Een nieuwe omgeving

Seizoen 1993 start hij bij het Italo-Belgische GB-MG van Patrick Lefevere. Die ploeg met onder andere Carlo Bomans en Mario Cipollini, zorgt voor een totaal nieuwe sfeer. Voor het eerst in jaren wordt Museeuw niet tegen wil en dank gebombardeerd tot spurter. Niettegenstaande hij altijd al heel snel was, heeft hij zichzelf nooit een spurter pur sang gevonden. Museeuw was sterk en krachtig tijdens een spurt maar zelf zegt hij dat echte spurters steeds nog dat tikkeltje extra snelheid in de benen hebben en dat zij bovendien bij machte zijn om in de laatste tientallen meters nog eens te versnellen. Het feit dat hij nu weer aanvallend kan koersen werkt heel bevrijdend. Museeuw rijdt heel wat minder koersen en na een resem ereplaatsen in de Vlaamse voorjaarkoersen wint hij zijn eerste Ronde van Vlaanderen waarmee hij de stempel van spurter van zich af gooit. Deze overwinning betekende zijn volledige doorbraak als klassiek renner. In de Tour dat jaar draagt hij ook twee dagen de gele trui. In het najaar wint hij met Parijs-Tours zijn derde wereldbekerwedstrijd. Zijn seizoen kent echter een bitter einde. Op het WK in Oslo mist Museeuw op een haar na de bronzen medaille, de toen nog piepjonge Lance Armstrong staat op het hoogste schavotje. Uiteindelijk eindigt hij nog tweede in de eindstand om de wereldbeker, die aan belang blijft winnen, na Maurizzio Fondriest. Die wereldbeker, een regelmatigheidsklassement over een tiental wedstrijden gespreid over het hele seizoen, wordt het objectief voor de komende jaren.

In 1994 traint Museeuw voor het eerst met een hartslagmeter zoals in Italië al langer de gewoonte was. Voordien maakt Johan vaak te veel kilometers tegen een te traag tempo. Met het gebruik van de hartslagmeter kwam de nadruk te liggen op de overslagpols. Dit is het punt waarbij je als renner in het rood gaat. Door middel van de hartslagmeter kon je trainen om het overslagpunt zo lang mogelijk uit te stellen en sneller te recupereren. Het laat toe beter te klimmen zonder in verzuring te komen. Bovendien werden de trainingsdagen stukken korter, maar veel intensiever en gerichter. Het apparaatje werd onafscheidelijk en zou later nog een grote rol spelen in zijn carrière. Het jaar 1994 betekende voor Johan Museeuw ook enkele serieuze mentale klappen. Eerst verliest hij door een misrekening in de spurt de Ronde van Vlaanderen met een verschil dat nauwelijks met het blote oog te zien was. Een steek in het hart van vele Vlaamse supporters.

Een week daarna is ook Parijs-Roubaix hem niet goed gezind. Fietsenmaker Bianchi komt op de proppen met een speciaal ontworpen fiets voor Parijs-Roubaix. Zij staan erop dat iemand daarmee start. Museeuw twijfelt. Hij test de fiets op de kassei en daar is hij heel tevreden over. Hij vergeet echter dat Parijs-Roubaix naast de kasei ook 200 km asfalt telt. Op het laatste moment haakt hij de knoop door en start hij met de speciale fiets. Op een gegeven moment gaat hij in de achtervolging op de ontsnapte Andrei Tchmil. Hij nadert tot een tiental seconden en kan de Rus zelfs zien rijden. Maar plots breekt het bij Museeuw en rijdt Tchmil opnieuw van hem weg. Hij eindigt ontgoocheld 13. Over die wedstrijd is Museeuw vastberaden: hij had nooit die speciale fiets mogen gebruiken. Het bleek na de wedstrijd dat het kader op drie plaatsen gescheurd was. Dit houdt in dat wanneer de renner op de pedalen staat om de snelheid op te drijven heel wat energie verloren gaat doordat het kader een deel van zijn stijfheid kwijt is en mee beweegt door de kracht van de renner. Museeuw is steeds groots in de nederlaag en zal nooit excuses zoeken. Maar dit was een van de weinige keren dat hij zijn prestatie aanvocht. Zonder die speciale fiets maar met een gewone fiets zou hij het gat tot Tchmil gedicht hebben. Daar was hij 100% van overtuigd. Museeuw wint dat jaar wel nog de Amstel Gold Race, zijn vierde wereldbekerwedstrijd. In juli draagt hij opnieuw de gele trui in de Tour, dit keer voor 3 dagen. Hij lijkt goed op weg om voor het eerst de wereldbeker binnen te halen, tot de nobele onbekende Italiaan Gianluca Bortolami zich met twee overwinningen in extremis de wereldbeker toeeigent. Later zou Bortolami ploegmaat worden van Museeuw en in 2001 zelfs de Ronde van Vlaanderen winnen.