Onhandigheidjes met een Opel


Download hoofdstuk 2 [22K ZIP]

Jan slenterde naar de Kadett, op de voet gevolgd door Bob en dikke Arie. De regen had plaatsgemaakt voor een zonnetje dat veel beloofde voor de rest van de dag. Hun enthousiasme voor dit klusje was niet bijster groot, niet zozeer omdat de drie jongens te lui zouden zijn om een klusje als dit op te knappen of omdat het hun eigen plannen zo radicaal of definitief zou dwarsbomen... maar het zat ze ergens niet helemaal lekker. Jan Prins was de eerste om er over te beginnen.
"Het eh... is weer eens wat anders, hè?"
"Wat bedoel je, Janneman?" zei Arie op een toon die verried dat hij óók had lopen puzzelen waarom dit klusje hem niet lekker zat.
Jan antwoordde nadenkend: "Nou, zie je... het lijkt er op dat we een beetje worden bezig gehouden. Wat zeg ik? Zoet gehouden! Ik bedoel: gelóóf jij dat verhaal over het wantrouwen van de PTT?"
Hij schopte tegen een leeg bierblikje (wat voor een netheidsmaniak als Jan een ferme uiting van onvrede was) en haastte zich daar aan toe te voegen:
"Het is niet dat ik twijfel aan het woord van jouw vader, Arie. Heus niet. Maar..."
"...tenslotte kan zijn zoon ook jokken als de beste, ja," knikte Bob instemmend. "Maar ik snap wel wat je bedoelt. Om er op uit gestuurd te worden voor een onzinklusje waarbij ons niets kan gebeuren..."
Arie barstte in lachen uit. "O - als het jullie dáárom gaat! Beseffen de heren wel dat de meeste van onze avonturen zijn begonnen met iets dat volkomen normaal was? Iets waarvan je zegt: dáárbij kan ons niets gebeuren? Je zou bijna kunnen stellen dat een volkomen normaal klusje van niks de beste garantie is voor een immense ros- en rauspartij. En dat lijkt me niet de bedoeling van mijn vader, en die van die van jullie al evenmin."
Jan, die de glimmende lak van zijn Kadett al zag in de zon, draaide zich met een ruk om.
"Spijker op de kop! Dàt zit me dwars. Vroeger werd ons van alles opgedragen; de meest vreemde dingen!"
Bob viel in: "...of, door mijn pipa, omdat er weer iets vreemds aan de hand was. Je hebt gelijk, Jan. En we brachten het er verdraaid niet slecht af ook, elke keer. Na dat soort opdrachten is dit bijna een belediging." Hij opende het portier van de driedeurs Opel, die inmiddels door Jan van binnenuit was ontsloten, liet Arie oudergewoonte plaatsnemen op de achterbank, en vervolgde:
"Maar toch - ik stel voor dit klusje manmoedig, dapper en vooral voortvarend uit te voeren. Des te eerder kunnen we onze eigen gang weer gaan."
Met een instemmende knor van Arie en een korte knik van Jan leek stilzwijgend besloten dat dit klusje géén nieuw avontuur ging opleveren... maar natuurlijk bleek de eerder geopperde theorie van Arie dichter bij de waarheid.
**
*
Het eerste deel van de rit werd weinig gepraat. Wat nieuwtjes waren snel uitgewisseld, af en toe was er wat commentaar op voorbijzoevende fraaie auto's, en soms sloeg iemand een kwink over sproeten, zuinigheid of Amerikaanse verwaandheid, maar dat was al.
Pas even voorbij Raamsdonksveer vroeg Arie: "Dat plaatsje, Reijen. Ligt daar geen vliegveld of zoiets in de buurt?"
"Militair," antwoordde Jan kort terwijl hij afremde voor een aftandse Hillman die op levensmoede wijze invoegde en direct naar de linker baan schoot.
"Sufferd! Nee, jij niet, Arie. Dat vliegveld ligt er, ja. Vliegveld Gilze-Reijen. Een neef van mij gaat er nog wel eens heen om te spotten en..."
