Geld moet rollen


Download hoofdstuk 1 [22K ZIP]

De telefoon rinkelde. Dit was echter niet de schuld van het apparaat dat hier immers om ontworpen was. Ook een enorme massa, in de voorheen altijd riant lijkende huiskamer, vond dat, waarna hij met een zucht opstond. Of de zucht nu geslaakt werd door het gevaarte dat net van de comfortabele bank was opgestaan, of van de bank zelf was niet nader te bepalen. Langzaam naderde het lichaam van Arie Roos de telefoon. De enige momenten dat zijn lichaam snel bewoog bestonden namelijk alleen uit de momenten dat er wat te beleven was of als er een aanbieding was bij de plaatselijke snackbar.
Aries' hand greep de hoorn van het toestel met een klap en testte zodoende de stevigheid van het tafeltje waarop het was geplaatst.
"Met Arie."
"Art," riep een bekende stem
"Bob, bel je uit Pittsburg?," schrok Arie.
"Nee, want ik ben net bij een zakenrelatie van mijn vader geweest" zei Bob die op dat moment werd gestoord. "Momentje Arie"
Bob keek even op vanuit de telefooncel naar de forse neger die hem net op de schouders getikt had. De man was niet bijzonder groot maar wel behoorlijk breed en was, aan zijn grijze haren te zien, al wat ouder. Hij vroeg uitermate vriendelijk:
"Do you have change for a quarter. Gotta make a phonecall."
De zware basstem van de man was uitermate mooi. Bob graaide met zijn vrije hand wat losse munten uit zijn zak, gaf het de man en maakte een afwerend gebaar toen hem ter vergoeding een dollarbiljet voor zijn neus gehouden werd.
"Thank you," zei de man en verdween om ergens anders een lege telefooncel te vinden waar hij ongestoord kon bellen..
Bob keek de man een stukje na en richtte toen zijn aandacht weer op zijn gesprek met Arie. Hij haalde eenmaal diep adem en zei toen:
"Art, luister even goed. Zo meteen vertrekt mijn vliegtuig en..."
"Naar Holland?"
"Nee naar Curaçao," riep Bob geïrriteerd. "Waarom denk je dat ik je bel halve zool. Ik heb een paar weken over en heb niet veel zin om in die tijd alle zakenrelaties af te lopen voor mijn vader snappie "
"Ja hoor," mompelde Arie. "Dan zal ik even een zeilboot regelen om een tocht te plannen."
"Doe dat, tot morgen"
"Tot morgen"
Tevreden legde Arie de hoorn neer. Er was weer iets op komst en wat het ook was het kwam geen moment te vroeg.
"Meteen maar actie ondernemen," mompelde Arie, pakte opnieuw de hoorn van de haak en draaide een nummer."
"Miora Pizza, voor de lekkerste pizzas van...," klonk het door de hoorn.
"Ja dat zal wel," zei Arie terug. "Ik wil graag 3 pizza's hebben met veel kaas, tomaat en vlees en GEEN ansjovis."
"Eeeeeh, kingsize?," vroeg de stem weer.
"Precies, voor mij alleen het formaat voor de koning enne doe er wat extra kaas op," grijnsde Arie.
"Arie eet je niet te veel van die vettigheid. Het is niet goed voor je," riep zijn moeder vanuit de keuken. Zij was net terug van de wekelijkse bridgeavond met haar vrienden.
"Nee moeder," riep Arie terug, om daarna zuchtend van teleurstelling, in de hoorn te melden: "laat die extra kaas dan maar zitten..." Daarna gaf hij nog snel het adres door voor de bezorging en nam weer plaats op de bank.
"Tja, want je zult zien als Bob hier eenmaal is wordt er niets meer gegeten," mompelde hij.
