![]() |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Rond
de eeuwwisseling van de negentiende op de twintigste eeuw werd er over de
gehele wereld geëxperimenteerd met woon- en productiegereedschappen. In
Nederland werden er ook enkele pogingen gedaan om door middel van het
stichten van binnenlandse kolonies te ontsnappen aan de kapitalistische
wereld. De twee bekendste en belangrijkste kolonies die in Nederland zijn
gesticht zijn de kolonie van Frederik van Eeden, Walden(1898-1907) op de
Bussumse heide, en de kolonie van het Internationale
Broederschap(1899-1911) te Blaricum. Walden
De idee dat particulier grondbezit de oorsprong is van de ellende in de maatschappij werd onder andere geopperd door de Engelse econoom Henry George(1839-1897) in zijn boek Progress and Poverty uit het jaar 1879. Zijn boek inspireerde vele sociale hervormers als de Russische graaf L.N.Tolstoj(1828-1910) en de Hongaarse hervormer Theodor Herzka.[1] Een van de sympathisanten in Nederland van dit idee was de schrijver en psychiater Frederik van Eeden(1860-1932)(zie afbeelding). Deze bekende schrijver (o.a. Kleine Johannes 1887) kreeg ook oog voor de problemen in de maatschappij en wilde een steentje bijdragen aan de hervorming ervan. Aanvankelijk dacht Van Eeden dat de maatschappij genezen zou moeten worden door de stichting van Rijkshoeven. Volgens Van Eeden had de overheid de plicht Rijkshoeven in coöperatief verband te stichten waar de werklozen uit de steden zouden kunnen werken. Deze hoeven mochten geen winst maken. Dit plan lokte een ware discussie uit tussen enige prominente Nederlanders die niet veel zagen in het idee van Van Eeden. Hij zag in de loop van het jaar 1897 af van het Rijkshoeven plan. Het werd Van Eeden duidelijk dat hij niet veel initiatief van de regering kon te verwachten en wijzigde daarom zijn hervormingsplannen.[2] De inspiratie voor zijn nieuwe plan vond hij in het boek ‘Walden’ van de Amerikaan H.D.Thoreau(1817-1862), dat hij in april of mei 1897 van zijn vriend J.P. Thysse(1865-1945) had gekregen. Hierin beschrijft Thoreau zijn tweejarige verblijf in een boshut aan Lake Walden in totale afzondering in de ongerepte natuur. Dit ideaal werd in dit boek opgeblazen tot mythische proporties. Door dit boek ontvlamde de passie voor de natuur bij Van Eeden en hij deelde sindsdien het enthousiasme van Thoreau voor het afgezonderde leven. In januari van 1898 ontwikkelde Van Eeden serieuze plannen om een kolonie op te zetten. Hij ging hiervoor op zoek naar een geschikte plaats voor een ‘Walden’ hut en liet de architect Willem Bauer (1862-1904)ontwerpen maken voor zo’n hut. Er waren echter vrij weinig mensen die er ook wat voor voelden om met Van Eeden in zijn kolonie te gaan wonen of zijn project te financieren. Wel wist hij de interesse te wekken van vier jonge intellectuele mannen. Met hen en een knecht in loondienst ging hij de uitdaging aan. Van Eeden zou echter zijn ‘kapitalistische’ werk als schrijver en psygiater gewoon blijven voortzetten. Van Eeden kocht een stuk grond in Bussum voor een, naar later bleek, veel te hoge prijs van een oud-patiënt, G.J.Dop. De villa en een deel van het landgoed ‘Cruysbergen’ werden door Van Eeden omgedoopt tot Walden, als eerbetoon aan zijn voorbeeld Thoreau. Op 5 mei 1898 betrok hij zijn hut op Walden. Het ideaal van Van Eeden was dat alle betrokken kolonisten samen van de 6000 gulden per jaar konden leven, het bedrag dat hij in zijn burgerlijke bestaan van voor 1898 zei uit te geven aan overbodige luxe. Voor zes personen betekent dit dat zij per persoon ongeveer 20 gulden per week uit konden geven. In haar onderzoek naar de vroege arbeidersbeweging in Nederland deelde Welcker het bestaan van de kolonie Walden op in drie perioden: Beginfase 1898-1900/1, De principiële periode 1901-1903 en Tijd van de productieve associaties 1903-1907. In de Beginfase had Van Eeden een absoluut overwicht over het reilen en zeilen van de kolonie. Hij bepaalde wie er op de kolonie mochten komen wonen en wie van de kolonie