![]() |
|||||||
|
|||||||
Hoe
reageerde de politiek socialistische wereld op het verschijnsel van de
binnenlandse kolonisatie? Welk verschil is er tussen de
vrijzinnig-democratische reactie en de sociaal-democratische reactie? In
dit gedeelte worden de meningen van drie van de meest prominente
periodieken met socialistische inslag bekeken op deze reacties. Deze
bladen zijn De Nieuwe Tijd(1896-ca.1921), De Kroniek(1895-1907)
en het Sociaal Weekblad(1887-1911). Voor dit onderzoek zijn alle
nummers van deze bladen onderzocht die verschenen in de vastgestelde
periode van bestaan van de kolonies; dat zijn de jaren 1898-1911. Over de
veranderingen van de meningen in de loop van het bestaan valt aan de hand
van de onderzochte periodieken weinig te zeggen. Alle reacties zijn
geconcentreerd rond de jaren 1900-1903, hierna worden er geen woorden meer
aan vuil gemaakt. Deze periode komt overeen met de tweede fase, de ‘Principiële
periode’, in het bestaan van de kolonies volgens de gehanteerde
indeling van Welcker. Het was blijkbaar alleen in deze periodewel de
moeite waard om commentaar te leveren op de kolonies.[1]
Dit heeft tot gevolg dat het doel om de veranderingen te analyseren komt
te vervallen. J.Saks
Het
eerste dat aan het stuk opvalt is de arrogante en sarcastische manier van
schrijven. Hij verweet het Van Eeden dat deze een alwetende toon aanslaat.[4]
Hij stelde, dat als de feiten van het functioneren van Walden worden
belicht, zonder naar Van Eeden’s theorieën te luisteren, men zou gaan
zien dat Walden niet meer dan ‘de financieel noch moreel renderende
onderneming van een philantropischen heereboer, die slecht zijn volk kan
houden’ was.[5]
Wiedijk was echter hoopvol dat Van Eeden, ‘de rare [socialistische]
broeder’, zijn fout zou inzien en zich als een verloren zoon zou wenden
tot de SDAP. [6]
Wiedijk
ging vooral in op de economische theorie van Walden. Hij wees er op dat de
praktijk van Walden door de jaren steeds meer op een kapitalistische
onderneming ging lijken, waarvan men zich had willen onderscheiden.
Wiedijk onderscheidde in dit kader drie fasen in het bestaan van Walden
tot 1902. Deze fasen waren voornamelijk gebaseerd op de door Van Eeden
geopenbaarde theorieën en plannen voor Walden. De fasen waren door
Wiedijk niet duidelijk afgebakend met data. De perioden zijn echter wel te
herkennen aan de omschrijvingen die Wiedijk geeft. De periodes moeten als
volgt worden geplaatst: eerste periode 1898, tweede periode 1898-1901
en derde periode vanaf 1901. Aanvankelijk,
in de eerste periode, zo analyseerde Wiedijk, probeerde men afzonderlijk
de wereld verbeteren door zich terug te trekken uit de kapitalistische
maatschappij. Hierbij moet gedacht worden aan het ideaal van Thoreau, die
voor twee jaar in afzondering zou hebben geleefd. Van Eeden heeft dit,
ondanks zijn symphatien met dit idee, nooit in praktijk gebracht. Hij
startte Walden immers met vier deelnemers en een knecht in loondienst. De
eerste fase die Wiedijk onderscheidde is in werkelijkheid niet toe te
passen op de praktijk van Walden. Deze heeft hooguit bestaan in Van
Eeden’s gedachten, maar dat is speculatie. Zeker is dat het ideaal van
Thoreau een grote inspiratie bron is geweest, ter stimulatie van het
oprichten van de kolonie.
Dit
ideaal bleek echter te zwaar te zijn om in de praktijk uit te voeren, maar
men verwachtte dat als gelijkgezinden
zou samen werken in een kolonie het wel zou gaan lukken. Hiermee begon,
volgens Wiedijk, de tweede fase. Men werd in deze fase gedwongen te
produceren voor de handel met de buitenwereld, omdat er geld nodig was.
