Meer weten over:
WIE WAS F. WEINREB?
|
Naar aanleiding van ons laatste gesprek wil ik graag het volgende over de Heer Weinreb mededelen:
In 1946 vertoefde ik als politiek delinquent, als gevangene in de cellenbarakken te Scheveningen. Eerst was ik de buurman, later gedurende 4 maanden de celgenoot van Weinreb. Deze Jood openbaarde zich aan mij als een schriftgeleerde van het kaliber dat geleefd moet hebben tijdens de omwandeling van Jezus Christus op aarde. Van de eerste minuut tot de laatste van de dag trachtte hij te leven naar de Wet, welke uit de Thorah tot hem sprak. Als Christen vond ik het eerst interessant van nabij het leven van een orthodoxe Jood te kunnen meemaken, maar al spoedig was ik dankbaar dat zijn en mijn weg elkaar gekruist hadden.
De handwassingen, het aanleggen van de gebedsriemen, zijn, ritmische bewegingen vergezeld met gebed, zijn weloverwogen wijze van spreken, zijn wonderbaarlijke instelling op zijn omgeving (zowel ten opzicht van vriend als vijand) waren rustig, getuigden van een constante evenwichtigheid, welke hem nooit verliet. Elk mens sprak hij aan op de wijze, welke bij die mens behoorde. Bij hem hebben we alle drie geleerd, wat het leven waard kan zijn, wanneer men weet dat er een levende God bestaat. Wij leerden veel van hem.
Ik wil enkele uitspraken van hem die grote indruk op mij maakten
hier citeren:
God schiep de wereld IN de mens. Zoek daarom ZIJN beeld in elk mens
en je zult zien dat die mens het goede wil en in wezen goed is. Maar niet
ieder mens is met dezelfde talenten begiftigd.. Zijn geest is gebonden
aan de stof en zolang hij de stof in zich zelf niet heeft overwonnen, is
hij een gevangene daarvan en valt hij onder de Wet. Maar de mens wil goed
zijn. Sta daarom niet tegenover hem met verwijten, hem zijn fouten verwijtend,
maar sta naast hem en help hem in zijn innerlijke strijd. Dan zal hij zich
bij u veilig voelen en een vriend van u zijn. Want het zijn zijn eigen
fouten die hem niet alleen in conflict brengen met zijn omgeving, maar
vooral met zichzelf.
De wereld is opgebouwd op God's WET. Deze is heel eenvoudig, wanneer men deze kent. Zo staat de wereld bijv. onder de wet van de tegenstellingen. Het goede bestaat niet zonder het kwade, het licht niet zonder de duisternis. Wij zien in de wereld slechts één zijde daarvan. Maar deze ene zijde is even onwaarachtig als de andere. Slechts de synthese daarvan kan de waarheid geven.
Wij leerden veel meer. De katholieke paranoïa bracht hij weer
terug tot de R.K-moederkerk; mij bracht hij tot de levende Christus. En
dat alles alleen door ons de schoonheid van de Thorah te vertellen. Zelfs
de materialist deed hij bewust worden van de grote waarde van 'het Boek'.
Wie met hem in contact kwam, werd door zijn kracht gegrepen tot de felste
antisemiet toe.
Zo was er eens een SS-er waarmee hij in een cel samen was (zat).
Hij was degene die, toen Weinreb nog geen hoofddeksel had (wij mochten
deze daar niet in ons bezit hebben), voor Weinreb een hoofdbedekking naaide!!
Mij leerde hij Hebreeuws lezen, zoals een Joods kind het ook zou
lezen, zonder grammatica, uit de Choemash. Ik kan zeggen, dat niemand die
enige tijd met hem in aanraking was meer zeggen kan, dat er geen God bestaat
en erkennen moet, dat de vreze des Here het begin van alle wijsheid is.
Over de teerste onderwerpen kon men met hem vrij spreken. Zo vroeg ik hem: waarom bestaan er zulke rot-Joden, als zij een uitverkoren volk zouden zijn. Hij keek mij aan en antwoordde: "Elk mens wordt slecht genoemd, als hij God's Wet overtreedt. Wij Joden zijn als een uitverkoren volk begiftigd met vele uitzonderlijke talenten. En wanneer men deze talenten niet gebruikt om Hem te loven en te prijzen, dan kan men satanischer worden dan Satan. Dat is het gevaar dat elk mens bedreigt als hij zich van God afwendt en zich naar de wereld toekeert".
Personen die hem tijdens de duitse bezettingstijd mishandeld hebben, maar zijn persoon niet meer herkenden, hielp hij als zij in moeilijkheden zaten. Dit maakte ik zelf mee. Dan vroeg hij mijn hulp en vroeg:"Wilt u hem dit geven; van mij als Jood zal hij het niet willen aannemen. Weinreb maakte de naam Jood tot een erenaam bij hen, die in hun onwetendheid tegenover hem stonden.
Hoewel ik zelf nooit een Jood onvriendelijk bejegend heb en zelf steeds Joden onder mijn patienten geteld heb, waren zij voor mij een onbekend volk door hun afkomst en cultuur. Ik ben God echter dankbaar langs wonderbaarlijke wegen tot inzicht te hebben mogen komen van vele levensproblemen, daarbij heeft Hij Weinreb als boodschapper gebruikt.
In de hoop dat deze regels gewijd aan de mens Weinreb, een aanleiding zullen zijn hem met gebed en daad te steunen, heb ik hem geschreven.
"De mens ziet in de nevenmens zijn eigenschappen weerspiegeld", zei Weinreb. En dat zal de reden zijn, dat de mensen die zich geroepen voelen hem te veroordelen, hem verguizen.
Met ons drieën waren wij celgenoten van Weinreb. Een geesteszieke (dementia paralytica paranoïa), een materialistische, sensueel aangelegde jonge man en mijn persoon. In al die 16 kampen, waarin ik heb vertoefd tijdens de oorlog, ontmoette ik wel een mens met wie Weinreb in contact is geweest. Geen vijand heb ik onder hen ontmoet.