* *
*
Het was een regenachtige dag, zo een dat alleen mensen die daar een gegronde reden voor hebben de straat op gaan, en Jan Prins was opgestaan met een zeurende hoofdpijn. Het feit dat dit opstaan niet vrijwillig gebeurd was maar puur veroorzaakt door het gebrul van zijn vader, de voormalige Kolonel van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger, had zijn toch al niet zonnige humeur nog eens met schrikbarende snelheid doen dalen. Zo'n snelle humeursdaling was waarschijnlijk niet meer geregistreerd nadat de Duitsers indertijd Holland waren binnengevallen. Het helse kabaal dat geproduceerd werd door de stembanden van zijn vader was niet te missen al kon het waarschijnlijk wel verward worden met een vliegtuig dat door de geluidsbarriŠre breekt.. Om verdere gehoorbeschadigingen te voorkomen stapte Jan met twee voeten naast zijn bed en pakte zijn kleren van het hangertje af.
* *
*
De oorzaak van al het kabaal was Marianne, de huishoudster, van de Kolonel die iedere week voorzien werd van een bedrag waarvan zij het huishouden financierde. Jan Prins berekende iedere week dit bedrag waarbij constant rekening werd gehouden met inflatie. Op basis van orders van de kolonel werd er contant geld uitgekeerd. Nadat de inkopen gedaan waren bleef er echter altijd wat kleingeld over, dit geld werd in een aardewerken pot gegooid die boven op de keukenkast stond. In de loop der tijden was die pot steeds voller geworden want, alhoewel er iedere week geld werd bijgedaan, er nooit er geld uitgehaald werd. Die ochtend was de Kolonel op zijn gebruikelijke vroege tijdstip opstaan, waarna hij zich stoer had gewassen met koud kraanwater. Afsluitend verzorgde hij zijn niet onaanzienlijke snor, en constateerde vervolgens dat Marianne nog steeds niet aanwezig was om een stevig ontbijt te verzorgen. Uit pure ergernis begon de Kolonel zijn snorpunten steeds driftiger op te draaien, om deze vervolgens bijna op te eten.
* *
*
Het fenomenale geduld van de Kolonel was wijd en zijd bekend, althans... het volledig ontbreken van enige vorm van geduld. Al na een aantal minuten heen en weer gelopen te zijn tussen voordeur en keukentafel besloot hij dat hij lang genoeg had gewacht, raasde langs voornoemde tafel en rukte woest aan de nietige kastdeurtjes waarachter het serviesgoed was verborgen. Wat hij helaas niet wist was dat Marianne de deuren, van de overigens grote en zware, keukenkast altijd op slot draaide omdat zij anders niet dicht bleven zitten. Het rukken aan de deurtjes had dus niet als effect dat deze in beweging kwamen. Daarentegen kwam de rest van de kast wel in beweging.
* *
*
Langzaam kantelde het gevaarte naar voren. De kolonel, die inmiddels begon te beseffen dat dit niet de geijkte manier was om borden uit een kast te halen, stopte met een snelle reactie de kast, en begon een verwoede poging te ondernemen om de zaak weer rechtop te krijgen. Langzaam kantelde de kast terug. De pot met geld was tijdens dit rumoer zoetjesaan al wankelend opgeschoven in de richting van de rand van de kast en kantelde nu volledig, waarna een onophoudelijke stroom van centen, stuivers, dubbeltjes, kwartjes, guldens en rijksdaalders op de onfortuinlijke Kolonel neerdaalde. Vervolgens tuimelde ook de aardewerken pot zelf in gruzelementen op de vloer. Van schrik liet de Kolonel de kast bijna weer vallen. In plaats daarvan viel hij zelf omver en viel de kast na enige aarzeling terug op haar vier poten. Enkele ferme verwensingen uitend krabbelde Kolonel Prins overeind om zich daarna af te reageren op de vermeende oorzaak van al deze ellende: een geschrokken Marianne, die met haar jas nog aan de keuken in was komen snellen en nu onthaald werd op enkele niet mis te verstane Javaanse vloeken.
"Waar voor de drommel kom jij vandaan!" brulde de Kolonel
"Mijn fietsband begaf het...," zei Marianne ontsteld.