Arbeid moest zo effectief mogelijk worden aangewend, om een hoge
productiviteit te waarborgen. Hier komt zijn kritiek op het grote verloop
van de kolonisten in Walden om de hoek kijken. De eerste reden dat
kolonisten vertrokken was omdat het leven in de kolonie niet zo ideaal
bleek als met wel had gedacht. Voor Wiedijk was dit een bewijs van het
onvermijdelijk falen van de kolonie. De tweede reden was dat de kolonisten
die niet werkten naar de eisen van Van Eeden, hun verblijf in de kolonie
niet zeker waren. Hij wees in dit kader op de statuten die opgesteld zijn
in 1901 en omschreef deze als een constitutie van een verlicht soort
monarchie.In feit experimenteerde Van Eeden niet met een kolonie, maar met
kolonisten. Van Eeden’s oplossing leek echter de enige manier om het
voortbestaan van de kolonie te garanderen. Het toepassen van zo’n
oplossing is volgens Wiedijk een teken van zwakte. Hij zag het als een
afbreuk van het communistisch ideaal: geven naar kracht en nemen naar
behoefte. De maatschappij was daar niet klaar voor, dus was het stichtten
van een kolonie, met als uiteindelijk doel te leven naar dat ideaal,
volgens hem volkomen nutteloos.
Deze
vorm bleek echter ook niet voldoende om een compleet productie- en
consumptiesysteem te creëren. Daarom zou men, in de derde periode, over
gaan op een federatie van verscheidene kolonies. Deze kolonies werden in
1901 verenigd in de vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit, die
door onderlinge concurrentie een hogere productie zouden waarborgen.
Groepen die zwakker produceerden zouden weggeconcurreerd worden in een
omgeving, waar het systeem van vraag en aanbod groter was dan voorheen (in
de tweede fase). De groepen in de kolonies kunnen samen de in- en verkopen
van goederen regelen, zodat men, met het financiële voordeel dat dit met
zich meebrengt, op den duur industrie kan stichten die de eigen
grondstoffen kan bewerken. Deze gezamenlijke in- en verkoop is het enige
dat er nog collectief is aan de coöperatie-idee van de GGB volgens
Wiedijk. Hiermee deden Van Eeden en de zijnen precies hetgene waartegen
zij zich aanvankelijk afzetten, namelijk deelnemen aan de kapitalistische
maatschappij. De GGB was niet meer dan een verkapte vorm van een
naamloosvennootschap om zich tegen de sterker producerende omgeving te
verdedigen. Het enige verschil met de kapitalistische wereld was dat Van
Eeden zijn onderneming een, volgens Wiedijk hypocriet, theoretisch ethisch
verantwoordelijk uiterlijk gaf. De halfslachige deelname aan de
kapitalistische wereld zou de ondergang zijn van de federatie van
kolonies, stelde Wiedijk. Hij achtte de levensvatbaatheid van die
industrie men, in de ‘derde fase’ van Wiedijk, opwilde richtten
overigens zeer klein, omdat het verloop van de kolonisten te groot was.
Toen
het laatste deel van het opstel over Walden van Wiedijk in De Nieuw
Tijd werd gepubliceerd (december 1902), was de GGB net ruim een jaar
oud. Walden maakte toen geen deel uit van de federatie van kolonies en zou
dit ook nooit worden. Het laatste deel van het kritiek op Walden (de derde
fase) is dus ook, evenals de eerste periode, niet op Walden van
toepassing, maar eerder op de GGB of de ideeën van Van Eeden.
Wiedijk
probeerde in zijn stuk aan te duiden dat de kolonie Walden in de praktijk
steeds meer op de kapitalistische wereld ging lijken. Hierdoor raakte men,
volgens Wiedijk, steeds verder van het te verwezenlijke ideaal van de
kolonie, de communistische-coöperatie, verwijderd. Het is de vraag of Van
Eeden een communistische-coöperatie wilde oprichten; Wiedijk achtte dat
persoonlijk waarschijnlijk de enige geldige reden voor het stichtten van
een kolonie. Hij vergeleek Walden, zoals Van Eeden dat presenteerde, met
zijn eigen idee van een ideale samenleving, een communistische
samenleving. Vanuit die hoek bekeken schort er een inderdaad een hoop aan
Walden.
Wiedijk
zag goed dat de kolonie steeds kapitalistische werd in haar opzet en
handelen, maar het gebeurde niet op de manier waarop hij het beschreef.
