De rukwinden van de maartse nacht stuiven buiten langs de muren, laten hier een losgeraakt luik klepperen, blazen daar een paar leien van het dak; de nog kale bomen aan de overzijde van de slotgracht buigen en kreunen in de wind. De bewoners van het kasteel zijn te ruste, de dag met zijn altijd eendere reeks van plichten en werkzaamheden is voorbij. Van het nachtbe-staan, van de dromen en gedachten de tranen en het gefluister in de duis-ternis, is niets blijven hangen tussen de kale muren van de ruïne. Er moet daar toch gedroomd zijn van paradijzen en paleizen zo liefelijk als vergulde miniaturen, van gedrochten en spooksels van heksen en de schimmen der doden, van wapengekletter en wapperende bonte banieren van rood en geel goud, van rozen en wijn van een melodie of een geliefd paar ogen

De vensterbank waar je lekker IN kon zitten.

Dezelfde vensterbank nu




Ach, Iigdy nu en slaapt
in uwen eersten drome...

De eerste dromen zo goed als de laatste dromen, al die dromen, waarin het diepste eigen leven, dat zich bij dag niet uiten kan, gestalte aanneemt, al die dromen zijn voorbijgegaan, weggewaaid met nachtwind, voorgoed.



De vicarie van Dever, 1440



Op een maartse dag omstreeks 1440 is Ghvsbrecht van Haeften de collator van de vicarie van Dever naar Leiden getogen. Daar verschijnt voor het gerecht de vader van vicaris Dirc Leewinc, de besitter van een cappelry, die leyt tot Sassem. De vicaris is in moeilijkheden geraakt met een zekere Dirc van Velde. Deze heeft een hypotheek van 20 schelltng goet gelts op het land van Jan van Velde. Waarschijnlijk is dit land aan de vicarie gekomen en eist vicaris Dirc Leeuwinc de gehele opbrengst voor zich op. De vier burgemeesteren van Leiden zullen samen met Gysbrecht van Haeften als overman de zaak onderzoeken. De partijen verplichten zich op een boete van 50 schellingen, te houden aan al hetgeen die vier burgemeesteren mitten overman wijsen sullen..........


Blz. 1 / 2 / 3 / 4 / 5 / 6 / 7 / 8 / 9 / 10 / 11 / 12 /13


/font>