"FIETSband, FIETSband," blafte de Kolonel "Gezonde mensen LOPEN. Fietsen is voor oude mensen die niet meer KUNNEN lopen. En voor slagersjongens. Hoor je mij!"
"Ja, kolonel," zei Marianne die inmiddels van de schrik begon te herstellen.
Wild van kwaadheid deed de Kolonel een stap naar voren, waardoor er een serie muntstukken door de kamer zeilde. Plotseling drong het tot hem door wat er zojuist van de kantelende kast was gevallen. Een snelle blik om zich heen deed hem beseffen dat de vloer inderdaad bezaaid was met een fikse laag kleingeld. Bevend van woede begon zijn vinger te wijzen naar de muntstukken.
"Hoe komt dat daar," kreet hij.
Dat zou in beginsel natuurlijk erg gauw zijn uitgelegd... maar zoals zo vaak nam de Kolonel niet de tijd om Marianne uit te laten praten. Heen- en weerlopend over het rinkelende kleingeld begon hij op vol volume te brullen over moord , doodslag, nacht, molest en ontij. De woede begon pas af te zakken toen Marianne, die dit soort uitbarstingen wel gewoon was, een behoorlijke maaltijd in elkaar had gedraaid. Toen de kolonel flink gekalmeerd was zei hij:
"Dat geld gaat naar de bank, hoor je."
* *
*
Op dat moment kwam Jan de trap af. De opmerking over geld had hij nog net opgevangen en interesseerde hem natuurlijk mateloos. Het resultaat was een hernieuwde scheldkanonnade van de Kolonel die uit de komst van nieuwe toehoorders merkbaar kracht putte. Marianne kreeg het pas echt zwaar te verduren toen Jan hardop peinzend was begonnen uit te rekenen hoeveel rente er werd misgelopen door zoveel geld in huis te bewaren, iets waar de Kolonel nog niet bij had stilgestaan. Het resultaat van de berekening bezorgde Jan bijna een hartaanval. Zelfs het geklutste eitje van Marianne, waar hij anders zo dol op was, kon zijn hartslag niet naar het juiste tempo brengen. Marianne was zo wijs om geen tegenwerpingen te maken en nadat zij het geld van de grond had geraapt borg zij het op in een zak die zij dichtbond met een eindje vliegertouw.
* *
*
Angstvallig hield Jan de zak met geld in de gaten die op tafel stond. Nadat hij een uiterst karig ontbijt naar binnen had gewerkt greep hij de zak van tafel en vertrok richting de bank. Het tempo waarmee hij naar de bank liep werd allengs hoger omdat hij wist dat iedere seconde hem een fortuin aan rente kostte.
Jan liep de bank binnen en zette de zak met geld met een klap op de balie neer.
"U wenst?" vroeg de man achter de balie, terwijl hij een potlood kunstig in een hand rondjes liet draaien.
"Ik wil graag 212,50 storten op deze rekening," zei Jan die, terwijl hij het briefje met het rekeningnummer van zijn vader onder het loketraampje schoof, bedacht dat deze baliemedewerker best zelf had kunnen bedenken dat iemand die een zak geld op de balie zet, dit meestal niet doet om daar nog wat geld bij te halen.
"Dat kan," zei de man.
Hij verplaatste zijn potlood naar de andere hand, een luikje links van het loket werd geruisloos geopend en de zak werd naar binnengetrokken waarna het luikje weer even geruisloos sloot. De man stond op, legde met tegenzin zijn potlood neer, liep een meter naar achteren, leegde de zak in een trechtervormige bak en wachtte. De onderkant van de trechter opende zich, en al ratelend rolde het geld langs een sensor waarmee het geld geteld werd. Het resultaat van deze telling was te zien op een schermpje bij het apparaat. De zak werd onder een andere opening gehouden, waarna het getelde geld weer in de zak viel. De man liep terug naar het loket en schreef een bedrag op een papiertje, waarna hij het onder het loketraam doorschoof naar Jan. Vluchtig las Jan het door. Daarna schoof hij het briefje onder het loketraampje terug naar de beambte.