Hij leverde in principe kritiek op drie verschillende dingen. Dat zijn het
ideaal van Thoreau, Walden in de beginfase (1898-1900/1) en principiële
periode van Welcker (1901-1903) en de GGB, zij corresponderen
respectievelijk met de eerste, tweede en derde periode uit het verhaal van
Wiedijk. Deze drie elementen hebben allen één gemeenschappelijke deler,
namelijk Frederik van Eeden. De kritiek was ook voornamelijk gericht op
Van Eeden persoonlijk en zijn theorieën, en niet zozeer op het
functioneren van de kolonie Walden. ‘De Pionier van Walden’,
was een betere titel geweest voor het opstel dan de werkelijke titel, ‘De
Pionieren van Walden’.
Zotten
en dwazen De Kroniek van P.L.Tak(1848-1907) heeft als onder titel ‘Een Algemeen Weekblad´, maar was in werkelijkheid zeer links georiënteerd, getuige de talrijke artikelen van mensen als Van der Goes en J.Saks, beide leden van de SDAP. De redacteur zelf, P.L.Tak, sloot zich in 1899 aan bij de SDAP en werd in datzelfde jaar ook medewerker van De Nieuwe Tijd.[7] In De Kroniek werd er minimaal aandacht besteed aan de kolonies in Bussum en Blaricum. Wel werd er in 1897 redelijk uitgebreid kritiek gegeven op Van Eeden’s Rijkshoeven-plan, hetgeen absoluut niet positief werd ontvangen. De redactie zag in de Rijkshoeven een enorme kostenpost voor de staat. Deze zou veroorzaakt worden door een onvoorziene grote stroom werklozen naar deze hoeven, die geen stimulans tot werken hebben als er geen winst gemaakt mag worden. Het enige resultaat dat de Rijkshoeven zouden kunnen hebben, volgens Tak, was het veroorzaken van een hoop chaos en financiele ellende.[8]
In
juni 1903 werd er pas expliciet aandacht aan de kolonies besteed. Dit was
de eerste en de laatste vermelding over het verschijnsel binnenlandse-kolonisatie.
Het bericht vermeldt het vertrek van S.C.Kijlstra uit de kolonie van het
Internationale Broederschap. Echt positief was het bericht niet. Deze
passage maakt echter wel duidelijk dat de redactie, dat is Tak, de
kolonies eigenlijk niet het vermelden waard vond. De
binnenlandse-kolonisatie werd omschreven als een illusie en een nutteloos
spelletje om de wereld te hervormen. De schrijver noemt de kolonisten
‘zotten en dwazen, de dandy’s van het pilow pak (...) [en hun]
onnoozele marjonetten’. Kijlstra werd een verstandige man genoemd die
wel moest gaan begrijpen dat zo’n dwaas project als van het IB niets kan
bijdragen aan de wereldhervorming.[10]
Echte
onderbouwd werd de kritiek niet, het lijkt alsof de redactie het voor zich
vond spreken dat binnnenlandse kolonies geen levensvatbare ondernemingen
zijn. Men kan door afzondering de wereld niet verbeteren. Op dit punt was
geen discussie mogelijk in De Kroniek. Het is mogelijk dat zij de
verhandeling uit De Nieuwe Tijd van J.Saks, die ook voor De Kroniek
schreef, over Walden voldoende achtte. Het is in deze zeer goed in te
denken dat er tussen de lezers van De Kroniek en De Nieuwe Tijd een grote
overlap is, aangezien de doelgroep van deze bladen dezelfde lijkt,
namelijk intellectuele sociaal-democraten. Links-liberaal Het derde blad dat is gebruikt voor dit onderzoek is het Sociaal Weekblad(1887-1911). De links-liberale inslag van dit tijdschrift is te danken aan de heer M.W.F.Treub(1858-1931). Hij liet als hoofdredacteur het blad in de jaren 1890 een forse stap naar links maken. Treub was tevens een van de oprichters van de Vrijzinnig-Democratische Bond, die in 1901 het leven zag.[11]