weg moesten. In deze periode deelde Van Eeden de bewoners van de kolonie in twee groepen. De eerste groep bestond uit degene die geld in het laatje brachten, een huis of een andere nuttige bijdrage in kapitaal konden doen aan de kolonie. Dit waren vooral jong intellectuelen en artistieke mensen die vaak niet geschikt waren voor het fysieke werk dat er verzet moest worden in de kolonie. Het bewerken van de grond in de kolonie van Walden was zeer zwaar werk, doordat de grond eigenlijk ongeschikt was voor het verbouwen van gewassen. Zij hielden zich meer bezig met discussiëren over allerlei zaken. Deze groep verdween in de loop van 1900. De tweede groep was de groep arbeiders die de onkunde en fysieke ongeschiktheid moesten opheffen van de eerste groep. Zij werkten voor een loon van twee gulden per week. Het geen overigens minder is dan het weekloon van een ‘gewone’ arbeider en veel minder dan Van Eeden’s ideaal, zoals hierboven beschreven. Men moet hier wel in de gaten houden dat de arbeiders weinig tot niets aan hun onderkomen besteden van hun persoonlijk inkomen, grond en hut vielen immers ook onder het gemeenschappelijk bezit. Verder gebruikte Van Eeden Walden als een particulier rusthuis voor de patiënten van zijn eigen psychiatrische praktijk. Deze mensen waren ook totaal ongeschikt voor het fysieke werk dat er verzet moest worden. In deze beginperiode was er ook een hevig belangstelling van allerhande dagjesmensen en journalisten die het leven op Walden alles behalve een paradijselijke rust gaven. Van Eeden verdedigde in deze periode zijn project door middel van drie lezingen. De eerste was ‘Waarvan leven wij?’ gehouden op 7 december 1898 in Rotterdam voor de leden van de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen. Hierin richtte hij zich op demagogische wijze tot de gegoede leden van deze vereniging en tegen hun passieve en geld verkwistende levenswijze. ‘Recht of Macht’ twee dagen later gehouden was bestemd voor de oren van onderwijzers en opvoeders. ‘Waarvoor werkt gij?’ voorgedragen op 14 maart 1899, was bedoeld om wantrouwige arbeiders van zijn ideaal te overtuigen. Deze lezingen zijn als brochure gepubliceerd.
In de tweede periode (1901-1903) begon de organisatie van de kolonie Walden een meer omlijnde vorm aan te nemen. Walden moest het voorbeeld geven van de werking van een niet-kapitalistische organisatie. Om de organisatie te verbeteren werden er in 1901 statuten opgesteld, waarin onder andere Van Eeden’s tweedeling van bewoners, zoals hierboven vermeld, officieel werd. Van Eeden zette zich af tegen de idee van de klassenstrijd. Hij vond dat de strijd niet op het politieke vlak moest worden gestreden, maar op het economische. Er moest een overkoepelend orgaan komen zodat alle kolonies die er waren of nog gesticht zouden worden verenigd waren. Van Eeden beredeneerde dat de kapitalistische wereld vanzelf overtuigd zou raken van de superioriteit van de ‘collectieve coöperatie’, en dat zij het voorbeeld dat de kolonisten stelden zou over zou nemen. In het najaar van 1901 werd de ‘Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit’ (GGB) opgericht, die de Nederlandse kolonies zoveel mogelijk trachtte te verenigen. Om als goed voorbeeld te kunnen functioneren werd Walden in oktober van dat jaar officieus een ‘collectieve coöperatie’. De collectieve coöperatie hield in dat de grond, gebouwen en werktuigen in gemeenschappelijk bezit waren. Wie werkte kreeg loon, uit het gemeenschappelijk voortgebrachte kapitaal betaald, en kon met dit loon een deel van de gezamenlijke aangelegde voorraden kopen. De winst moest worden geïnvesteerd worden in het onderhouden en opzetten van andere kolonies. Het ironische feit doet zich echter voor dat Walden nooit is toegelaten tot de GGB, omdat de vereniging Walden te veel afhankelijk achtte van Van Eeden. Hij had de controle over het kapitaal en besliste over het komen en gaan van de kolonisten. Deze periode van ‘collectieve coöperatie’ was voor Van Eeden een overgangsfase naar het