsoort of occupatievorm van de betreffende omgeving. Ook of we met een bovenloop of een benedenloop van een rivier te maken hebben bepaalt het gezicht van de beken.

De rietebeken vinden we in het heuvelland van Ootmarsum. Riet of riete verwijst in dit geval niet naar het ons bekende gewas, maar naar een erosiedal met steile randen gelegen in een heideachtig heuvelgebied. De riete is de plaats waar deze beeksoort ontspringt. Elke bron heeft echter wel weer een specifiek karakter met name op het gebied van de flora. De bekendste bron van een rietebeek is die van de Springendalsbeek. Deze bron manifesteert zich als een smalle kom in een enkele meters diep dalletje met steile oevers, die met jeneverbes, berk en wilg begroeid zijn. De kom zelf is begroeid met mossen en pollen waartussen helder water opkwelt, tal van kleine stroompjes vormend, die zich al spoedig tot een klein beekje verenigen. Rietebeken vind men voornamelijk in de bovenlopen (dicht bij de bron) waar de waterloop zich kenmerkt door steile oeverwallen en smalle dalen. Komen we lager in de benedenloop dan verandert vaak het karakter van de beek en gaat in een ander type over.

Het tweede type beek dat we tegenkomen is de heidebeek. Het water heft er diep de zandgronden ingesneden. De bijna loodrechte oeverwanden zorgen ervoor dat het water zelden buiten zijn oevers kan treden. Van een beekdal kunnen we hier dan ook niet spreken. Deze beeksoort laat echter wel zeer fraai de werking zien van de krachten die het stromende water op de wanden, steil en betrekkelijk los, uitoefent. Overal waar de waterstroom gedwongen wordt om zijn richting te veranderen, zoals bij een buitenbocht, waar de stroomsnelheid het grootst is stukken zand afslaan en meesleuren met het water. Het water zal op deze wijze de bocht uithollen onder het vegetatiedek, tot het moment dat wortels zo ver vrij komen dat struiken en bomen in het water vallen en meegesleurd worden. IN de binnenbocht, waar de stroomsnelheid het laagst is, zal de rivier zand afzetten, zodat er een zandbank kan ontstaan. Deze zandbank zal later bedekt worden met vegetatie. Op deze manier verleggen de beekjes hun eigen loop. Kostbare kribwerken van palen met gevlochten rijzen, takkenbossen en puinstortingen kunnen dit proces wel tijdelijk keren, maar niet tegenhouden.

Een mooi voorbeeld van dit proces vinden we bij de Dinkel bij het Lutterzand. De Stuifheuvels die zich bevinden zijn ontstaan door menselijk handelen als kappen van bossen en het steken van plaggen. Ook de aanwezigheid van konijnen werkte mee aan het vernielen van de vegetatie. De verdwijning van de vegetatie stelde de wind in staat om het zand tot hoge heuvels op te stuiven. Door middel van bebossing met grove dennen werd het stuifzand getemd. Maar aan de oevers van de Dinkel zorgt de kracht van het water nog steeds voor het wegslaan van de kanten, gepaard met het vernielen en meesleuren van de vegetatie. De wind heeft daar dan ook vrij spel.

Een derde type beek is de houtwalbeek. De meeste Twentse beken behoren tot dit type en we vinden ze overal in het stroomgebied van de Regge, waar ze tussen de essen, langs bossen, houtwallen, groengronden en boerenbedrijfjes stromen. De loop van deze beken wordt behalve door het reliëf van de hoger gelegen essen, vooral bepaald door de ligging van het Regge-gebied dat in zuidwestelijke richting afloopt. Het zijn juist deze vrij brede en diepe beken, die uitgestrekte groengronden aan weerszijden langs zich hebben liggen - vruchtbarekleihoudende gronden waar ijzeroer veelvuldig in voorkomt. Door de slechte afwatering van de beken in Twente in vroegere tijden, overstroomden de rivieren in de winter of de lente wanneer er veel regenwater of gesmolten sneeuw was, regelmatig. De rivier veranderde dan in een uitgestrekte watervlakte die slechts door verdamping verdween. Zo konden zand- en kleideeltjes bezinken. De zwaarste deeltjes werden door het stromend water in de nabijheid van de oevers afgezet. Maar verder verwijderd van de oevers, waar het water zijn stroomsnelheid verloor, konden alleen de lichtste deeltjes worden afgezet. Het eerder bezinken van het zand en de zandige klei zorgde ervoor dat vlak bij de kant oeverwallen ontstonden. Bij het terug trekken van het water waaide de wind het zand tot kleine heuveltjes. Deze oeverwallen of riviergeulen konden zo hoog worden dat bij een volgende overstroming deze hoogten boven het water uitstaken. Een mooi voorbeeld van deze duinen vinden we bij Losser aan de Dinkel. De duinen werden door de mensen opgehoogd en verzorgd en als natuurlijke dijken hielden zij het water vaak in toom. Ze konden echter toch niet voorkomen dat het water nog geregeld buiten zijn oevers trad. Om dit te voorkomen begon men tussen 1894 en 1913 de beken te kanaliseren en te normaliseren, zodat er een beter afwateringssysteem ontstond. Het gevolg was dat er gronden ontstonden die 's zomers goed droog waren en als hooilanden in gebruik genomen konden worden. De zogenaamde maten of meden. De broek- en vliergronden waren echter nog steeds te drassig en ook hiervoor moest een oplossing gevonden worden. In 1925 werden daarom alle beken in het Regge-gebied gekanaliseerd. Sommige delen heeft men om zijn unieke natuurschoon kunnen sparen doormiddel van omleidingkanalen.

Behalve beken en riviertjes kent Twente ook een aantal kanalen. Grote kanalen als het Twentekanaal en het Almelo-Nordornkanaal bepalen voor een belangrijk deel het beeld van de waterwegen in Twente. Ze zijn aangelegd in de tijd dat men nog hoge verwachtingen koesterde van de verbindingen via het water tussen Nederland en Duitsland, voor het vervoer van turf en handelsartikelen. In 1936 was het Twentekanaal gereed, maar de drukverwachte scheepvaart bleef uit. Het weinige waterverkeer heeft ervoor gezorgd dat flora en fauna zich hebben kunnen ontwikkelen. Een voor de economie bedoelde vaarweg, die vele protesten van natuurliefhebbers heeft opgeleverd, is nu een heel eigen stukje stille natuur geworden.

 

Terug

Terug naar Home page