"Pardon, dit klopt niet," zei hij. "Ik heb u net 212,50 gegeven en niet 209,50 zoals op deze rekening staat."
Even staarde de man hem aan over zoveel onwetendheid; daarna reageerde hij: "Dat klopt. Het kost u namelijk drie gulden om het geld te laten tellen."
"Pardon?," vroeg Jan die onmiddellijk wakker werd nu hij met een onverwachte financi‰le tegenslag geconfronteerd werd.
"Wij moeten een bedrag in rekening brengen om uw geld te tellen," herhaalde de man geduldig.
"Waarom moet u mijn geld tellen?"
"Anders weet ik niet hoeveel geld er in die zak zit."
"Maar, beste man," zei Jan ijzig kalm. "U hoeft helemaal niet te tellen hoeveel er in die zak zit. Ik weet al hoeveel geld er in die zak zit: het is 212 gulden en 50 cent. Dat heb ik u ook gezegd."
* *
*
Tja, en toen deed de beambte iets doms; hij ging in discussie met Jan Prins over geld. En een ieder die met Jan te maken had gehad wist al dat je beter niet in discussie kan gaan met Jan, zeker niet als het over geldzaken gaat. De beambte kreeg een wat grimmige grijns op zijn gezicht toen hij zei:
"Meneer, het is ons beleid om gestort kleingeld te tellen en hiervoor een bedrag in rekening te brengen. Dat moet u toch begrijpen."
"Ah," zei Jan terwijl hij zijn hoofd naar achter gooide. "En het is mijn beleid om niet te betalen voor het voorrecht om geld te storten op mijn eigen rekening, en dat moet u toch begrijpen."
Nu was het strikt genomen weliswaar niet Jans eigen rekening; maar een kniesoor die daarop zou letten.
De beambte werd nu een stuk minder vriendelijk toen hij zei: "Dat zult u dan met ons bankhoofd moeten bepraten..."
Hiermee vond de bankemploy‚ blijkbaar dat de discussie gesloten was. Terwijl hij wilde overgaan naar de volgende klant kwam hij tot de ontdekking dat dit niet mogelijk was omdat Jan nog steeds voor de balie stond. "Meneer, er zijn nog meer wachtenden," zei de beambte ge‹rriteerd.
"Dat is niet mijn schuld, wel?," kaatste Jan terug.
Toen de man geen antwoord gaf zei Jan: "Ik wil graag met het bankhoofd praten."
"Die is momenteel niet beschikbaar. U zult moeten wachten tot hij de tijd vindt om u te woord te staan," zei de beambte die nu duidelijk iedere neiging tot medewerking verloren had. Jan reageerde als een stier op een rode lap op deze handelwijze van de loketbeambte, die duidelijk de vastberadenheid van Jan, zeker met betrekking tot geld, onderschat had.
"Och, dat is geen probleem. Ik heb geen haast," reageerde Jan koeltjes.
En in die opmerking over het 'geen haast' hebben van Jan lag voor de beambte nu juist het probleem. In het kleine bankkantoor waren maar twee loketten, waarvan bij een de elektronische apparatuur defect was. Er was dus nog maar een loket beschikbaar, en dat werd nu geblokkeerd door Jan Prins, die -- tot grote schrik van de beambte -- geen enkele neiging bleek te vertonen om snel te vertrekken. In de tussentijd was de wachtrij voor het loket al aardig groot geworden. En tussen de wachtenden stonden wel degelijk mensen die haast hadden, zoals zij ook duidelijk lieten horen.
* *
*
Zenuwachtig begon de beambte zich af te vragen of het misschien verstandiger zou zijn om het bankhoofd erbij te halen. Maar, zo bleek al gauw, dat was niet meer nodig. Een van de medewerkers had het hoofd er al bij gehaald.
"U heeft problemen," zei het hoofd.
"Welnee," reageerde Jan. "Ik kom hier geld storten op mijn rekening, en dat kan niet."