communistisch verband waar iedereen aan de kolonie een bijdrage leverde naar kunnen en nam van de kolonie naar hetgeen men behoefte. Op 1 juli 1903, het begin van Welckers’ derde periode (1903-1907), werd de Vereeniging Walden opgericht en werd er wegens de problemen met Van Eeden afgezien van het communistische verband en ging met definitief over op productieve associaties. Walden kende op dat moment ongeveer 35 leden en het aantal zou alleen nog maar groeien. Grond en kapitaal waren nog gemeenschappelijk bezit. Men produceerde niet meer uitsluitend voor eigen behoefte, maar er werd steeds meer gehandeld met de wereld buiten Walden. De kolonie werd meer en meer een kapitalistische onderneming. Winst moest nog worden afgestaan aan de gemeenschap, maar rond deze winst ontstonden de problemen die het voortbestaan van Walden bemoeilijkten. Op Walden waren namelijk in de loop van de tijd allerlei ‘groepen’ ontstaan die elk hun eigen werkzaamheden hadden. Zo waren er veehouders, landbouwers, tuinders, boom-kwekers, kippenfokkers, bakkers, timmerlieden, chocolade- en suikerverwerkers en dergelijke. De meeste van deze groepen waren echter weinig succesvol in tegenstelling tot anderen. De meest succesvolle productieassociaties waren de bakkersgroep (zie afbeelding hierboven) en de chocolade- en suikerbewerkers. Naarmate het succes van deze groepen groeide voelden zij er steeds minder voor om in de bres te springen voor de mislukte projecten van Walden, zodat zij hun mislukte bestaan konden voortzetten. De sfeer in de kolonie werd hierdoor steeds grimmiger. Deze financiële twisten werd Walden in 1907 uiteindelijk fataal. Het
Internationale Broederschap Niet ver van Bussum en rond de zelfde tijd dat Van Eeden’s plannen vaste vorm aannamen, stichtte ‘Tolstojaan’ en oprichter van de Algemene Nederlandsche Geheelonthouders Bond (1897) professor Jacob van Rees(1854-1928) eveneens een kolonie. Van Rees was een van de stichters van het Internationale Broederschap in oktober 1899. Deze broederschap had zich als doel gesteld te leven in de geest van Jezus. Zij streefde naar een samenleving van vrije mensen die zich aan niemand anders hoefden te verantwoorden dan aan zichzelf. Deze christen-anarchisten, zoals zij zichzelf noemden, verachtten elke vorm van gezag door andere mensen opgelegd.. De leden van het IB waren pacifistisch en veganistisch, ook twee vormen van de kleine geloven, zoals Romein deze beschrijft.[3] De twee manieren waarop zij hun ideaal wilden verwezenlijken was door middel van propaganda en het leven en werken in een land- en tuinbouw kolonie.[4]
De kolonie werd gesticht in november 1899 te Blaricum. Het koloniehuis (afbeelding) werd in juni 1900 met een feestrede van de oud-predikant S.C.Kijlstra, een van de centrale figuren van de kolonie. De positie van Van Rees is te vergelijken met die van Van Eeden in Walden. Hij functioneerde voornamelijk als geldschieter. Het verschil met Van Eeden is dat Van Rees zelf niet op de kolonie ging wonen; dat zou betekenen dat hij moest af zien van zijn functie als professor. Het leven in de kolonie moest immers gebaseerd zijn op de beginselen van zelfverloochening en communisme. Communistisch leven hield in dat men samen in een huis zou leven, waarin ieder zijn eigen kamer had, gezamenlijk werd gegeten, gelezen, gediscussieerd, kortom, waarin men samen zou leven. Alle inkomsten kwamen terecht in de gemeenschapskas en men nam uit de kas naar men nodig achtte te hebben. De kamers waren uiterst somber en ook de kleding van de kolonisten was van alle franje ontdaan. De grond van de kolonie was net als in Walden in Bussum, ongeschikt voor bebouwing. Voordat er ook maar iets bebouwd kon worden moest de grond tot een meter diep worden omgespit. Het werk in de tuinen en op het land was dus zwaar. Van de kolonisten die waren aangetrokken had er slechts één verstand van landbouw, terwijl dit de hoofdbron van inkomsten van de kolonie zou moeten zijn. Net als in Walden kwamen intellectuelen op het ideaal af, maar hadden