"Spotten?" zei Bob, blij het Nederlands zo goed te kunnen volgen. "Ik wist niet dat jij zulke anti-militaristische familieleden had, Jan. Daar zal jouw vader de kolonel blij mee zijn! En krijgt dat neefje van jou dan geen bonje met beledigde luchtmachtsoldaten?"
Jan grinnikte. "Nee, uil. Niet be-spotten. Spotten! Vliegtuigjes kijken en bijhouden wat er waar start en landt, met registratienummer en al. Een soort postzegels verzamelen, maar dan iets minder tam. Sommigen hebben een enorm archief, met kaartenbakken vol gegevens en foto's of dia's van de vliegtuigen die zij gezien hebben. Liefst per land gesorteerd. En dat heet dus spotten. Nota bene een Amerikaanse term die wij hier hebben geleend."
"Op die manier," bromde Bob een beetje beschaamd, om vervolgens op te veren: "Jan, moest jij niet tanken?" "Te laat, verdikkie," zij Jan terwijl ze een tankstation passeerden. "Ik zit te kletsen inplaats van op te letten. Maar je hebt wel gelijk, ja. Het is niet ruim met de benzine. Sterker nog: de naald staat een behoorlijk eind in het rood, potdikkie!"
"Niets voor jou," klonk het vanaf de achterbank.
"Klopt, Arie," antwoordde Jan geprikkeld, "maar ik heb mijn auto gisteren uitgeleend en.."
"...en dat is óók niets voor jou," klonk Arie's stem droogjes, Bob een hiklach bezorgend.
"Ik meen het," zei Jan, verdere discussie plotseling blauw-blauw latend. "Deze meter kèn ik. Ik had wel degelijk moeten tanken. Het is maar de vraag of we het halen tot een volgend benzinestation." De drie vrienden keken gespannen van de meter naar de weg.
"We zijn er toch bijna?" informeerde Bob, die Arie diens zakagenda had ontfutseld en nu op een minuscuul kaartje zat te turen.
"Dat wel," mompelde Jan opgelucht, "sterker nog, als ik me niet vergis staat daar het bordje Reijen. Met het bord dat mij verplicht vijftig te rijden."
"Zie je nou wel," begon Bob.
Op dat moment sloeg de motor af.
**
*
Ook de beste vrienden hebben momenten dat het onderling een beetje stroef verloopt. Dat is niet erg... het is zelfs goed om af en toe eens het hart te luchten. Half op de stoep geparkeerd staande verweet Jan zijn vriend Bob dat deze hem onder het autorijden lastig had gevallen met geklets, waardoor Jan het tankstation had gemist. Arie kreeg datzelfde verwijt naar het sproetige hoofd, en terwijl Bob nog naar woorden zocht verweet Arie Jan blijkbaar te zuinig te zijn om iets essentiëels als een reservetankje in de kofferruimte mede te nemen. Bob protesteerde vervolgens luidkeels dat hij niet had kunnen vermoeden dat de secure Jan op pad zou gaan met een bijna-lege Kadetttank, en dat spreken met de bestuurder (anders dan in stadsbussen) bij Jan nimmer verboden was geweest.
Toen iedereen het hart even grondig had gelucht begon Jan plotseling te grinniken.
"Sorry, jongens. Ik had gewoon de pee in. Het lijkt mij het beste als ik even naar een benzinestation loop en zo'n jerrycan koop, en..."
Bob floot. "Jij liever dan ik. Zo'n stalen jerrycan weegt als lood, zeker als daar benzine in zit."
"Zelfs als de benzine loodvrij is," oreerde Arie, "maar zullen we niet eerst eens aan een Reijense inboorling vragen waar we precies moeten zijn voor het adres van de familie Van Fraayenhoven? Dan weten we dat maar vast."