"Nou," zei de man ongeduldig. "Dan heeft u toch een probleem?"
"Welnee," herhaalde Jan. "IK verdien mijn brood niet met het storten van geld op een bankrekening, dat doen jullie. Als er dus al iemand is met een probleem dan zijn jullie het. Zolang ik namelijk mijn geld niet kan storten verdienen jullie niets aan mij."
Er ontstond een kort overleg tussen de beambte en het bankhoofd.
"Maar meneer," zei het hoofd na een tijdje. "U kunt toch niet verwachten dat wij zonder het bedrag te tellen het geld gaan storten."
"Ooooooh," zei Jan op een toon alsof nu voor hem alles duidelijk werd. "Maar DAT is een misverstand. Natuurlijk mag u mijn geld tellen; al telt u het honderd keer, ga uw gang. Als jullie dat graag willen zal ik jullie daarin echt niet storen, laat staan tegenhouden... MAARRR... daarvoor ga ik natuurlijk niet betalen, want van mij HOEFT het geld namelijk niet geteld te worden."
"Maar meneer," herhaalde het hoofd nu wanhopig. "U kunt toch niet werkelijk verwachten dat wij zonder het bedrag te tellen het geld gaan storten."
"Verwacht u dan werkelijk dat ik ga betalen om het geld te laten tellen omdat u denkt dat ik lieg?"
Het leek een volle minuut te duren tot het bankhoofd begreep wat Jan nu eigenlijk zei, en het duurde daarna nog heel even voordat hij besefte dat het toch niet bepaald verstandig is om ten overstaan van het nu grootschalig meeluisterend publiek te gaan zeggen dat het personeel van deze bank hun clientŠle niet vertrouwt.
"Storten dat bedrag," zei het bankhoofd tegen de beambte.
"Maar de regels...," zei de man klagend.
"Geen gezeur. Gewoon storten," zei het hoofd.
De beambte schreef een rekening en schoof die onder het luikje naar Jan.
"Tevreden?" vroeg het hoofd.
Jan knikte, las het zaakje door en ondertekende uiteindelijk de rekening. Daarna schoof hij het terug naar de beambte. Met een afschrift in zijn zak, en onder zowel goed- als afkeurend gemompel van de overige aanwezigen verliet hij de bank.
Het regende nog steeds, maar een behaald financieel succesje, hoe klein ook, maakte voor Jan Prins de dag altijd een stukje zonniger.
* *
*
Op weg naar huis werd hij verrast doordat ineens iemand een klap op zijn schouder gaf.
"Ouwe centendief," riep de stem van Arie Roos joviaal.
Tot zijn grote geluk stelde Jan vast dat het geld inmiddels bij de bank achter slot en grendel zat.
"Zeg Jan, ik werd vanochtend gebeld door Bob en...," zei Arie.
"Komt hij hierheen?," onderbrak Jan.
"Ik werd gisteren al door hem opgebeld dat hij met het vliegtuig zou komen maar een paar uur later belde hij me weer op en hij staat nu op het vliegveld op ons te wachtten."
"Wat!!! Ben je hier met de auto heen gekomen?"
"Nee, maar wat maakt dat uit we kunnen toch een taxi...," zei Arie en slikte de rest in na een woedende blik van Jan.
"Kom mee," zei Jan. "We nemen mijn auto wel."
De lichtblauwe Opel Kadett van Jan was al redelijk op leeftijd maar ondanks dat zeer betrouwbaar. Aangezien Jan aan het stuur zat reden ze met een beschaafde snelheid naar de luchthaven Schiphol alwaar zij de auto op het parkeerterrein plaatsten.
"Bob is net binnen," zei Arie die op het vluchtenbord had gekeken.
Een kwartier later kwam Bob door de poortjes naar buiten.
"Hee bobbie hiero," galmde Arie door de luchthaven heen.
Maar Bobbie had de jongens allang al gezien. Een daverend gelach steeg op toen de jongens elkaar omhelsden.
