De ervaringen en belevingen van de leerlingen vormen een vertrekpunt
van het Freinet-taalonderwijs, waarna de leerkracht en de groep ervoor
zorgen dat er zinvol gewerkt wordt. Uitingen van leerlingen worden serieus
genomen.
In het Freinetonderwijs neemt taal geen geïsoleerde
plaats in, het is geen vak apart, maar het is verweven met alle andere
leerdomeinen en met de activiteiten van de leerlingen. Met andere woorden:
taal vormt een integraal bestanddeel van het gehele onderwijs. Niet de
taalmethode staat in de Freinetaanpak centraal, maar de bijzondere ervaringen
en sociale situatie van de kinderen. Alles wat de kinderen bezig houdt
dient als vertrekpunt van het taalonderwijs beschouwd te worden. Niet alleen
de cognitieve dimensie zoals in het klassieke onderwijs, ook de emotionaliteit
van de kinderen en hun sociale vaardigheden vormen een wezenlijk bestanddeel
van het taalonderwijs. Alles wat de vier dimensies van het proces denken,
voelen, doen en willen betreft, wordt bij het Freinet-taalonderwijs betrokken.
In het Freinetonderwijs vormt het buitenschoolse (klas)leven
van de kinderen een belangrijke motor voor het leerproces. Het wordt niet
uitgesloten (door ons waardeoordeel) of genegeerd (niet relevant), maar
juist opgenomen in het onderwijsproces en verbonden met het leven en de
ervaringen die de kinderen binnen de klas opdoen. In deze verbinding van
binnen- (klas/schoolse) en buitenervaringen van de kinderen ligt een belangrijk
uitgangspunt voor emancipatorisch taalonderwijs. Het Freinetonderwijs is
gericht op het scheppen van levensechte en natuurlijke situaties voor en
met kinderen. Er wordt de kinderen een context aangeboden die het lezen
en schrijven voor hen tot iets waardevol maakt. Deze natuurlijke situaties
bestaan onder meer uit kringgesprekken, meegebrachte dingen, bezoeken buiten
de school, bezoekers op school, de correspondentieklas, en niet te vergeten,
ook uit de klasvergaderingen (klassenraad) waarin sociale ervaringen die
de kinderen op school opdoen even ruimte krijgen. De behoefte van elk kind
om de omringende wereld te leren kennen, te kunnen ordenen en daarop in
te kunnen grijpen, vormt een belangrijke motor voor het taalonderwijs.
Fundamenteel is dat die natuurlijke situaties effectief de ervaringswereld
van deze kinderen aanspreken en ernstig nemen.
Welke
kenmerken heeft de ervaringswereld van de migrantenkinderen die op onze
Gentse Freinetscholen zitten?
In de eerste plaats wonen de meeste migrantenkinderen van een school
in dezelfde buurt. Tengevolge van het huisvestingsbeleid van de gemeente
is er op dit moment een sterke concentratie van buitenlandse mensen in
bepaalde buurten. Hun buurt is een echte doorstromingsbuurt geworden. De
autochtone bevolking trekt weg, steeds meer winkels en kantoren sluiten,
het peil van de buurtvoorzieningen daalt, de verkrotting en de afbraak
van de buurt neemt ernstige vormen aan. Speelgelegenheid is er nauwelijks
voor deze kinderen. Tijdens het spelen en in hun woonsituatie ervaren deze
kinderen dagelijks wat ongelijkheid concreet betekent. In hun uitspraken
geven zij dikwijls uitdrukking aan hun situatie van fundamentele maatschappelijke
ongelijkheid: "Ik vind dat de koning van België moet zeggen: zullen
we een huis voor jullie bouwen?" of "Ik vind het stom dat de krakers geen
huizen mogen. Iedereen heeft toch een huis nodig." Hieromtrent zouden we
misschien moeten overwegen of het niet beter zou zijn een "buurtklas" te
introduceren zoals we al een "boerderijklas" hebben. Zou dit dan geen vernieuwing
betekenen van "de klaspromenade" van C.Freinet?
