De Duitsers veroverden in het begin van de oorlog veel grondgebied maar er was geen enorme hoeveelheid oorlogsbuit en dit terwijl de communicatie-en aanvoerlijnen steeds langer werden. De Duitse opperbevelhebber Von Moltke wou meer resultaten zien en gaf de commandant van het 2° leger, Von Bülow, een Franse legertroep die zich ten oosten van Parijs bevond te vernietigen. Von Moltke liet nu een essentieel element van het Von Schlieffenplan varen, namelijk dat men westelijk om Parijs heen moest trekken. Deze beslissing had zware gevolgen; het zou Duitsland en bondgenoten en vijanden in een 4-jarige loopgravenoorlog storten. Meer nog, het zou Duitsland de eindoverwinning kosten.
Een ander Duits leger, het 1°, onder Von Kluck wou de buit niet alleen voor Von Bülows leger laten. Von Kluck liet zijn leger -zonder Von Moltke's toestemming - ook op de Franse legertroep ten oosten van Parijs jagen. Hierdoor ontstond er een gat in de Duitse linie. Van zodra de Fransen hiervan op de hoogte raakten braken er overal langs de Marne hevige gevechten uit. Met als gevolg dat het Duitse 1° en 2° leger deels moesten wijken en het gat tussen beide enkel vergrootte. Omdat de geallieerden niet in staat waren snel en efficiënt in te grijpen konden de Duitsers het gat nog tijdig dichten. Maar men had toch kunnen bekomen dat de Duitse opmars halt toegeroepen werd. Met de Slag aan de verdween iedere hoop op een snelle beëindiging van de oorlog.
Von Moltke werd uit zijn functie ontheven en werd vervangen door de Duitse minister van Oorlog Von Falkenhayn. De verlegde de nadruk van het conflict naar het Frans-Belgisch kustgebied.