"Moet dat allemaal mee," vroeg Jan toen hij de stapels koffers zag die Bob met zich mee trok.
"Hoezo, is dat een probleem dan?"
"Arie moet ook mee zie je," begon Jan.
"Hmmm," pochtte Arie quasi beledigd: "Dan neem ik wel een taxi op jouw kosten."
"Dit herken ik inderdaad weer," zei Bob lachend. "Arie pak even zo'n koffer, en jij ook Jan"
De spullen werden ingeladen in de Kadett waarna Bob na enig passen en meten de achterbank opschoof.
"Zeg Jan," vroeg Arie.
"Ja???"
"Loop jij nou tegenwoordig ook al met zakken geld over straat," vroeg Arie.
Jan trok rood weg terwijl Bob die begreep dat er weer gejend werd in een lachstuip lag.
* *
*
De kolonel was intussen al weer aardig gekalmeerd toen de jongens het huis binnen liepen. Alle drie tilden ze een koffer. De oud-militair keek even over de krant heen toen hij Bob ontwaarde.
"Allemachtig, begint de ellende weer. Ik heb ook geen moment rust. Eerst dat gedoe met dat geld en nu...," bromde hij. "En ik vermoedde al zoiets toen ik Arie aan de lijn had; ik dacht: daar komen weer problemen van. Maar ik wil er niets van horen ja, wat je zelf veroorzaakt los je ook maar weer op."
"Bob komt alleen maar voor een paar weken naar Nederland," zei Jan voorzichtig.
"Dat doet er niet toe. Sommige dingen kunnen nu eenmaal niet. Bonnie en Clyde zet je ook niet bij elkaar. En net zo min als dat je vuur bij benzine houdt zorg je dat jullie bij elkaar komen. Begrijp mij goed; afzonderlijk zijn jullie prima jongens. Als er twee van jullie bij elkaar komen kan het echter al alle kanten op, maar als jullie gedrieën bij elkaar komen kunnen we de schuilkelders weer gaan afstoffen."
"Kunnen we Bobs spullen ergens neerzetten," vroeg Arie.
"Wel ja. zet maar ergens in een kast neer," zei Jan.
Kolonel Prins was intussen verder gegaan met de krant en dat kwam de jongens goed uit want alhoewel de kolonel een beste kerel was kon hij wel aardig blijven doorgaan over bepaalde onderwerpen.
"Zo," zei Jan toen ze op zijn kamer waren. "Zet die koffers nu eerst maar eens ergens in de hoek neer"
Bob ging zitten op de rand van het bed. "En, wat zijn de plannen van de heren?" vroeg hij.
"Plannen? Zijn er plannen gemaakt," reageerde Jan.
"Ja hoor," antwoordde Arie. "We gaan zeilen in jouw boot."
"Had je dat niet even eerder kunnen zeggen?" vroeg Jan kwaad.
"Waarom, heb je 'm verkocht dan?"
"Nee, maar het ding is gisteren net geschuurd. Als ik er nu mee ga varen dan rot de boot onder mijn handen weg."
"Wat maakt het uit," zei Bob. "Dan huren we er toch een bij een verhuurbedrijf"
"Nou, dan krijg je een beste boot," mopperde Jan. "Als we mazzel hebben krijgen we een boot die niet lekt, waar de alle zeillatten nog bij aanwezig zijn en waar de aanhangmotor het nog van doet"
"Ach welnee," wuifde Arie Jans' geklaag weg.
"Voor jou is dat misschien niet zo erg," riep Jan woedend. "Maar dat bootje van mij is perfect in orde door al mijn geploeter om het ding te onderhouden en door jou rare gedoe kan ik gaan zeilen in een wastobe."
"Laten we eerst gaan bellen dan," zei Bob. "Dan weten we tenminste wat we krijgen."
De kolonel kwam de kamer binnen. "Er is overigens nog gebeld voor Arie"
"Door wie?"
"Zijn vader; die heeft nog een klusje voor hem," zei de Kolonel.