geen reële voorstelling van het leven als landarbeider. De realiteit was voor deze mensen vaak teleurstellend en zij werden door hun onkunde en weerzin om zwaar werk te verzetten een blok aan het been voor degene die wel verstand van zaken hadden. Een van de grootste twistpunten binnen de kolonie was het religieuze aspect waarop het ideaal van het Internationale Broederschap was gebaseerd. Het Broederschap was een christelijke beweging en wilde onder geen beding afzien van het gezag van de Bijbel. Een van de kolonisten, een anarchistisch-socialistische propagandist en tevens timmerman van de kolonie, Tjerk Luitjes(links op afbeelding hieronder), zette zich openlijk af tegen het christelijke aspect en noemde de Bijbel een leugen. Dit zette kwaadbloed onder de christen-anarchistische kolonisten. De kolonie verdeelde zich in twee kampen, de sfeer werd grimmig. Luitjes verliet in het najaar van 1901, hetzelfde jaar dat hij was gekomen de kolonie. Kijlstra vond Luitjes ongeschikt als kolonist, omdat hij te kritisch en ongelovig was. In zijn boek Theorie en praktijk van de binnenlandse kolonisatie verklaarde Luitjes achteraf dat nergens de slavernij van de onderlinge controle zo duidelijk was als in de kolonie van het Internationale Broederschap. Het gedwongen communisme ontnam de mens levenslust en vreugde.[5]
In 1901 kreeg de kolonie uitbreiding. De productie van de bakkerij werd vergroot, waardoor afspraken met de bakkerij van Walden noodzakelijk werd. Het IB zou zich op Hilversum richten en Walden op Bussum. Verder werd het gezamenlijke koloniehuis verlaten en werden er afzonderlijke huisjes gebouwd voor de kolonisten. Het wonen in één gebouw leidde tot te veel problemen, vanwege de idealistische en praktische verdeeldheid onder de kolonisten. In mei 1902 verhuisde de redactie en drukkerij van het christen-anarchistische blad Vrede van Den Haag naar de kolonie van het IB. Het gebouw dat verrees werd de woon- en werkplaats voor de ‘Vrede-groep’. De twee belangrijkste figuren van Vrede, Lodewijk van Mierop(1876-1930) en Felix Ortt(1866-1959), oefenden een grote invloed uit op het intellectuele en principiele (vegetarisme) leven in de kolonie. Door de komst van Ortt werd tevens het contact met de door Van Eeden opgerichte vereniging GGB beter. Het was ook de GGB geweest die de verhuizing had gefinancierd. De nacht van 13 op 14 april 1903 was de zwartste bladzijde in het bestaan van de kolonie. De reden was de gespannen relatie met de bewoners van de om liggende dorpen Huizen en Blaricum die in deze nacht haar climax vond. De kolonisten hadden een slechte naam bij de vissers uit Huizen en boeren uit Blaricum. De reden dat de boeren en vissers nu uit hun slof schoten is het feit dat de kolonisten zich solidair opstelden tegen over de spoorwegstakingen en dit ook lieten merken. De Gooise stoomtram, waarmee de boeren en vissers uit Blaricum en Huizen hun goederen naar de markt in Hilversum brachten, bleef ondanks de stakingen gewoon rijden. Enkele kolonisten wilden voorkomen dat de tram zijn bestemming zou bereiken, en braken daarom de langs de kolonie gelegen rails op. Op de bewuste nacht viel een groepje boze dorpelingen de kolonie en de drukkerij aan en richtte vele vernielingen aan. Een gevolg van de aanval was dat een groot deel van de bewoners dezelfde dag nog wilde vertrekken; de leegloop van de kolonie was begonnen. Eén van de centrale figuren van de kolonie, Kijlstra, vertrok eveneens. Aan het einde van dit rampjaar bestond de kolonie alleen nog maar uit de bakkersgroep. Vroeg in het jaar 1904 probeerde Van Rees de kolonie nieuw leven in te blazen, maar zonder echt veel succes. De tweede periode van de kolonie, vanaf de aanval van april 1903 tot 1911, kenmerkt zich door de adoptie van steeds meer kapitalistische eigenschappen door zowel de bakkers als de op nieuwe gestarte tuinders. Dit leidde tot grote financiële en idealistische onenigheden met de oprichters van de kolonie en de vereniging GGB. In maart 1911 vond de kolonie haar einde.