Een dame met een vervaarlijk ogende bouvier aan een al even vervaarlijke ketting werd beleefd aangesproken (met een scheve blik op haar huisdier), en het noemen van het door reder Roos meegegeven adres leerde dat de jongens vrijwel aan de andere kant van het plaatsje moesten zijn. Een tankstation evenwel bleek zich zo goed als om de hoek te bevinden... zodat de Kadett secuur werd afgesloten, en zodra Jan had geconstateerd dat parkeren hier geheel en al legaal was werd er gedrieën in slagorde naar het tankstation gemarcheerd. Terwijl Bob een jerrycan vulde (die vooraf door Jan op de verhouding tussen prijs en kwaliteit was gecontroleerd) en Jan zijn portemonnaie trok om bij de pomphouder af te rekenen, liep Arie met een armvol voorverpakte, rijkelijk belegde broodjes te zeulen.
"Jij leert het ook nooit, hè?" sprak Jan bestraffend. "Weet jij wel hoeveel goedkoper het is om een paar broodjes te kopen bij de bakker, om die vervolgens zelf te beleggen met bij de slager gekochte leverworst?"
Arie keek twee tellen oprecht verbaasd. "Weet jij wel hoeveel goedkoper het is om gewoon te zorgen dat je met voldoende benzine vertrekt? Doordat jij je Kadettje hebt uitgeleend, tel jij nu onnodig geld neer voor een dure jerrycan."
"Och..." zei Jan. Het leek hem voor het eerst niet zo te raken dat hij iets extra's moest betalen.
Dat klopte niet. Dat klopte allerminst.
"Wacht even," zei rolronde, gehaaide Arie Roos. "Jij zei dat jij je auto had uitgeleend. Dat is niets voor jou. Nu maak jij je ineens niet druk om extra uitgaven. Dat is helemáál niets voor jou. Ik kan maar één conclusie trekken: jij hebt je auto niet uitgeleend, maar verhuurd, en zelfs met aftrek van die jerrycan maak je nog winst! Waar of niet, jongeheer Prins?"
Jan keek strak voor zich uit. "Ik heb voor het gebruik van mijn auto een vergoeding gevraagd, ja. Dat valt toch binnen alle grenzen van redelijkheid, dacht ik zo. En mijn neef, aan wie ik mijn auto toevallig gisteren heb uitgeleend," hij keek hierbij even naar Arie doch deze glimlachte slechts liefjes, "mijn neef kan dat best betalen, verder. "
"Zoet maar," sprak Arie. "Als jij keurig je bonnetjes bewaart zal mijn vader vast de benzine wel betalen voor dit ritje, en als ik hem lief aankijk die jerrycan wellicht ook nog wel. Onverwachte kosten, heet dat. Kan hij óók best betalen, verder. En laten we nu die fraaie mijnheer Van Fraayenhoven gaan opzoeken. Waar is Bob trouwens?"
Bob, de praktische Amerikaan, had het gebekvecht van zijn Hollandse vrienden niet afgewacht maar was met de op Jan veroverde autosleuteltjes teruggelopen naar de Opel om de tank te vullen, en hij had reeds plaatsgenomen in de auto.
Jan liet Arie voorgaan en liet zich daarna eveneens in de Kadett zakken, en gedrieën stonden zij weldra voor het huis van de heer en mevrouw Van Fraayenhoven.
"Aardig stulpje", constateerde Jan.
"Niet slecht", beaamde Arie.
"Nice", kon ook Bob niet ontkennen.
Het huis van landeigenaar Van Fraayenhoven was al even fraai als zijn naam. Wat men noemt een kapitale villa, met in de ruim bemeten voortuin weelderig struikgewas en een vijvertje met een fontein in de vorm van een zeemeermin.
Jan stapte uit, tegelijk met Bob. Toen Arie wilde uitstappen aan Bobs kant stootte hij zijn knie.
"Au, verdorie! Het is die jerrycan. Ik dacht al dat ik benzine rook..."
Ontsteld viste Jan de jerrycan uit de auto. "Bob, kan je die voortaan in de kofferbak leggen? Vóór je het weet zitten er vlekken in de bekleding."
Bob, die zelf niet direct wakker lag van een vlekje hier of daar (zo lang het niet in zijn goeie pak was), nam de jerrycan van Jan over.
"Ik kreeg die lamme kofferklep niet open. Weet je zeker dat het sleuteltje er bij zit?"