Toch is het duidelijk dat men zelf niet veel heil zag in deze, in hun ogen, alternatieve vorm van socialisme. Belangstelling voor de praktische uitvoering was er zeker wel. Zo werden er in september 1900, naar aanleiding van de feestrede van Kijlstra bij de opening van het koloniehuis in Blaricum, een hele reeks vragen hierover gesteld. Wie zijn de kolonisten? Wat wordt er met hun specifieke kennis gedaan? In hoe verre wordt het idee van gezamenlijk eigendom toegepast? In welke juridische vorm is kolonie gegoten? In hoeverre woont en leeft men echt samen in de kolonie? Hoe wordt het principe ‘geven naar kracht en nemen naar behoefte’ vorm gegeven?[13] Omdat Kijlstra persoonlijk niet op deze vragen in ging, toonde het Sociaal Weekblad zelf het initiatief om deze vragen te beantwoorden en wordt er een bezoek gebracht aan de kolonie. Het verslag van dit bezoek stond op de voorpagina van het nummer van 2 februari 1901. De schrijver van het artikel gaf een beschrijving van het functioneren van en de sfeer in de kolonie en vertelde ook waarom hij dacht dat het project zou gaan mislukken. De leden van de kolonie kwamen allen uit dezelfde egoïstische wereld, waarin niemand exact hetzelfde denkt als de ander. In een kleine groep kunnen de idealen aardig op één lijn liggen. Als een kolonie wil blijven bestaan was het echter van belang dat ze groeide. Deze groei betekent dat er steeds meer diversiteit in idealen van bewoners komt, zodat twist en verdeeldheid steeds waarschijnlijker worden. Het grootste gevaar lag in de mate waarin het persoonlijk geloof van de initiatiefnemers op de overige deelnemers werd geforceerd. Zo wil het geval dat de vrouw van de enige professionele landbouwer zich niet op haar gemak voelde in de kolonie doordat haar doen en laten werd beperkt door de regels die de kolonie er opna hield. De boer en zijn vrouw zouden daarom vertrekken. Het verlies van de boer was zeer schadelijk voor de kolonie, omdat landbouw haar eerste levensbehoefte was. Moest de kolonie nu van haar principes afwijken en deze versoepelen om nuttige elementen te behouden? Er moest voortdurend een afweging worden gemaakt tussen ideaal en praktijk. Volgens de schrijver kunnen mensen in de praktijk niet samenleven zonder dat er twist ontstaat, iedereen stelt immers het eigenbelang voorop. De geschiedenis wijst volgens de schijver uit dat kolonies als die van het IB, uiteindelijk door twist uiteen vallen.[14] Vier maanden later was het de beurt aan de kolonie Walden. Deze kolonie werd een interessante proefneming in het kader van de grondnationalisatie genoemd. Het is verrassend dat het Sociaal Weekblad positief oordeelde over de kans van slagen van deze kolonie in tegenstelling tot voorgaande pogingen. De kans van slagen was vooral te danken aan de realistische theorie van Van Eeden. De kolonie Walden moest zich niet in een definitive vorm proberen te persen, zolang dit niet mogelijk zou zijn, maar zich aan de praktijk aanpassen. Het is tevens onmogelijk om zonder de kapitalistische wereld te bestaan zolang er intern nog geen volledig consumptie- en productiesysteem is. De kapitalistische wereld kon de noden van de kolonie aanvullen. De ‘schoone gevolgen’ van het anti-kapitalistische bestaan, zoals pacifisme, vegetarisme en dergelijke, zouden in Walden niet op de kolonisten geforceerd werden. Als het experiment zou slagen dan zouden dit alles als vanzelf volgen. Men zou in Walden vrij zijn van twist over winst. De winst zou niet intern worden verdeeld, maar geïnvesteerd worden in het stichten van nieuwe kolonie en onderhoud daar van. Kolonies zouden ook niet los van elkaar moeten bestaan, maar verenigd worden in een overkoepelende organisatie. De schrijver vraagt zich bij deze punten af of de kolonies niet onderling zouden gaan rivaliseren. Men zal immers meer gevoelens koesteren voor de eigen kolonie, eigen productie-groep of zichzelf. Als ondersteunig geeft de schrijver dezelfde kritiek als op de kolonie te Blaricum. Groei leidt tot diversifiëring van opinies, hetgeen onvermijdelijk tot twist leidt. De wereld is nog niet klaar voor de communistische levens wijze, maar Van Eeden’s alternatief heeft zeker kans van slagen dankzij de realistisch uitvoering.[15] Dit bericht is het laatste vermeldenswaardige artikel dat verscheen in het Sociaal Weekblad over de kolonies. Nog één kleine opmerking in de richting van het blad ‘Gooi- en Eemlander’ werd er gemaakt na de aanval op de kolonie te Blaricum in het jaar 1903. Sociaal Weekblad koos, in tegenstelling tot Gooi- en Eemlander, de kant van de kolonisten en maakt duidelijk dat geweld in haar ogen nooit goed te praten is.[16] Na deze opmerking zwijgt ook het Sociaal Weekblad over de kolonies. Er worden geen na beschouwingen gedaan na het mislukken van de kolonies. Er is een fundamenteel verschil tussen de analyses van Wiedijk en van het Sociaal Weekblad. Wiedijk ging in zijn opstel uit van zijn ideaal, de communistische maatschappij. De theorie voor de kolonie Walden van Van Eeden bleek niet met dit ideaal in overeenstemming. Hij bekeek de zaak erg zwart-wit. Het Sociaal Weekblad echter ging uit van wat er in de praktijk mogelijk was en niet van de ideale situatie. Zij verwelkomen elke poging om de situatie van de arbeider te verbeteren. Er is een serieuze belangstelling voor de kolonie van het IB en men wilde zelfs meer weten van de theorie en praktijk van de kolonie te Blaricum. Er ging zelfs iemand in Blaricum kijken. Van dit bezoek werd een net verslag gepubliceerd. Dit getuigt van oprechte belangstelling voor de zaak van het Internationale Broederschap. De kritiek op deze kolonie was dat zij zo weinig realistische handelden, hetgeen ook de reden zou zijn, volgens het Sociaal Weekblad, dat het bestaan van de kolonie nooit erg lang kon duren. Er blijkt nergens dat er iemand van het Sociaal Weekblad op Walden is geweest om te spreken met Van Eeden of de kolonie te bekijken. Men beoordeeld, net als Wiedijk, de theorie over Walden van Frederik van Eeden. Verder richtten de schrijvers in het Sociaal Weekblad zich wel uitsluitend op de kolonie en niet op Van Eeden. In tegenstelling tot Wiedijk was men echter zeer te spreken over het theoretische Walden. Zij bekeken de theorie vanuit het praktisch oogpunt en concludeerden dat Van Eeden’s plan erg realistisch was en daarom misschien wel zou slagen.
[1] J.M. Welcker, Heren en arbeiders, blz. 496-503 [2] F. de Jong Edz., ‘Wiedijk’, in: Biografisch woordenboek van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 4 (Amsterdam 1990) blz. 216-218 [3] J. Saks, ‘De pionieren van Bussum’, in: idem., Socialistische opstellen, Tweede bundel (Rotterdam 1923) blz. 24-77; Het hele stuk over de kritiek van Saks is gebaseerd op dit opstel. [4] J.Saks, ‘De pionieren van Bussum’, blz. 25 [5] ibidem, blz. 31 [6] ibidem, blz. 77 [7] J.M.Welcker, ‘Tak’, in: Biografisch woordenboek van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 6 (Amsterdam 1995) blz.219-223 [8] P.L.Tak, ‘Liefhebberen’, in: idem red., De Kroniek 2 (1897) blz. 42; P.L.Tak, ‘Van Eeden’s plan’ in: De Kroniek 2 (1897), blz. 50 [9] ‘Rotterdamsche emotie’, in: P.LTak red., De Kroniek 3 (1898) blz. 207 [10] ‘Uit de kolonie’, in: P.LTak red., De Kroniek 6 (1903) blz. 179 [11] P.de Rooy, ‘Treub’, in: Biografisch woordenboek van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 3 (Amsterdam 1988) blz. 197-202 [12] ‘Landbouwkolonie te Blaricum’, in: M.W.F.Treub red., Sociaal Weekblad 13 (1899) blz. 513 [13] ‘De kolonie der Internationale Broederschap’, in: M.W.F.Treub red., Sociaal Weekblad 14 (1900) blz. 417 [14] ‘De Internationale Broederschap en haar kolonie’, in: M.W.F.Treub en J.van Drooge red., Sociaal Weekblad 15 (1901) blz. 49 [15] ‘Binnenlandsche Kolonisatie’, in: M.W.F.Treub en J.van Drooge red., Sociaal Weekblad 15 (1901) blz.265 [16] ‘Dat moet er nog bij komen’, in: J.van Drooge en J.Limburg red., Sociaal Weekblad 17 (1903) blz.257
|
|||||||
|