Italië was de zwakke schakel in de Triple Alliantie. Reeds vroeg hadden Duitsland en Oostenrijk-Hongarije door dat hun bondgenoot niet erg betrouwbaar was. Het verbaasde beide landen ook niet dat Italië zich bij het uitbreken van de oorlog neutraal verklaarde. Dit was te wijten van een (voor Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) geheim Frans-Italiaans verdrag waarin afgesproken werd dat Italië zich bij een Frans-Duits conflict neutraal zou opstellen. In 1915 liet Italië zich echter leiden door eigenbelang: de partij die de beste aanbieding deed, kreeg de Italiaanse steun. Toevallig waren dit de geallieerden. Zij boden de Brennerpas als natuurlijke grens, Trentine, Triëst, Istrië aan. Voorts werd hun nog Turks gebied in Klein-Azië en Duitse Afrikaanse kolonies toegezegd. Aldus verklaarde Italië op 24 mei 1915 de Centrale Mogendheden de oorlog.
Het Italiaanse front bevond zich grotendeels aan de rivier de Isonzo waar ze de Oostenrijkers in 12 bloedige veldslagen bevochten. Deze rivier vormde gedeeltelijk de natuurlijke grens met Oostenrijk-Hongarije en het lag in de Italiaanse bedoelingen om van daaruit naar de belangrijke havenstad Triëst door te stoten. In de Eerste Slag aan de Isonzo verloren beide partijen 25.000 man. Noch de Italianen noch de Oostenrijkers slaagden er in door te stoten. In 1915 volgden nog drie veldslagen die de Italianen 250.000 man kostten. In 1916 en 1917 probeerden de Italianen door massale aanvallen een doorbraak te forceren, zonder resultaat en met zware verliezen. Op 24 oktober 1917 moesten ze veld ruimen voor de Oostenrijks-Hongaarse troepen, enorm versterkt door Duitse strijdkrachten. De daarop volgende dagen beleefden de Italiaanse legers een ware crisis; niet alleen verloren ze 200.000 man aan doden en gewonden maar er deserteerden er ook nog eens 200.000. Britse en Franse militaire hulp konden de Oostenrijkse opmars stuiten zodat het Italiaanse leger de kans kreeg zich te reorganiseren. In oktober 1918 slaagden de geallieerden er uiteindelijk in de Oostenrijks-Hongaren terug te dringen. Toen de oorlog definitief voorbij was, telden de Italianen 615.000 gesneuvelden en 1 miljoen gewonden.
Toen de geallieerden in 1915 overleg pleegden om grote offensieven te openen in 1916 stemden ook de Russen toe om de Duitsers onder druk te zetten. Na een verzoek van de Italianen besloten de Russen in maart 1916 tot een offensief aan het Narocmeer. Dit werd een waar fiasco; de Russische verliezen bedroegen 110.000 man aan doden, gewonden en krijgsgevangenen. Slechte coördinatie van artillerie en infanterie (soldaten kwamen om in eigen artilleriegevuur), communicatie en weersomstandigheden (ruim 11.000 Russen vroren dood) waren hier de boosdoeners.
In juni probeerde men opnieuw; deze keer onder leiding van generaal Brusilov. Op 4 juni 1916, over een front van 323 kilometer, begon het succesvolste offensief uit de Eerste Wereldoorlog. De aanval was gericht tegen de Oostenrijk-Hongaren. De Russen begonnen met een gigantische beschieting met 1938 kanonnen. Omdat de beschietingen voorafgegaan waren door een afleidingsmanoeuvre, kwamen ze onverwacht en maakten vele Oostenrijkse slachtoffers. Het hele offensief had zo'n succes dat het Oostenrijks-Hongaarse front in augustus over een breedte van 420 kilometer volledig instortte. Tijdens een korte rustperiode wou Brusilov zijn troepen bevoorraden en reserves laten aanrukken. Omdat aan dat laatste niet kon voldaan worden, was hij genoodzaakt zijn offensief te staken. Ondanks het grote succes waren de Russische verliezen enorm: en bedroegen 1.000.000 aan doden, gewonden en vermisten. De Oostenrijks-Hongaarse verliezen bedroegen 600.000 man aan doden en gewonden en 400.000 man aan krijgsgevangenen. Tevens was de ruggengraat van hun leger gebroken en men werd geheel afhankelijk van bondgenoot Duitsland. Zo kregen de Duitsers het bevel over het Oostenrijks-Hongaarse leger (eind 1916 kreeg de Duitser Hindenburg het opperbevel over het oostfront tot Tarnopol).