De jongens keken elkaar grijnzend aan.
"Niet ZO'N klusje, wijsneuzen," riep de Kolonel vermanend. "Nadat Arie gebeld had heb ik even met zijn vader gepraat. Ik weet tenslotte hoe dat gaat. Neem van mij maar aan dat aan dat klusje voor Arie NIETS te beleven valt. Jullie maken je maar eens een keer nuttig in plaats van al die onzin. En kijk mij niet zo aan, het is voor jullie eigen bestwil."
* *
*
Tezamen kwamen zij op het kantoor van Aries' vader terecht. Diens vader was druk in gesprek met een van zijn medewerkers. De jongens moesten daardoor een aardige tijd wachtten voordat ze aan de beurt waren. Maar uiteindelijk vertrok de man en daverde pa Roos zijn kantoortje uit.
"Ha jongens, daar zijn jullie. En Bob hoe gaat het met je vader," vroeg pa Roos.
Het duurde een paar minuten voor deze lol over was en Bob verklaard had dat zowel hijzelf als zijn vader, moeder, ooms, tantes, grootvaders en -moeders en andere familieleden zowel in directe als indirecte lijn in blakende staat verkeerden. Met deze antwoorden scheen pa Roos uiteindelijk genoegen te nemen.
"Waar ik jullie eigenlijk voor heb laten komen is het volgende," zei pa Roos. "Er moet even een boodschap voor mij gedaan worden en aangezien mijn dure werknemers het druk hebben en de boodschap wel gedaan moet worden dacht ik: dat kunnen jullie vast wel even doen want..."
"Want wij kosten u niets," mompelde Jan.
"Tja," schaamde pa Roos zich een beetje. "Niet helemaal natuurlijk. Zoals je weet belde de kolonel mij op om jullie bezig te houden, en aangezien dit klusje toch al bedoeld was voor Arie zag ik er geen kwaad in om jullie hier alle drie in te betrekken."
"Hmmm," zei Jan; niet helemaal tevreden over de rol die zijn vader in het geheel gespeeld had.
"Waar gaat het precies om," vroeg Arie, die vond dat het allemaal nu wel lang genoeg geduurd had en hoopte dat hij de opdracht snel kon uitvoeren zodat er nog tijd over zou blijven om zich met andere zaken bezig te houden.
"Nou. Het is eigenlijk heel simpel," zei Pa Roos. "Het gaat om een stuk grond waar ik al jaren een oogje op heb. Nu hoorde ik uit betrouwbare bronnen dat de eigenaar van de grond hiervan af wilde en het te koop aan zou bieden. En op dat moment heb ik mijn slag geslagen. Ik ben persoonlijk naar hem toegegaan met een fles citroenjenever om hem zover te krijgen dat ik het land van hem zou krijgen, tegen ruime betaling uiteraard."
"En dat is gelukt," vroeg Bob.
"Natuurlijk," antwoordde Pa Roos. "De fles is er weliswaar tot de bodem voor toe geleegd. Maar het resultaat is er gekomen. Geloof mij het was alleszins makkelijk want hij was er van overtuigd dat als hij naar buiten zou brengen dat de grond te koop was hij veel meer kopers zou krijgen."
"Was dat terecht?"
"Ik weet het niet, en eerlijk gezegd interesseert het mij ook niet. Ik heb de koop met hem gesloten en daarmee basta. Het is bezegelt. Eerlijkheidshalve moet ik er wel bijzeggen dat hij waarschijnlijk ook niet weet of er daadwerkelijk interesse is voor dat stukje land. Hij schijnt het te hebben gekregen van een van zijn ooms en meteen daarna kwam hij op het idee om de hele handel maar te koop aan te bieden."
"En wat hebben wij daar verder mee te maken," vroeg Arie.
"Nou ik heb na mijn bezoek aldaar een contract laten maken en de hele handel naar hem toegezonden ter ondertekening," zei Pa Roos. "Ik heb de handel aangetekend verstuurd en heb aangegeven dat ik het contract vandaag bij hem op zal laten halen. Maar zoals gezegd: ik heb nu niemand beschikbaar om dat voor mij te doen dus ik heb hiervoor jullie nodig."