Ik denk van wel want de filosofie die achter deze techniek
van "classe-promenade" lag was juist de ervaringswereld van zijn kinderen
aan te spreken, door samen met hen een dag door te brengen op het domein
van hun buitenschoolse ervaringen. Belangrijk in de ervaringswereld van
deze kinderen is ook het feit dat zij kinderen van buitenlandse arbeid(st)ers
zijn, d.w.z. dat hun ouders een specifieke positie op de Belgische arbeidsmarkt
innemen; een positie die, meer dan van Belgische arbeiders, gekenmerkt
wordt door uitbuiting, onrecht en discriminatie. In hun taaluitingen geven
deze kinderen te kennen dat zij niet onwetend staan ten aanzien van de
motieven van hun ouders of grootouders om in België werk te gaan zoeken.
Ook belangrijk in de ervaringswereld van migrantenkinderen
zijn hun ervaringen van ongelijke behandeling, discriminatie en racisme.
Zeker nu de economische recessie zich des te duidelijker aftekent, menen
steeds meer mensen de oorzaak daarvan te moeten leggen bij de buitenlandse
mensen. In plaats van hen als het meest duidelijke slachtoffer van de economische
recessie te zien, krijgen ze de schuld van de werkloosheid, woningnood
en het steeds slechter wordende onderwijs. De migrantenkinderen ervaren
niet alleen dat ze anders zijn, maar ook dat er Belgen zijn die aan dat
anders zijn bepaalde vooroordelen en veroordelingen koppelen.
Ook binnen de school beleven deze kinderen voortdurend
ervaringen van ongelijke behandeling, discriminatie en racisme; denken
we maar aan situaties i.v.m. de maaltijd (moslimkinderen eten geen varkensvlees), het
zwemmen voor de moslimmeisjes, het gebruik van hun moedertaal, het vieren
van feesten, het vasten tijdens de ramadan, ... naast het feit dat de algemene
klas- en schoolinrichting en het geheel aan educatief materiaal (boeken,
prenten, verhalen, speelhoeken...) zelden of nooit elementen uit hun cultureel
referentiekader bevatten. Ook de gedachten en uitspraken van de leerkrachten
zoals "Zij hebben geen ervaringen..., zij kunnen niet aandachtig luisteren
en zij zijn door niets geboeid..., zij gaan het niet kunnen halen" naast
uitspraken van autochtone kinderen zoals "stomme Marokkaan, vuile Turk,
stomme moslim" worden door migrantenkinderen als ongelijke behandeling
en als verwerping of racisme ervaren.
Al deze elementen en in het bijzonder de lage verwachtingen
die de meeste leerkrachten/scholen t.o.v. de migrantenkinderen hebben,
veroorzaken een ernstige aantasting van het zelfbeeld en storen in zekere
mate hun normale ontwikkeling en hun taalverwervingsproces. In plaats van
zich gestimuleerd te voelen om over hun belevenissen te praten en zo van
het Freinet-taalonderwijs te profiteren, voelen zij zich geremd en zeker
niet vrij om hun keuzes te maken en met enthousiasme actief aan het klasgebeuren
deel te nemen.
De wetenschap toont ons aan dat lage verwachtingen van
de volwassene naar het kind toe de eigen kansen op succes van dit kind
aanzienlijk verminderen (self-fulfilling prophecy). Een vernieuwing binnen
het Freinet-taalonderwijs voor migrantenkinderen betekent in de praktijk
leersituaties creëren waarin deze kinderen zich gestimuleerd voelen
om over hun ervaringen te gaan praten en te schrijven. Dit betekent ook
dat die houding en gedachten die binnen de Freinetschool meestal onbewust
t.o.v. deze kinderen en hun ouders worden gehanteerd en die als rem voor
hun betrokkenheid fungeren, moeten geïdentificeerd en geëlimineerd
worden. Waardering en erkenning zijn hiervoor de sleutelbegrippen.