"Jazeker wel... deze hier. Ik geef toe: het gaat niet soepel, maar..."
"Moet lukken dan," vond Bob, en hij nam de sleuteltjes andermaal van Jan Prins over.
Terwijl Jan en Arie naar de voordeur liepen en zich opmaakten om zich netjes voor te stellen aan de Van Fraayenhovens, drukte Bob ten tweeden male het sleuteltje in het slot. Na wat fanatiek gemorrel klikte het slot inderdaad alsnog open, en Bob wilde voorzichtigheidshalve het bosje sleutels weer uit het slot halen en in zijn zak steken... maar nu wilde het onwillige slot de sleutel niet meer loslaten.
Met een zucht slingerde Bob eerst de jerrycan naar binnen, en boog zich vervolgens voor een derde maal over het muitende slot. Eerst voorzichtig trekkend, dan met een draaiende beweging wurmend en ten slotte met korte, felle rukjes probeerde Bob Evers de sleutel te bevrijden. Toen tenslotte na een laatste ferme ruk de sleuteltjes losschoten, schoten ze tevens Bob uit de handen, en terwijl Bob door het onverwachte losschieten zijn evenwicht verloor zag hij eerst de sleutelbos in de kofferruimte verdwijnen... om vervolgens met zijn volle gewicht zelf op het kofferdeksel terecht te komen, waardoor deze onherroepelijk dichtsloeg.
Het duurde een paar volle seconden voor Bobbie besefte dat Jan, met zijn precieze manier van doen, natuurlijk eerst zijn auto had afgesloten alvorens op de voordeur af te stappen. Hij realiseerde zich eveneens, met een snel groeiend gevoel van angstige zekerheid, dat het kofferdeksel van een auto van dit type in het slot valt zodra het wordt dichtgeslagen.
Een vergeefse ruk... maar het deksel zat dicht en blééf dicht.
En dat was voorlopig dat.
**
*
Aangezien zowel Jan als Arie niet stond te popelen om meer tijd te verliezen dan strikt noodzakelijk, werd binnen de papierwinkel zo snel als beleefdheidshalve mogelijk was afgehandeld. Zelfs de aangeboden glazen London Tonic werden beleefd doch vasthoudend afgeslagen. Niet dat de heer en mevrouw Van Fraayenhoven onaangename mensen waren, allerminst, zij waren vriendelijk doch niet te akelig formeel en zij begrepen ook wel dat de jongelieden niet op verdere formaliteiten zaten te wachten. Met een handdruk namen de jongens afscheid.
Buiten troffen zij een beteuterd kijkende Bob aan.
Na twee woorden uitleg was de situatie kristalhelder.
"Daar staan we dan," bromde Jan, die overigens niet de behoefte had om Bob zijn stommiteit verder in te wrijven na de bok die hij zelf geschoten had met de lege benzinetank.
"Als het goed is heeft een garage dit zó verholpen," zei Bob hoopvol, "wat zeg ik? Met het juiste gereedschap heb ik deze auto zèlf in een mum van tijd open. En zonder beschadigingen, vanzelf."
"Laten we die garage van dat tankstation dan eerst even bellen," vond Jan, "anders lopen we er voor niets heen, en..."
Op dat moment ging de voordeur weer open. Blijkbaar had de heer Van Fraayenhoven het drietal gadegeslagen, want hij informeerde of er iets was waarbij de jongens zijn hulp konden gebruiken.
Net toen Arie met zijn verhaal bij "garage bellen" was aangeland, klonk autogetoeter en rolde een groene Jaguar langzaam de oprit van het belendende perceel af.
Van Fraayenhoven zwaaide wild gebarend met zijn armen, onderwijl op zijn buurman aflopend, en zei toen: "Wim, luister. Deze jongens hebben troubles met hun auto. Ik rijd zelf geen auto zoals je weet, en heb derhalve ook niet het juiste gereedschap. Is het voor jou veel moeite om ze even bij de garage van Van Wezep af te zetten...?"
Dat bleek geen moeite, en Bob en Arie liepen op de Jaguar af.
Jan stond te dralen: "Ik eh... ik moet mijn handen even wassen. Gaan jullie maar. Als ik tenminste...?"
"Maar natuurlijk," knikte Van Fraayenhoven en liep voor Jan uit richting voordeur.
**
*
Bij de garage aangekomen bleek men aldaar buurman Wim blijkbaar zo goed te kennen dat het door Bob uitgezochte gereedschap geleend mocht worden, en niet ter plekke diende te worden aangeschaft.
"Dat zal Jantje Prins deugd doen", dacht Arie, en na een korte ruggespraak met Bob (en de aanschaf van nog twee belegde broodjes en een fles melk) wandelden de twee jongens met ferme pas richting villa. Weliswaar had de Jaguareigenaar aangeboden de heren ook even terug te brengen, maar het was Bob en Arie niet ontgaan dat hij een aantal keren tersluiks op zijn horloge had gekeken, en dat hadden de jongens wel degelijk (en hoogstvermoedelijk ook wel terecht) opgevat als een stille hint.
Het bleek toch nog een stief kwartiertje lopen te zijn, en toen ze eenmaal in de juiste laan bij de juiste villa waren beland keken ze elkaar verbaasd aan. Want wat er ook op de oprijlaan van de fraaie villa stond... géén lichtblauwe Opel Kadett. En ook geen Jantje Prins.
**
*
Arie keek Bob verbluft aan.
"Ik kan me niet voorstellen dat Jan dat slot zonder gereedschap heeft opengeprutst. En dan nòg, Bobbie... hij wist dat wij geen uren zouden wegblijven. Kortom..."
"Kortom, wij gaan de Van Fraayenhovens nogmaals lastig vallen, en eens zien of Jan een berichtje heeft achtergelaten."
Maar dat viel tegen. Op het aanvankelijk bescheiden doch al gauw luide bellen werd niet opengedaan.
"Merkwaardig," zei Arie, "Ik kreeg niet de indruk dat ons echtpaar op het punt stond ergens naar toe te gaan. Als ik het wel heb onderbrak onze komst een gezellig spelletje Ganzenborden. Zij liever dan ik, overigens. Maar..."
Bob stiet hem aan. "Kijk daar eens, dikke. Naast de fontein. In die struiken. Dat lijkt wel een paar schoenen..."
"Met een paar jongensbenen er achter. Prijs, dat is Jan. Maar wat voert hij daar nou uit en..."
Dat bleek al vlot. Jan lag zeer zeker niet vrijwillig in de struiken, maar was solide gebonden en met een ietwat smoezelige lap gemuilkorfd.
Zo op het oog kwam hij met wat moeite bij uit een lichte bewusteloosheid en, zo bleek toen hij was ontdaan van de lap in zijn mond, Jan Prins was bar slecht gehumeurd.
"Stelletje malloten! Uilskuikens! Dat vraagt zich af wat ik hier aan het doen ben. Wat dàcht je? Mieren dresseren? Wandelende takken bestuderen voor De Jonge Onderzoeker?"
Een tikje kribbig merkte Bob op: "Natuurlijk niet. Maar wie verwacht nou dat jij het ene moment naar een WC vraagt en het volgende moment panklaar gebonden in de struiken ligt? Vertel me liever wat er gebeurd is." Jan vloog op: "Dat wéét ik niet! Wist ik het maar! Alles wat ik weet is dat ik het toilet uit kom, en buiten wat lawaai hoor. Ik hoor Van Fraayenhoven mijn naam roepen... ik loop de voordeur uit, krijg van achteren een tik op m'n hersenpan, en het eerste wat ik weer zie is een colonne mieren. En ik hoor jullie stemmen. En... wat zit jij nou dom te lachen, roodharig spekmonster?"
Arie kneep één oog dicht en sprak: "Zie je wel. Ik zei het jullie al eerder. Dit was een volkomen normaal klusje-van-niks en wat gebeurt er...? Jongens, ik zie alweer iets in het verschiet. Blauwe ogen en bloedneuzen. Laten we eens zien of we binnen wat wijzer worden..."