"Kan de handel niet gewoon met de PTT post mee naar de rederij," vroeg Jan. "Dat scheelt ons weer een ritje." "Dat zou wel kunnen maar dat doe ik liever niet; het is nogal een belangrijk stuk zie je. Het is voor mij een stuk
prettiger als iemand die ik vertrouw de handel even ophaalt. Wie weet tenslotte wat er bij de PTT allemaal mee gebeurd. Als het contract zoek raakt dan," antwoordde Pa Roos.
Voor de jongens was het echter allemaal zonneklaar. Niemand twijfelt er tegenwoordig nog aan dat poststukken goed aankomen. Zeker als het om belangrijke stukken gaat zijn er diverse mogelijkheden waardoor de betrouwbaarheid van de postdienst nog eens vergroot kan worden. Er is geen reden om een poststuk zelf op te gaan halen bij de verzender. Dat is zuiver een manier om het jezelf onnodig moeilijk te maken. In dit geval was het dus alleen maar de bedoeling om de jongens bezig te houden met iets dat hen niet in de problemen kan brengen.
"Goed," zei Arie die donders goed besefte dat zijn vader erop aan zou dringen dat de opdracht, in ieder geval door hemzelf, uitgevoerd zou worden. Het kwam er nu op aan om door de zure appel heen te bijten en de zaken zo snel mogelijk af te wikkelen. Deze opdracht kon immers onmogelijk veel tijd in beslag nemen. "Wie moeten wij hiervoor spreken en waar woont deze persoon?"
"Je moet hebben de heer Fraayenhoven en hij woont in Rijen. Dat is een plaatsje bij Tilburg," zei Pa Roos. "Ik heb zijn precieze adres hier ook nog ergens liggen."
Hij draaide zich even om met als bedoeling om het adres te zoeken. Helaas was het kantoor niet erg schoon. Pa Roos had altijd de neiging om spullen na gebruik een kant heen te gooien. Pas als de spullen weer nodig waren dan werden ze door hem opgezocht. Het feit dat al dat gezoek hem immer veel tijd en zweetdruppels kostte scheen hem niet te deren. Hij vond het in ieder geval geen reden om zijn manier van werken nu eens drastisch om te gooien. Het probleem dat nu echter ontstond was echter iets groter. In een dergelijke ravage een briefje terug te vinden met een adres is natuurlijk geen kleinigheid. Pa Roos drukte snel twee toetsen in van zijn telefoon: "Gerda, kun je Arie zometeen het adres geven van Fraayenhoven."
Daarna richtte hij zich weer tot de jongens. "Zo," zei Pa Roos. "Mijn secretaresse zoekt de hele handel op. Gelukkig is haar administratie wat beter als de mijne. Dat moet trouwens ook wel, want anders was ze al lang ontslagen."
Hij begon hard te lachen en de jongens lachten, zij het meer uit beleefdheid als uit blijdschap, met hem mee. De jongens lachten zuurzoet met hem mee in de hoop dat ze snel onderweg konden. Nog geen tien tellen later was het zover. Arie kreeg het adres in zijn handen geduwd waarna de jongens met een zucht van geluk het pand verlieten op weg naar de heer Fraayenhoven.

Auteur: Pieter Jelle Jongejans


Het 2e hoofdstuk wordt geschreven door Erik Geevers

Voor de overige hoofdstukken staan al genoteerd: Frank Engelen, Peter J. Dekker en Carlos Niehof. Vanaf het 6e hoofdstuk is er dus plaats voor nieuwe schrijvers. Mail mij hiervoor (zie link onderaan)
inhoudsopgave

Hosted by

Get your own
Free Home Page

Bewerkt per 02-06-1997
Pieter Jelle Jongejans
Lagedijk 210
1544 BM Zaandijk