Nog een belangrijk domein in de ervaringswereld van de
meeste Gentse migrantenkinderen is de islam. Los van de rituelen die alleen
maar de functie hebben, zoals in alle processen, van "technique de vie"
krijgen moslimkinderen door hun islamitische opvoeding belangrijke referentiekaders
om de wereld rondom hen heen te ordenen, die van vroeger te begrijpen en
die van de toekomst te bedenken en zich voor te stellen. Vernieuwing in
het Freinet-taalonderwijs betekent hier ook deze kinderen stimuleren om
hun kijk op de wereld via de islam te uiten en onder woorden te brengen.
Het gaat er niet om islamlessen in de klas te halen, maar om de kinderen
zoveel mogelijk aan het woord te laten en hun ervaringswereld aan te spreken.
Het gaat erom i.p.v. een buitenstaander op school te laten komen om het
team over de islam in te lichten (iets wat heel stereotiep kan werken en
zeer beledigend voor de ouders kan overkomen wanneer de gastspreker/spreekster
geen moslim is) deze taak aan de moslimkinderen toe te vertrouwen.
De rol van de Freinetleerkracht
In een Freinetklas speelt de leerkracht in het proces van taalverwerving
van de leerlingen niet zo'n autoritaire en dominante rol als in de "traditionele"
klas. De rol van de leerkracht in het Freinetonderwijs is die van coördinator
en stimulator, begeleider en vraagbaak in het taalverwervingsproces van
de leerlingen. Freinetonderwijs is in de eerste plaats een houding hoe
je als mensen met elkaar omgaat, een houding die gebaseerd is op vier omschreven
uitgangspunten.
Kenmerkend is het respect dat er is voor de mening van
de leerlingen, van ouders, van collega's, enz. Iedereen wordt als deelnemer
in de schoolgemeenschap ernstig genomen. Als men van elkaars mening, gedachten
en beweegredenen op de hoogte is, raakt men nauwer betrokken bij de school.
Binnen die openheid ontstaat de ruimte om te leven, te experimenteren,
te leren, te ontdekken en fouten te maken. Dit is de grondtoon waardoor
in de dagelijkse praktijk van actieve groepen nieuwe werkvormen, organisatie-
en andere technieken ontstaan. We hebben eerder gezien dat de technieken
niet in regels vastgelegd zijn. Het is geen kast vol kant en klaar materiaal,
maar een geheel aan opvoedkundige en onderwijskundige handvatten die door
iedereen zelfstandig kunnen worden gebruikt. Iedere leerkracht, ieder schoolteam
is anders. Werkomstandigheden zijn iedere keer verschillend en daarbinnen
heeft iedere leerling recht op respect voor de eigen identiteit. Het zoeken
naar nieuwe toepassingen gaat onverminderd voort. Het is een proces van
proberen, overleg met de groep, overleg met collega's en, niet te vergeten,
overleg met ouders. Voordat de leerkracht nieuwe technieken gaat gebruiken,
is het noodzakelijk dat ze een confrontatie met de uitgangspunten aangaat.
De veelheid aan technieken, uitgevoerd in wisselende groepssamenstellingen,
zorgt voor veel relatie- en leermomenten die lang niet allemaal via de
leerkracht verlopen. De leerkracht komt minder centraal te staan in allerlei
processen. Collectieve momenten worden gebruikt om (samen) verder te komen.
De leerkracht aanvaardt de regels de ze samen met de groep aangenomen heeft
en let erop dat afspraken nagekomen worden. Ook hij/zij zal kritiek krijgen
vanuit de groep. Dat kan omdat zij beter toegankelijk is. Leerkrachten
die dit kunnen zijn persoonlijkheden die door de leerlingen en zeker door
de ouders gemakkelijk benaderbaar zijn. Door haar/zijn opstelling krijgt
de groep meer greep op het eigen werk en de eigen mogelijkheden. De
volwassene is niet meer diegene die alles doet, die alles kan, die overal
een antwoord op weet. De leerkracht moet hiervoor wel heel veel doen, zoals
ervoor zorgen dat alle leerlingen kunnen bijdragen aan het werken en leren
van de groep en dat er tijdens de gezamenlijke momenten voor de leerlingen
zinvolle dingen gebeuren en besproken worden; ruimte scheppen voor de leerlingen
om zelf initiatieven te ontplooien; van de leerlingen eisen dat er serieus
gewerkt wordt en gemaakt werk waarderen, waarbij hij/zij weet dat leerlingen
soms terugvallen en op sommige dagen minder prestaties leveren dan op andere;
ernaar streven dat ze bij steeds meer dingen zelf overbodig wordt; haat
antennes goed afstellen: ze moet het vermogen bezitten om uit woorden,
maar ook uit gebaren en gezichtsuitdrukkingen de emoties en bedoelingen
van leerlingen te ontdekken; ervoor zorgen dat er structuur is voor die
leerlingen die dat nodig hebben, door bv. dagelijks met hen het werkplan
door te nemen of hulpprogramma's aan te reiken; ze moet oog hebben voor
het unieke van ieder kind en rekening houden met wat het zelf kan; ze moet
zelfkritiek hebben om meer stimulerend gedrag te ontwikkelen naar bepaalde
leerlingen die minder betrokken lijken te zijn.
Het team
"Leerkrachten die samen op een school werken
vormen nog niet feitelijk een team. Zeker, ze wisselen wel gegevens uit
en ze kunnen uitstekende banden hebben. Maar een team vindt zich pas in
gezamenlijke uitgangspunten." (l'Educateur, nov.1998). De teamleden ondersteunen
elkaar en maken zoveel mogelijk gebruik van elkaars sterke punten. Ze bekritiseren
elkaar, overleggen over opvoedkundige technieken en werken samen nieuwe
collega's in. Zij kunnen het voorbeeld geven in dingen als samenwerken,
ze kunnen ouders erin betrekken, ze kunnen openstaan voor nieuwe ontwikkelingen.
Heterogeniteit is daarbij belangrijk voor de onderlinge verrijking. Alleen
door nieuwe situaties tegen te komen, kunnen mensen in beweging blijven.
Ouders
Het doel van ouders en leerkrachten is een zo
optimaal mogelijke ontwikkeling van de kinderen te realiseren en een goed
contact tussen ouders en leerkrachten is daartoe een voorwaarde. Ouders
signaleren dingen die de leerkracht ontgaan en omgekeerd. Het zou jammer
zijn als beiden die kennis laten lopen.
Daarnaast maken meer handen het
werk lichter en zorgen meer volwassenen in school voor een grotere diversiteit
aan ervaringen. Voorwaarde voor een goed contact met de ouders is dat de
(school)drempel zo laag mogelijk is. Ouders lopen de school, de groep binnen.
Ieder jaar zijn er een aantal groepsavonden waar het reilen en zeilen van
de groep besproken wordt. zo krijgen de ouders het gevoel dat zij
erkend zijn als collega-opvoeder van de leerkracht en zo wordt hun vertrouwen
in de school en in de leerkracht groter, wat fundamenteel is voor het leerproces
van de kinderen. Kwaliteiten van ouders worden bewust ingeschakeld, door
hen bijvoorbeeld te vragen in de groep iets te vertellen of te doen. Ideaal
voor ouders is dat de school zo direct mogelijk aansluit bij de opvoeding
thuis. Als de ouders en de leerkracht een overeenstemming bereiken over
de fundamentele uitgangspunten, lijken onderlinge verschillen in de invulling
daarvan van weinig belang.