De daad bij het woord voegend begon hij over een grasveld te banjeren, rechtsom de villa heen, op zoek naar een bijkeukendeur of achteringang. Terwijl Jan voorzichtig de buil op zijn achterhoofd bevoelde en vervolgens wat koud water uit de fontein in zijn gezicht liet spetteren, liep Bob op een schuur af. De deur daarvan bleek niet afgesloten te zijn, en Bob duwde deze open. Toen klonk een rauwe brul van Arie: "Hierzo, jongens!"
Op een drafje liep Bob naar een zijraam, dat door Arie was opengeschoven. Jan volgde nog wat wankeltjes. Arie zat reeds schrijlings in het kozijn.
Jan zei voorzichtig: "Zeg, ik weet het niet zeker hoor... maar is het nou wel zo verstandig om op klaarlichte dag een wildvreemd huis op deze manier binnen te dringen? Noemen ze dat geen huisvredebreuk, of iets dergelijks?"
Bob keek Jan vorsend aan:
"Ach... ja. Iets dergelijks. Maar het feit in aanmerking nemend dat men op jou een duidelijk geval van schedelvredebreuk heeft toegepast, lijkt dit me niet het moment om àl te moeilijk te doen over dat soort details. Bovendien is het huis niet meer zó wildvreemd, jullie zijn er net nog gewóón naar binnen gestapt."
"Precies," zei Arie, een ietwat gesmoord, worstelend met velours gordijnen die in weelderige plooien rond het raam waren gedrapeerd.
Eenmaal binnen sprak Bob: "Zeg, die meneer Van Fraayenhoven. Beweerde hij niet dat hij geen gereedschap had? Ik wierp zojuist een blik in zijn schuur, en ik zag daar toch echt wel wat gereedschap hangen!"
Jan haalde zijn schouders op.
"Misschien had hij geen zin om ons zijn spullen uit te lenen. Misschien dacht hij dat wat jij nodig had, daar niet tussen zat. Misschien wilde hij gewoon van ons af zijn, om verder te gaan met het spelletje Ganzenbord dat op tafel lag. Weet jij veel? Het leek me geen onprettige vent, en..."
Jan werd onderbroken door Bob: "Jaja. Geen onprettige vent. Ik kan me genoeg kerels herinneren waarvan je bij eerste kennismaking óók zou zeggen: geen onprettige vent, die desondanks vroeg of laat met pistolen begonnen te zwaaien omdat wij hun misdadige plannetjes in de war stuurden. Nietwaar? Nou zie ik dat die Van Fraayenhoven weliswaar niet zo snel doen, maar..."
Intussen hadden ze gedrieën de gehele benedenverdieping kamer voor kamer bekeken, maar op een merkwaardige voorkeur voor velours na (en voor wanstaltige staande schemerlampen met in de voet andermaal zwoel kijkende zeemeerminnen verwerkt) konden de jongens niets verdachts ontdekken.
"Geen sporen van geweld," concludeerde Arie.
"Geen vastgebonden Van Fraayenhovens," stelde Bob vast.
"En dus vooralsnog geen aanwijzingen wie mij die streek geleverd heeft," zei Jan spijtig.
"Er rest ons weinig anders dan de Kadett te pakken en..."
Arie keek hem verbaasd aan.
"Was je zó groggy? Man, jouw Kadett is pleite!"
Ontsteld snelde Jan naar een raam. Maar waar de Kadett had gestaan, zat nu een dikke, grijze kat te knipogen tegen de zon.
"Maar dàt gaat zomaar niet!"
"Goed gebruld, leeuw. Zullen we maar eens boven gaan neuzen...?"
Jan bromde iets onduidelijks en sjokte mismoedig achter Bob en Arie aan, de trap op. Ook de bovenverdieping bleek echter weinig spectaculairs op te leveren.
Arie keek op zijn horloge en meende: "Jongens, wat we ook verder ondernemen, het lijkt me dat we eerst en vooral vervoer moeten regelen. Ik weet niet hoe laat die garage sluit, maar ik weet wèl dat ik daar iets van autoverhuur meende te ontwaren. Het is nu even voor half zes, dus laten we als de hazen maken dat we dat gereedschap terugbrengen en dan meteen een auto huren."
Zuchtend gaf Jan toe dat er weinig anders opzat.
"Het is dat ik moet toegeven dat je gelijk hebt, broeder. Maar we huren géén luxe limousine met dubbele stereo-installatie, als je dat maar weet."
Bob grinnikte. "Misschien is er wel weinig keus. Verhuren ze drie auto's: een middenklasse personenauto, een bestelwagen en een trouwlimousine."
Na de deur achter zich dicht getrokken te hebben liep het drietal, stevig doorstappend, richting benzinestation, Jan (met angstige voorgevoelens) ditmaal voorop.
**
*
Het tankstation (annex garage en inderdaad autoverhuurbedrijf) bleek nog open, en rond de mengsmeringpomp stond een groepje opgeschoten knapen met zwartleren jacks op luidruchtige Puch bromfietsen met akelig hoge sturen.
"Hé, kijk, een roodharige walvis!" spotte er één.
"Het lijkt mij meer een roodharige, sproetige potvis," meende een tweede. "Met een stel nette jongens als dierenoppassers."
Arie, die dergelijke flauwiteiten zijn leven lang gewend was, negeerde het groepje nozems volkomen, maar Bob (met zijn typisch Amerikaanse gevoel voor ingrijpen in onrechtvaardige zaken) repliceerde: "Als wij dierenoppassers waren, zouden we hier aan het juiste adres zijn, als ik jullie zo zie. En over haar gesproken: het is jammer dat ik geen kappersdiploma heb, want ik zou aardig wat kunnen verdienen aan die pruiken van jullie."
Het groepje nozems keek subiet een tikje dreigender, maar Jan (die nog steeds niet in een al te beste bui verkeerde vanwege de klap op zijn hoofd en het verdwijnen van zijn Kadett) sprong Bob enthousiast bij, blij zijn gemoed op deze manier te kunnen luchten.
"Wel geld voor benzine, maar niet voor de kapper blijkbaar. Wat staat er op jullie jacks, trouwens? The Napoleons? Toe maar! Het is een echte brommerbende, Bob."
"The Napoleons is een band, geen bende", zei een meisje dat een beetje achteraf had gestaan.
"Ik speel de basgitaar. En dit zijn onze fans." Ze bloosde een beetje bij dat laatste woord.
"Een band? Je bedoelt een rock'n'roll band?" zei Bob, die nu ook niet direct op een handgemeen met de plaatselijke jeugd uit was, op belangstellende toon.
"Precies," zei het meisje. "Wij spelen hier vanavond," en ze wees over haar schouder naar een café een tiental meters verderop, waar een bestelauto met gitaarversterkers en andere lawijtapparaten werd uitgeladen door wat oudere nozemjongens.
Op dat moment kwam Arie, die naar binnen was gelopen, met de garageeigenaar naar buiten.
"Jongens, dit geloof je niet! Weet je wat hier in de schuur staat?"
Bob keek verheugd: "Een Shermantank?"
Jan keek verschrikt: "Een benzineslurpende, Amerikaanse slee?"
Arie keek stralend en riep: "Spijker op de kop, jongetje Prins, maar ik denk dat zelfs jij geen bezwaar zal hebben. Vooral aangezien dit de enige auto is die hier te huur is, op het moment, en wij hier toch dienen te vertrekken, en de laatste trekschuit is al uren geleden vertrokken. Dus als de heren ons maar willen volgen...?" Belangstellend gadegeslagen door de plaatselijke beatbandaanhang verplaatste het gezelschap zich naar een groengeschilderde schuur naast de garage. Toen de deur openging werd Jan bijna zo groen als de schuurdeuren, maar Bob kreet enthousiast:
"Een Lincoln Continental! Een echte! Jongens, ik hoef jullie toch niet uit te leggen wat voor moordslee dit is? Daarmee kan je veldslagen overleven, wat zeg ik; daarmee win je oorlogen! We hebben al eens eerder een hierop gelijkend soort gezinstank gehad, immers...?"
Nu trok de garagehouder een tikje groen weg. "Veldslagen? Tank? Oorlogen? Mag ik misschien éven weten wat de heren precies met deze automobiel van plan waren...?"
Arie wuifde de bezwaren weg. "Hij kletst maar wat. Doen alle Amerikanen. Bovendien is het hier in geen jaren oorlog meer geweest, of ik moet echt iets gemist hebben de laatste weken. Zullen wij de papieren in orde maken...?"
De brommerfanaten echter waren geïnteresseerd naderbij gekomen. Wilde verhalen gaan er doorgaans bij de meeste mensen wel in, en het zag er bij nader inzien naar uit dat deze jongelieden verhalen hadden die wild genoeg waren om diezelfde avond nog aan vriendjes door te vertellen. Terwijl Arie de garageeigenaar verder geruststelde, en buiten gehoorsafstand ondertekende wat er te ondertekenen viel, vermaakten Bob en Jan (die zich bij het onvermijdelijke van een dure Amerikaanse auto leek te hebben neergelegd) hun toehoorders met herinneringen aan eerdere belevenissen, rijkelijk gelardeerd met technische details waar de Puch rijders met de oren van stonden te klapperen.
Toen alle formaliteiten in orde waren en Jan achter het stuur was gekropen, met Bob naast zich en Arie achterin, werden ze zowaar een tiental meters uitgeleide gedaan door een kleine stoet knetterende Puch -bromfietsen.
Toen ze halverwege de straat waren zei Jan:
"Vervoer hebben we nu. Weliswaar schreeuwend duur, maar we torren. Waar dachten de heren nu te beginnen met de speurneuzerij?"
"We kunnen natuurlijk informeren of één van de buren iets heeft gezien," opperde Bob.
"Goed, daar gaan we weer," sprak Arie gelaten. "Het lijkt wel of we een abonnement hebben op dit traject. Maar je hebt gelijk. Op naar Villa Fraayenhoven..."
Toen Jan de Continental de laatste hoek om deed glijden, bleken twee politieauto's voor de bewuste villa te zijn geparkeerd, op de voor de politie kenmerkende nonchalante wijze. Jan minderde heel even gas maar reed toen stug door.
"Wat doe je nou?" vroeg Bob verbaasd, maar Arie knikte instemmend.
"Geen toestanden, alsjeblieft. Straks zitten we uren op een bureau, worden we doorgezaagd over iets waar we verder óók niets van snappen, en worden we zèlf nog raar aangekeken. Dat er iets aan de knikker is lijkt me duidelijk, maar ik persoonlijk word daar liever niet op déze manier in betrokken. Nee, laten we een telefooncel opzoeken, en mijn vader bellen. Misschien heeft die iets gehoord van of over Van Fraayenhoven. In ieder geval zal hij zich wel afvragen waar we blijven. Welbeschouwd hadden we inmiddels al weer thuis kunnen zijn met zijn kostbare papieren."
Jan remde: "Daar staat een telefooncel. Meteen doen maar. Heb je kwartjes?"
Die had Arie, en even later kwam hij met een ietwat glazige uitdrukking op zijn gezicht de telefooncel weer uit en wurmde zich gehaast de auto in.
"Jongens, het is maar goed dat we zostraks niet zijn gestopt. Jan, we moeten als de raphazen wegwezen hier. En dan zien dat we van deze in het oog springende praalwagen af komen."
Jan, die een bepaalde klank in Arie's stem herkende, vroeg niets maar liet de koppeling woest opkomen, en met een luid grommende motor stoof de Lincoln Continental de straat uit.

Auteur: Eric Geevers


Het 3e hoofdstuk wordt geschreven door Frank Engelen

Voor de overige hoofdstukken staan al genoteerd: Peter J. Dekker en Carlos Niehof. Vanaf het 6e hoofdstuk is er dus plaats voor nieuwe schrijvers. Mail mij hiervoor (zie link onderaan)
inhoudsopgave

Hosted by

Get your own
Free Home Page

Bewerkt per 01-02-1998
Pieter Jelle Jongejans
Lagedijk 210
1544 BM Zaandijk