Simultaan
Het
verloop van het bestaan van de kolonie in Blaricum is in grote lijnen te
vergelijken met dat van de kolonie Walden. De periodieke verdeling die
Welcker toepast op Walden is voor een deel ook toe te passen op de kolonie
van het Internationaal Broederschap.[6]
De eerste periode, de Beginfase, is voor het IB een stuk korter en
loopt vanaf oktober 1899, het moment dat de eerste kolonisten beginnen met
het opzetten van de kolonie, tot juni 1900, toen het kolonie huis in
gebruik werd genomen. In deze periode had de kolonie nog geen vaste vorm
en moest de groep kolonisten grotendeels nog gevormd worden.
De tweede
periode, de Principiële periode, begint in juni 1900 bij de
opening van het koloniehuis en eindigt met de aanval van de inwoners van
Blaricum en Huizen in april 1903. Deze periode kenmerkte zich door een
gedisciplineerd volgen van de ontwikkelde regels met betrekking tot het
leven als christen-anarchisten. In Walden probeerde men in periode
zo goed mogelijk te leven naar de idealen van de collectieve-coöperatie.
Beide kolonies probeerden hun idealen zo dicht mogelijk te naderen.
De laatste
periode, de Periode van productieve-associaties, die begon na april
1903 en eindigde met de opheffing van de kolonie in 1911. De idealen
werden los gelaten en de kolonisten gingen steeds meer leven naar het
kapitalistische model. De verwaarlozing van die idealen heeft tot gevolg
gehad dat de kolonie werd opgeheven, omdat de praktijk van de kolonisatie
teleurstellender was dan men had gehoopt. Voor de kolonie Walden kan het
zelfde worden gezegd. Daar werden ook de idealen verder los gelaten en
geeft men zich over aan het kapitalisme.
De
perioden vinden tevens op het zelfde moment plaats. In de onderstaande
tabel zijn de perioden van de verschillende perioden naast elkaar gezet.
Tabel 1: Periode indeling van Welcker
[1] J. Bank en M. van Buuren, 1900 Hoogtij van burgerlijke cultuur (Den Haag 1999) blz. 443-446 [2] De tekst over Walden is geschreven aan de hand van: J.M. Welcker, Heren en arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging 1870-1914 (Amsterdam 1978) blz. 485-543, en J.H.A. Fontijn, Tweespalt : het leven van Frederik van Eeden tot 1901 (Amsterdam 1999) blz. 406-444 [3] J.Romein, Op het breukvlak van twee eeuwen, deel II (Leiden-Amsterdam, 1967) blz. 218 [4]
De tekst over de kolonie van het Internationale Broederschap is
geschreven aan de hand van: L.Heyting, De wereld in een dorp :
schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum
1880-1920 (Amsterdam 1994) blz. 57-77, en F.Becker en J.Frieswijk,
Bedrijven in eigen beheer (Nijmegen 1976) blz. 100-111, tenzij
anders is aangegeven. [5] T. Luitjes, Theorie en practijk van binnenlandsche kolonisatie (Bussum 1902) blz. 84-85 [6] J.M. Welcker, Heren en arbeiders, blz. 496-503
|
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |